‘Progressief katholiek’ verliest bondgenoot  
Home > Thema's > Oecumene > ‘Progressief katholiek’ verliest bondgenoot

‘Progressief katholiek’ verliest bondgenoot

Het progressief katholicisme in Nederland kent een nauwe verwantschap met de kerken van de Reformatie. Maar volgens het recente onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau* zal het aandeel van de protestantse Kerken in de Nederlandse bevolking in 2020 aanzienlijk gedaald zijn en zal bijvoorbeeld de PKN nog maar 4% van de bevolking uitmaken, en er is alle reden om aan te nemen dat deze teruggang daarna verder zal gaan. 

De verwantschap van progressieve katholieken is het grootst met de meer vrijzinnige en kritische richtingen in de PKN, die voor een groot deel met elkaar samenvallen. Dat een dergelijke verwantschap bestaat is niet zo verwonderlijk. Progressieve katholieken proberen tot op zekere hoogte binnen het katholicisme de reformatie door te voeren die het protestantisme al in de zestiende eeuw heeft doorgemaakt. Belangrijke programmapunten voor progressieve katholieken zijn bijvoorbeeld de afzwakking van het kerkelijk centralisme en de bevordering van meer democratische structuren en verhoudingen binnen de kerk, de afschaffing van het verplichte priestercelibaat, en laïcering van de kerkelijke ambten, waarbij vrouwen dezelfde rechten krijgen als mannen. Dit zijn punten die in de protestantse kerken in de meeste gevallen vrij consequent doorgevoerd zijn. Progressieve katholieken zouden hiervan ook graag iets gerealiseerd zien in de Rooms-katholieke Kerk, zij het met behoud van het geloofsgoed dat voor katholieken altijd centraal heeft gestaan, zoals erkenning van het pauselijk gezag, handhaving van de zeven sacramenten en van de plaats die de Eucharistie inneemt in het christelijk geloofsleven.

Wegens de genoemde verwantschap hebben progressieve katholieken zich altijd goed thuis gevoeld bij een intensieve oecumenische samenwerking met hun protestantse zusterkerken. In de nabije toekomst zal deze samenwerking echter aanzienlijk afnemen, niet omdat het ontbreekt aan oecumenische gezindheid, maar omdat het protestantisme in Nederland de komende jaren sterk zal teruglopen. Het aantal leden van de twee grootste kerken die bij de PKN zijn aangesloten, de vroegere Nederlands Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland zullen in 2020 elk nog slechts 2% van de bevolking uitmaken. Dat betekent dat elk van deze vroeger imposante kerken over het hele land nog slechts ca. 320.000 leden zullen tellen, en daarmee althans getalsmatig gereduceerd worden tot religieuze groepen met een relatief beperkte omvang. Daarbij moet men bedenken, dat ook het aantal kerkgangers, dat voor de PKN nu nog op 21% ligt, nog verder zal dalen. Als we het aantal kerkgangers in de PKN in 2020 schatten op 10%, zullen er van de 640.000 leden die deze Kerk dan zal tellen, nog 64000 naar de kerk gaan. Bij het huidige aantal van 2319 kerkgebouwen waarover de Kerk beschikt, zou dat nog 28 kerkgangers per kerkgebouw zijn. Hieraan is te zien, dat de PKN de komende jaren veel kerkgebouwen zal moeten afstoten.

De teruggang zal uiteraard ook niet aan de rooms-katholieken voorbijgaan, maar die zouden in 2020 toch nog 10% van de bevolking uitmaken. Je kunt je afvragen, waarom dit proces van teruggang voor het protestantisme in Nederland sneller gaat dan voor het katholicisme. Een belangrijk punt daarbij is uiteraard, dat de genoemde protestantse Kerken altijd al kleiner zijn geweest dan de Rooms-katholieke Kerk in Nederland, zodat ze een slechtere startpositie hadden. Maar er zijn ook andere oorzaken. De protestantse mentaliteit van soberheid en het bewustzijn van zondigheid staat haaks op de heersende maatschappelijke waarden van welstand en genieten van het leven. Daarbij lijkt het katholicisme meer flexibel dan de meeste vormen van protestantisme, waarvan het verschil tussen het conservatief en het progressief katholicisme een goed voorbeeld is. Tenslotte lijkt het meer rigoureuze protestantisme bezig met een inhaalslag als het gaat om allerlei vormen van secularisatie en teruggang. Pas in de laatste decennia van de vorige eeuw kwamen er scheurtjes in het bolwerk van het gereformeerde protestantisme, maar sindsdien zet de teruggang daar des te sneller door.

De gevolgen van deze versnelde teruggang zijn uiteraard het grootst voor de betreffende kerken zelf. Welke consequenties dat in concreto heeft, tekent zich nu al af in de inkrimping van de gemeenten en de teruggang van het aantal gemeenten, de afname van het aantal betaalde aanstellingen, het afstoten van gebouwen, het opgeven van bepaalde functies, verdunning van de dienstverlening, en fusies, waarvan het ontstaan van de PKN een goed voorbeeld is. Ook in het confessionele achterland van de bedreigde protestantse kerken worden de nodige maatregelen genomen. Opleidingen, instellingen en media, die tot nu toe nog verzuild waren, zoeken naar bredere formules om ook in een protestantarm tijdperk te kunnen voortbestaan. Een voorbeeld daarvan is de Vrije Universiteit te Amsterdam, vanouds het gereformeerd bolwerk in de academische wereld. In vroeger dagen was daar de theologiebeoefening vooral gericht op de opleiding van gereformeerde predikanten. Mede omdat de PKN haar ambtsopleiding niet aan de VU heeft toevertrouwd, is de theologie daar voor een deel getransformeerd naar een islamitische imamopleiding, en richt zich voor het overige ook op de Pinkstertheologie, waarvoor wegens de grote aanhang van de pinkstergroepen veel belangstelling is. De islam is nu al in grootte de derde godsdienst in Nederland. Binnen afzienbare tijd zal het qua omvang de tweede religie in Nederland zijn, en zal de Pinksterbeweging de grootste protestantse groepering in Nederland zijn. Een zekere visie op de vraag waar in de toekomst haar belangen liggen kan de Vrije Universiteit daarom niet ontzegd worden. In het Academisch Medisch Centrum van de VU is eveneens duidelijk een verandering merkbaar. Vroeger hadden de patiënten daar met elkaar gemeen, dat ze voornamelijk van reformatorische huize waren. Nu hebben ze alleen nog met elkaar gemeen dat ze ziek zijn. Het selectiecriterium voor de opname van patiënten in confessionele academische ziekenhuizen is met andere woorden niet meer hun geloof, maar de ziekte waarvoor zij behandeld moeten worden en eventueel de streek waar zij wonen.

De protestantse media zijn bezig hun cocon van reformatorische berichtgeving af te werpen en richten zich op een breder publiek, waardoor daarin meer seculiere berichtgeving voorkomt en vaker dan vroeger over andere richtingen, waaronder de rooms-katholieke, bericht wordt. Ook in de maatschappij worden de nodige maatregelen getroffen nu duidelijk wordt dat er een teruggang te verwachten valt van de klandizie van protestantse zijde. De Universiteit van Amsterdam heeft bijvoorbeeld haar oudste opleiding, theologie, waaruit destijds de hele universiteit is voortgekomen, opgeheven. Aan die faculteit, later afdeling, waren ambtsopleidingen gevestigd van de toenmalige Nederlands Hervormde en Lutherse, en van de Doopsgezinde Kerk. Hoewel ook die opleiding niet in aanmerking kwam voor de ambtsopleiding van de PKN, was ze zeker nog levensvatbaar, mede door de ‘aanvoer’ van buitenlandse studenten, met name uit Duitsland. Maar voor het universiteitsbestuur was de opleiding waarschijnlijk niet lucratief genoeg voor een noodlijdende, maar ook ambitieuze universiteit.

Het gevaar van een uitgestelde verandering van geloofsopvattingen is, dat die te snel verloopt en dan in snel tempo van zeer gelovig naar ‘helemaal niets’ gaat. Maar in het algemeen verlopen die veranderingen meer geleidelijk en bestaan dan in het meer seculier worden van de geloofsopvattingen, met name wanneer die niet meer gevoed worden door catechese en verkondiging zoals dat gebeurt voor groepen die nog bij een kerk zijn aangesloten en daar nog contact mee hebben. Omdat veel mensen toch een geestelijk onderdak zoeken en het gevoel willen hebben ergens bij te horen, sluiten buitenkerkelijken zich dikwijls aan bij minder rigide religieuze richtingen zoals bijvoorbeeld bij het humanisme of bij groepen en bewegingen die geïnspireerd zijn door Oosterse religies zoals het boeddhisme of het hindoeïsme.

Overigens zijn buitenkerkelijken als zodanig prima gesprekspartners voor progressieve katholieken, omdat het een belangrijk kenmerk van religieuze progressiviteit is om ook open te staan voor andere constructieve geestelijke richtingen. Het probleem is wel, dat kerkverlaters geestelijk gesproken alle kanten op zwermen en geen gemeente of groep meer vormen waarmee je kunt samenwerken. Misschien moeten wij zelf daarom ook meer af van het idee, dat we alleen als deel van een georganiseerde kerk met andere kerken tot oecumene kunnen komen, en moeten we creatiever zijn om ook met niet-kerkelijke organisaties en groepen samen te werken, en individuele mensen bijeen te brengen rond spirituele uitwisseling en religieuze en sociale initiatieven en projecten. Dit geldt met name als er straks minder protestantse christenen zijn, en we toch, behalve met islamieten, ook willen samenwerken met mensen die uit de christelijke traditie afkomstig zijn.

Gérard van Tillo

J. Becker en J. de Hart, Godsdienstige veranderingen in Nederland. Verschuivingen in de binding met de kerken en de christelijke traditie, SCP werkdocument 128, Den Haag 2006.



Op dit moment zijn er nog geen bijdragen voor dit thema.

Terug naar "Oecumene" | Naar boven

Disclaimer
EnglishDeutschFrancaisEspanol