Oecumene? Das war einmal  
Home > Thema's > Oecumene > Oecumene? Das war einmal

Oecumene? Das war einmal

In een opwelling van eerlijkheid stelde Eduard Kimman, secretaris-generaal van de rooms-katholieke bisschoppenconferentie, onlangs dat protestanten een actiegroep zijn die helaas vergeten is zichzelf op te heffen. Hun doel hebben ze bereikt, waarom nog verdergaan als aparte stroming? Laten ze liever terugkeren naar de moederkerk. Hun vijfde eeuwfeest in 2017 halen ze echt niet.

Kimmans uitspraken kwamen hard aan. Met als gevolg dat hij ze kort daarna herriep.

Dat was jammer. Heel jammer. Want de stelling die hij poneerde is relevant – al was het maar omdat protestanten, met of zonder aansporing van Kimman, sowieso bezig zijn te verdwijnen. In 2020  vormen ze nog 4 procent van de bevolking. Zijn zij dus inderdaad door de tijd ingehaald zonder dat zelf te beseffen? En is de moederkerk in de laatste vijf eeuwen zo sterk veranderd dat protestanten allang hadden kunnen terugkeren in haar schoot?

Als dat zo is, dan moet zoiets als oecumene – op basis van gelijkwaardigheid met elkaar spreken over overeenkomsten en verschillen – een achterhaald verschijnsel zijn. Het is dan ook die stelling die stilzwijgend in het betoog van Kimman besloten ligt.

En op dit punt heeft hij volkomen gelijk: oecumene, das war einmal. Maar op het andere punt heeft hij volstrekt ongelijk. Protestanten zijn niet passé. Integendeel, zoiets als een Reformatie is mogelijk nog harder nodig dan in 1517. Bij het verdwijnen van de oecumene, past dus een andere stelling: het is de hoogste tijd voor een hernieuwd debat tussen katholiek en protestant. Het is tijd voor een geding om de waarheid.

Daarbij is de inzet niet een teruggrijpen op de hokjesgeest van de verzuiling. Het gaat om het besef dat het Europese christendom een belangrijk kruispunt nadert, waarop we moeten kiezen welke kant we opgaan. Opnieuw gaat het om waarden als vrijheid, kennis en humaniteit, en in die zin zijn we bijna weer terug bij 1517.

De klassieke oecumene behelsde zoveel als het afscheid van de ouderwetse verkettering en het zoeken naar wederzijds begrip. Zij ontstond op de zendingsvelden van de negentiende eeuw en kreeg de wind in de zeilen na de Tweede Wereldoorlog. Protestanten en katholieken bogen zich over de oude scheidslijnen. En terecht. Die hadden er wellicht toe bijgedragen dat het Europese christendom op geen enkele wijze weerwerk had geboden tegen de dynamiek die leidde tot de twee grote oorlogen. Bovendien was het Europese christendom getuige geweest van de moord op de Joden, terwijl de kerken zelf in hun eeuwenlange geschiedenis verre van positief waren geweest over het jodendom. Zij zagen de band met het jodendom als een toevallige. Hoe gapend was niet de kloof geweest tussen dat vermoorde volk en de kerk? Hoeveel schuld hadden de kerken niet op zich geladen?

De klassieke oecumene ging daarom niet alleen over geloof, maar vooral ook over de vraag naar de band tussen cultuur en humaniteit. Wat was de invloed van het christendom op de cultuur geweest als catastrofes als de Shoah konden gebeuren? Waar scholen in het christendom dan de wezenlijke trekken van humaniteit en vrijheid? Hadden kerken sowieso nog bestaansrecht of moesten we, met Bonhoeffer, een ander tijdperk verwachten met een areligieus christendom?

Een nieuwe morgenstond, daar ging het om bij de klassieke oecumene. De theologische inzet was de schaduwen van het verleden te overwinnen. Maar dat gebeurde zonder de relatie tussen cultuur en christendom te analyseren.

Op het grondvlak lag de oecumene eenvoudiger. Daar won de gedachte terrein dat de kerkelijke scheidslijnen min of meer irrelevant waren geworden want „we geloven toch allemaal in één God”. Zeker in Nederland, met zijn vele gemengde huwelijken, deed dit soort redeneringen grif opgeld. Protestanten en katholieken zagen geen verschil meer tussen Avondmaal en Eucharistie en verloren zich in het cliché dat het alleen maar ging om ’breken en delen’. Een predikant en een priester, die zijn toch grosso modo hetzelfde?

De bisschoppen waren de eersten die vraagtekens plaatsten bij dergelijke gemeenplaatsen. Maar zij hielden zich vooral bezig met de gang van zaken op het grondvlak. Ze gingen voorbij aan de theologische vragen als boven geschetst. Aan protestantse zijde was het niet veel beter. Daar identificeerde de kerkleiding zich grotendeels met de teleurstelling van het grondvlak. De boodschap van Bonhoeffer (die iets te scherp het bestaansrecht van de kerk in twijfel had getrokken) was graag vergeten. En ook daar was geen aandacht voor de band tussen cultuur, geloof en humaniteit.

Zo bleven de twee grote stromingen uiteindelijk netjes binnen de kaders. Katholieken hielden vast aan het geloof dat God zich een gestalte verwerft in onze concrete werkelijkheid en dat die aan de geloofsgemeenschap is toevertrouwd in de vorm van ambt en sacrament. En dat de kerk zelf is als het lichaam van Christus. Een prachtig beeld, omdat zo het menselijk bestaan, de werkelijkheid waarin de mens verkeert, verheven wordt tot goddelijke hoogte. De menswording van Jezus is dan zoveel als het ultieme teken van verheffing en verlossing van de schepping – steeds opnieuw herhaald in de eucharistie en in het ambt. Maar eveneens een beeld waarbij Gods menswording alleen binnen kerkelijke kaders valt te beleven, met als gevolg dat de kerk de hoedster wordt van de ene goddelijke waarheid. Wie buiten die kerk en haar waarheid leeft, mist helaas Gods werkelijke gestalte.

Protestanten bleven vasthouden aan het Woord van God dat uitnodigt tot weerwoord en aanvaarding, dat in alle vrijheid een verbond beoogt te smeden tussen mens en God. De mens moet zich op dat Woord verlaten, zoals Jezus dat had gedaan, maar daartoe moet hij zelf lezen en interpreteren. Daarmee werd de gelovige een enorme vrijheid geschonken. Er is vrijheid om te spreken en te denken. Prachtig, zo op het eerste gezicht. De basis voor humaniteit. Maar dat Woord lag natuurlijk toch vast in de Bijbel. Hoever je ook dacht en sprak, je woorden moesten beginnen en eindigen met die Bijbel. Mis je die, dan mis je God.

Beide tradities kenden hun glorie en kleinheid. Beide misten na de oorlog vooral de lef om de band tussen christendom en cultuur aan de orde te stellen. Cultuur, dat was de wereld buiten de kerk. Een eigen waarde had zij niet.

Het gevolg: mensen stemden met de voeten. Wat kon je nog halen in die kerken? In elk geval niets dat over het gewone leven gaat. Wat mensen moeten met hun zielen die worstelen met liefde, schuld, vervreemding en eenzaamheid – het kwam niet ter sprake. Ze zegden de kerk vaarwel en de kerk begreep het niet. Terwijl het in diepste zin ging om de schuld van de oorlog die nog steeds niet was vereffend, om de kwestie van de humaniteit. De kerken stortten zich op de naïeve oecumene en kwijnden dientengevolge gewoon weg. Oecumene maakte de kerken marginaal.

De R.-K. Kerk komt de eer toe dat ze als eerste de bakens verzette. Daar brak het besef door dat het niet ging om overeenkomsten tussen kerken, maar om de poging de kern van het christendom over te leveren aan een volgende generatie. Het ging om het herdefiniëren van de eigen identiteit. Exit oecumene. Het tij van de geschiedenis was verlopen.

Dat had de R.-K. Kerk beter en eerder in de gaten dan de protestanten. Die eigen katholieke identiteit was onveranderd het geloof in Gods aanwezigheid in kerk, ambt en sacrament. Dat alles bij elkaar gehouden en gereguleerd door het kerkelijk leergezag, het magisterium. De gevolgen waren groot. De protestantse kerken hadden de koerswijziging niet in de gaten en bleven het oude oecumenische spoor volgen. De R.-K. Kerk liet merken dat protestanten er niet meer toe deden. Tot twee maal toe, in 2000 en 2007, werd hun duidelijk gemaakt dat zij absoluut geen kerken waren, maar slechts kerkelijke gemeenschappen. Protestanten reageerden daarop met het gebruikelijke ’verdrietig maar niet boos’.

Dat was natuurlijk onder de maat. En niet zo’n beetje ook. Want intussen had de R.-K. Kerk het vraagstuk van de humaniteit onder het tapijt geveegd. Anno 2008 is zij een kerk die een kerkelijke begrafenis weigert na euthanasie, waar gescheiden mensen de communie wordt geweigerd, waar de hiërarchie zich bedient van klikspanen in de diocees, waar angst en intimidatie nog steeds hun werk doen, waar vele priesters stiekeme verhoudingen hebben, waar alles kan zolang het maar niet hardop gezegd wordt. Het is een kerk die au fond bang is voor kennis, waar emotionele en intellectuele vrijheid worden gekneveld, waar de besten binnen de clerus worden gecorrumpeerd door hen medeplichtig te maken aan het uitsluiten van andersdenkenden.

Nee, ik ben bepaald geen tegenstander van de houding waarbij je de leer af en toe met een korrel zout moet nemen. Af en toe wat hypocrisie verdragen vind ik geen punt. Ik heb geen enkele behoefte de rechtlijnige protestant uit te hangen. Maar ik heb moeite met een kerk die de kern van het geloof gelijk stelt aan haar eigen bestaan. Een kerk die geen enkele intellectuele afstand kan opbrengen ten opzichte van zichzelf en die het onderwijs van haar grootste leraren, Augustinus en Thomas van Aquino, is vergeten.

Beiden leerden immers dat de mens God niet naar zijn wezen kan kennen. Zo bezien heeft de kerk nooit de waarheid in bezit. Juist om de kern van het christendom opnieuw te kunnen formuleren en doorgeven, moet de kerk zichzelf kunnen relativeren. Juist in die heilzame afstand tot zichzelf schuilt de wezenlijke acceptatie van de cultuur.

Toen de protestanten vriendelijk werd voorgehouden dat zij geen kerken zijn in de echte zin, maar slechts kerkelijke gemeenschappen, toen was het tijd om met enige waardigheid de grenzen scherp te trekken en de R.-K. Kerk helder van repliek te dienen. Toen was het tijd erop te wijzen dat het protestantisme aan de wieg stond van de moderne samenleving en niet de R.-K. Kerk. Dat het de protestantse traditie is waarin het debat werd gezocht met de wijsbegeerte en waarin de Verlichting haar wortels heeft. Dat het die traditie is die door haar nadruk op de subjectiviteit,  ook de mens als individu hoog wilde houden.

Dat is niet gebeurd. Maar dat kan alsnog. Wat is de werkelijke houding van de R.-K. Kerk ten opzichte van de moderne cultuur? Wil ze een wezenlijke plaats inruimen voor humaniteit, vrijheid en kennis buiten de kerk?

Protestanten moeten dat debat aangaan. Zij moeten aantonen dat identiteit wat anders is dan identificatie met de waarheid. Zij moeten laten zien dat ze de vraag naar de band tussen geloof, cultuur en humaniteit hebben overdacht. Toegegeven, protestanten vergeten dat wel eens, omdat ook zij kampen met een toenemend gewicht van orthodoxen en evangelicalen. Maar pas als de kerken op zo’n manier de cultuur tegemoet treden, wordt het voor moderne mensen weer de moeite waard er te gaan kijken.

Matthias Smalbrugge

Dr. Matthias Smalbrugge is predikant van de Protestantse Kerk in Nederland. Auteur schrijft deze bijdrage bij gelegenheid van het 40-jarig bestaan van de oecumenische Raad van Kerken op 21 juni 2008 in Trouw/Letter&Geest.

 



Op dit moment zijn er nog geen bijdragen voor dit thema.

Terug naar "Oecumene" | Naar boven

Disclaimer
EnglishDeutschFrancaisEspanol