Vertalingen: Nederlands Deutsch
Nieuwe visies overlevingsnoodzakelijk
Het herderlijk schrijven van de paus van 19 maart 2010 aan de Ierse kerk
1. Een indringende brief
De paus heeft de Ierse kerk een indringende pastorale brief geschreven. Anders dan in een encycliek wendt hij zich tot de kerk van maar één land en anders dan in de grote apostolische constituties gaat het hier niet om een omvattend leerstellig thema maar om een schandaal. Weliswaar smeult dat al jaren, maar nu is het met onverwachte kracht geëxplodeerd. Dus is de pauselijke zorg in elke alinea voelbaar. De enorme hoeveelheid misdaden, misbruik en sadistische excessen hebben ook hem aangegrepen. Hij ziet dat de Ierse kerk in een diepe crisis verkeert, de kerken in andere landen daarbij waarschijnlijk inbegrepen.
Daarom trekt hij ongewoon hard van leer tegen zijn collega’s in het bisschopsambt. Hij legt ze Wiedergutmachung op en alleen een grondige verandering van hun mentaliteit en hun optreden kan tot vernieuwing leiden. Nieuw in de stijl van zijn brief is dat hij verschillende groepen in deze kerk rechtstreeks aanspreekt: eerst de slachtoffers, dan de daders, ten slotte ouders, kinderen en jongeren; vervolgens de priesters, de religieuzen en bisschoppen, en als laatsten alle gelovigen in het land. Een moment doet de hiërarchische structuur van het pauselijk heelal een stapje terug. Ook de pauselijke vriendelijkheid stuit op zijn grenzen. In deze zaak staat hij op consequentere bestraffing en toepassing van het kerkelijk recht, op transparantie en samenwerking met de overheidsinstanties. Men voelt zijn empathie met de situatie van de getroffenen, hij spreekt van de schande en het berouw die hem bedrukken. In naam van de kerk vraagt hij hen, zij het impliciet, om vergeving. Hij heeft er zelfs begrip voor, dat hun relatie met de kerk kapot is. Dienovereenkomstig appelleert hij aan het geweten van de daders en moedigt hij zowel ouders als jonge mensen aan hun leven verder in de geest van de katholieke kerk vorm te geven. Priesters en religieuzen spreekt hij aan op het wantrouwen waar zij nu allen tegenaan lopen.
Uiteindelijk herinnert hij de gelovigen allemaal aan een toenemend geseculariseerde samenleving, die wat het geloof betreft nieuwe wegen dient te vinden, alsof secularisering en seksuele vergrijpen op een of andere manier samenhangen. Maar in een adem door stapt hij van deze verbazingwekkende combinatie over op de toekomst. “Wij hebben een nieuwe visie nodig om komende generaties te inspireren”. Dat zou de belangrijkste zin van het document kunnen zijn. Maar hoe ziet deze visie eruit? Of hebben verlegenheid en bittere teleurstelling die uit heel dit document spreken, toch niet de overhand? In elk geval zullen de voorgestelde concrete initiatieven geen doorbraak bewerkstelligen, omdat zij herinneren aan de 19de en 20ste eeuw. We moeten weer bidden en boete doen, biechten en regelmatig het Allerheiligste aanbidden. Romeinse visitators moeten de ergste diocesen onderzoeken en volksmissies (vitaminestoten van preken en eredienst, biecht en communie, aflaten en goede voornemens) moeten het geestelijke leven van de kerk herbewapenen. Rome roept de heilige pastoor van Ars (Jean-Marie Vianney; gestorven in 1859) in herinnering, wiens straffe zielzorgmethoden (van geseling tot dansverbod) vandaag de dag toch wel niet meer zullen aanslaan. Hoe deze oefeningen de vrije val moeten afstoppen, wordt net zo min verklaard als de inhoud van de ‘nieuwere pauselijke onderrichtingen’. Daarmee kan de voormalige prefect van het geloof hooguit de talloze documenten bedoelen, die hij sinds 1981 ten behoeve van zijn voorgangerpaus heeft geproduceerd. Ik zie niet hoe uitgerekend deze tot de weg van vernieuwing voeren.
2. Heelwording door de Kerk?
De paus doet zijn best, maar aan alle kanten zit hij in de boeien geslagen van een dilemma; het is de kerk zelf. Hij geeft de kerk als kwalificatie: verrotte toestand, maar tegelijk vraagt hij de slachtoffers tot haar terug te keren. Deelnemen aan haar leven moet tot de onmetelijke liefde van Christus leiden. Maar hoe moet dat zolang zij het huidige schouwspel biedt? Impliciet is het hele document doortrokken van deze op zich zelf verliefde tegenspraak. Herhaaldelijk is sprake van heelwording, vernieuwing en Wiedergutmachung. Maar welke inhoud hebben deze hoogstaande begrippen in de concrete situatie en wie moet hierin het voortouw nemen? Dit kerkbeeld draagt het stempel van een narcistische dwang tot zelfbevestiging en van een diepe angst om zichzelf. De paus, die zich onvoorwaardelijk met zijn instituut identificeert, probeert daaruit nog steeds alle kracht te putten en alle aanspraken af te leiden. Wat hij over het hoofd ziet is: dit instituut kan nooit zichzelf zijn, maar moet zichzelf telkens opnieuw uitvinden. Het kan slechts leven bij een levendige uitwisseling van communicatie en wederzijdse kritiek. Anders valt het in zijn eigen verleden terug.
En dat laat de brief nou precies zien. Met grote woorden wordt herinnerd aan de geschiedenis van de Ierse kerk, die heel Europa heeft gemissioneerd en haar het christendom heeft gebracht. Ten overvloede roept de oecumenisch angstige paus de heroïsche godsdienststrijd ten tijde van Cromwell op. Het was de tijd waarin de seksueel repressieve internaatsopvoeding werd uitgevonden. Hoe nostalgisch maakt hij melding van de talloze priesters die (in een sociaal troosteloze tijd) de kloosters binnenstroomden en over de missies van alle continenten uitzwermden. Hij brengt – weinig specifiek – het Tweede Vaticaans Concilie naar voren, en de mogelijkheden van canonieke, door de kerk op te leggen straffen. In zijn woord aan de ouders valt de brief uiteindelijk terug in een belerende, nietszeggende houding; klaarblijkelijk heeft de paus hun niets bijzonders te zeggen. Hij vraagt ze dringend de kinderen met de best mogelijke zorg te omgeven. Maar zou het hier niet om heel andere thema’s moeten gaan? Ik denk aan de suggestie om ouders het gedrag van priesters en andere opvoeders (zonder wantrouwen te zaaien) goed in de gaten te laten houden of de kinderen tot een sterk zelfbewustzijn op te voeden, zodat ze ook nee kunnen zeggen en weten hoe ze zich kunnen verweren.
Voor de paus blijft het instituut kerk zelf het onopgeloste dilemma, waaraan de brief niet ontsnapt. Want uitgerekend de andere autoritaire, hiërarchisch gestructureerde en communicatievijandige verhoudingen binnen deze kerk zien we terug in bijna elke regel. De paus wil ze door alle gedragsmaatregelen stabiliseren. Daarom beleert hij slechts en laat hij zich in niets beleren; van een vraag om hulp door de gelovigen of door de samenleving geen spoor! De bisschoppen worden herinnerd aan de structuren van het recht, aan hun sacramentele voorrang en aan mogelijke straffen die we al sinds jaar en dag kennen. Is dreigen met straf echter een adequate reactie? De misdadigers uit de rijen van priesters wisten sinds jaar en dag welke straffen hun te wachten stonden, maar net als een winkeldief gaan ze ervan uit dat ze niet gepakt worden. In dit versteende kerkelijke systeem houden zij echter eretitels als ‘medebroeder’. Een vergelijkbaar woord van nabijheid horen de misbruikten niet. Voor en te na wordt de bisschoppen de ‘pastorale zorg voor alle leden van hun kudde opgedragen, maar wel van bovenaf. Welke aberraties echter binnen het kader van zo’n autoritaire pastorale zorg mogelijk waren, verdwijnt onverwacht uit het oog. Zij dienen te letten op de ‘geestelijke en morele behoeften’ van alle priesters. Dat de huidige misère echter samenhangt met het gebrek aan wederzijdse oplettendheid en een blind vertrouwen in priesters, dat zie je nergens terug.
Zeker, uiteindelijk wordt het de kinderen aangedane vergrijp als een op zichzelf staand argument opgevoerd. Op onderdelen bepaalt het de argumentatie van de brief. Ook moet het de paus zeer zeker worden nagegeven, dat hij de slachtoffers van het misbruik herhaaldelijk heeft ontmoet. Maar herhaaldelijk brengt hij ook nu nog een tweede gezichtspunt te berde, dat geheel en al kerkelijk en traditioneel georiënteerd is. Steeds weer gaat hij naast de slachtoffers staan alsof hijzelf ook slachtoffer is. Het gaat hem om het aanzien en de waardigheid van de kerk. De priesterlijke daders, aldus de paus, “hebben de heiligheid van het sacrament van de wijding, waarin Christus zich zelf in ons en in onze handelingen tegenwoordig stelt, met voeten getreden”. Onverwachts duikt daar een oud, overigens antireformatorisch argument op, en meestal wordt over het hoofd gezien, dat dit argument nog altijd de gehele rechtssystematiek van het kindermisbruik bepaalt.
Men hoeft er slechts vroegere documenten op na te lezen: op 18 mei 2001 schreef kardinaal Ratzinger aan alle bisschoppen ter wereld een brief, waarvan de inhoud – door een officiële aanwijzing (Motu proprio) van de paus – al met ingang van 30 april rechtsgeldigheid had gekregen. In deze brief werden de volgende voor straf in aanmerking komende delicten in één categorie samengevoegd: vier delicten tegen de heilige eucharistie, drie delicten tegen de heilige biecht alsmede het ‘delict van ontucht met minderjarige personen’. Hoezo echter hoort het misbruik van kinderen tot de schending van sacramenten? Niet bijvoorbeeld, omdat de zo kwetsbare waardigheid van kinderen tot het niveau van sacramentele waardigheid wordt verheven (wat een creatief idee!), maar omdat priesters die hun handen niet thuis kunnen houden, volgens Romeinse denktrant de ‘bescherming van de heiligheid van de sacramenten’ verbreken, zoals het opschrift van de genoemde pauselijke aanwijzing zegt. Het gaat om de priesterlijke waardigheid, niet om de waardigheid van de kinderen. Welbeschouwd hoeft dus een niet-priesterlijk misbruik minder verafschuwd te worden dan het misbruik door een priester, want in een dader die leek is, stelt niet Christus zelf zich present. Wederom is het het binnenkerkelijke op zichzelf verliefde perspectief dat het perspectief van de slachtoffers wegdrukt en nog geen enkele kerkjurist heeft de absurde consequenties van deze denkwijze ten einde toe doordacht.
Autoritair bepaald maar niet doordacht is het pauselijke kerkbeeld. Doorgaans en met grote vanzelfsprekendheid identificeert de paus de kerk met de hiërarchie: voortdurend denkt hij ‘bisschoppen’ en schrijft hij zonder blikken of blozen ‘kerk’. Volgens Benedictus heeft de kerk het volk te beleren, dat toch net zo kerk is als zijn bisschoppelijke vertegenwoordigers. Nog altijd denkt hij niet aan de leerprocessen waarvan de aanzetten nu eindelijk van onderaf moeten komen. Een steeds meer verscherpte communicatieblokkade is immers een van de redenen voor het onuitsprekelijke en destructieve zwijgen dat zich in de afgelopen decennia kon verbreiden. Wie van de vrouwen en mannen aan de basis heeft op dit hoogst kritische ogenblik nog iets te vertellen? Naar wie wordt nu officieel geluisterd: de beschadigde slachtoffers of de bisschoppen die het af lieten weten? De woedende ouders van de getroffenen of de priesters die ons de les lezen (niet allemaal gedragen ze zich zo)? De weer tot gehoorzaamheid gemaande gelovigen of de paus van Rome? Een levendig deelnemend volk Gods of een absolutistische bureaucratie? Het werd de gelovigen vaak genoeg verboden op hoge ambtsdragers en hun gedrag kritiek te leveren; laat staan ze aan te klagen. Daarvan heeft de bisschop van Rome nog niets teruggenomen. Te veel slachtoffers hebben intussen gerapporteerd, dat men hun en hun advocaten de mond snoerde en ze met de gebruikelijke hiërarchische dreigementen tot zwijgen bracht. Vermoedelijk is dat nu wel de reden waarom de paus de daders in het ambt onverbloemd op hun geweten aanspreekt en hen oproept tot gewetensonderzoek en zelfkritiek, tot berouw en boete. Daar echter waar men na een lange rij vermaningen de zin verwacht: ‘Geef uw priesterambt op’, of: ‘Ga de confrontatie aan met de slachtoffers als zij dat willen, vraag hen voor zover mogelijk persoonlijk om vergeving en zorg er voor dat zij duurzaam geholpen worden’, daar heet het plotseling: Vertwijfel niet aan Gods genade’. Niet dat met deze oproep iets mis is, maar hij staat op de verkeerde plaats. Want uiteindelijk hoort de hoop op vergeving door de slachtoffers te staan vóór de hoop op Gods genade. Toch ziet de paus iets belangrijk in: het moet zwaar voor ze zijn, de kerk te vergeven. Maar eerst zou door de daders en de hen vertegenwoordigende instanties een echt berouwvolle vraag om vergeving uitgesproken moeten worden voor de verschrikkingen die zij de slachtoffers hebben aangedaan.
Heelwording door de kerk? De paus doorbreekt, zoals gezegd, niet het dilemma van een kerkelijke hiërarchie die alleen zichzelf als bron van heil weet aan te bieden. Het is het dilemma van een instituut dat zich nog altijd – hoewel al lang door de geschiedenis achterhaald – ziet als de nauwe poort waardoor alle heil tot de wereld komt. Daarbij zou de paus – let wel, op morele gronden – het geen enkel slachtoffer moeten aandoen zich opnieuw uitgerekend onder dit juk van zijn vernedering te bukken. Duidelijker dan ooit staat deze door de paus zo hoog geprezen hiërarchische kerk zichzelf in de weg. De brief vermoedt dat de misdadigers de concilieteksten fout gelezen hebben. Het ware beter geweest als ze van het concilie iets van een open en mondige broederlijkheid, misschien ook iets van een mensvriendelijke seksualiteit hadden geleerd in plaats van te vluchten in de afgronden van hun autoritaire, verdorven seksuele fantasieën. Over de nieuwe ontdekking van het volk Gods, de actieve deelname van alle gelovigen en een nieuwe aandacht van het christelijk geloof voor de noden van de wereld is in deze brief helaas weinig te vinden. Daarbij zou alleen deze fundamentele optie voor een hulp zoekende mensheid een geloofwaardige tegengestelde tendens kunnen ontvouwen.
3. Waar blijft de visie?
Voor de toekomst van zijn kerk eist de paus een visie. Hij heeft helemaal gelijk. En wat laat hij zich daarbij in de kaart kijken! Want de lezers van de brief verwachten, nieuwsgierig geworden door zo’n retoriek, op zijn minst enkele allereerste aanwijzingen. Tevergeefs, want alles, wat inspiratie zou moeten geven, richt zich op het verleden en met de vele verwijzingen naar achterhaalde geestesgesteldheden drijft hij onze hulpeloosheid slechts op de spits. Want klaarblijkelijk is de grote Ierse geschiedenis van toen vandaag niet meer in staat de huidige uitdagingen te trotseren. Europa laat zich door Ierse missionarissen niet meer terugvoeren naar het christendom, het katholicisme niet meer antireformatorisch stabiliseren en de wereld door missionaire hoogstandjes niet meer tot de waarheid roepen. Zoals elk ander land moeten ook Ierland en haar kerk een nieuw tijdperk met nieuwe antwoorden meester zien te worden. Zo is er veel voor te zeggen, dat de kerken van Europa niet door vermeend ongeloof maar door achterhaalde geloofsvormen ineenstorten.
Verwarring, niet de vreugde van de ontdekking biedt derhalve de diagnose die de paus voor de huidige situatie met haar gevallen van misbruik geeft. Zij zelf is een symptoom van onze geestelijke vermoeidheid. Bij het lezen kan men zich alleen maar verbazen over zo veel nostalgische projecties. Ratzingers steekwoorden luiden: transformatie en secularisering, verlies van vrome tradities en foutieve interpretatie van het Tweede Vaticaans Concilie, verlies aan respect voor de kerk en de kerkelijke leer. Om het even of hij de kerk wederom verengt tot de hiërarchie of het hele volk bedoelt, in elk geval maakt deze diagnose een kortzichtige en verbijsterende, op ergerlijke wijze gevaarlijke en zelfs valse indruk. Veel van de bekend geworden misbruiken vonden immers niet plaats vanwege de secularisering, maar decennia daarvóór. De daders met hun duistere driften hadden in hun jonge jaren waarschijnlijk nauwelijks een vermoeden van ideologiekritiek en seksuele theorie, van de afwijkende vormen en de vitale dynamiek van seksualiteit. Van religiekritiek, een seculiere wereldvreugde en de door de paus zo ongeliefde ontwikkelingen hadden ze nog geen flauw idee. Integendeel, de meest recente golven van de secularisering en van een tot gemeengoed geworden verlichting, de groeiende onafhankelijkheid van de samenleving tegenover de kerken hebben het pas mogelijk gemaakt dat de afgronden ten volle aan het licht konden komen. Nee, met deze zinnen speelt de paus alleen een nieuwe reactionaire kerkpolitiek in de kaart. Bisschop Mixa en anderen hebben voor Duitsland op vergelijkbare wijze geargumenteerd. Tegen deze achtergrond zou men ook graag willen weten, wie dan wel het Tweede Vaticaans Concilie fout interpreteert; de pauselijke reactionaire interpretatievoorstellen zijn immers genoegzaam bekend. Wanneer men op de verborgen polemiek van deze pauselijke woorden wil antwoorden, kan men slechts zeggen: in plaats van weer opnieuw een vroomheidpraktijk van gisteren aan te bieden, had men de misdadigers beter naar een therapeut kunnen sturen, om zo te zorgen voor een adequate berichtgeving over incorrect seksueel gedrag en over het ziekelijk karakter van zulke tendensen.
Aan werkelijk concrete en verdergaande maatregelen heeft Benedictus niet één regel vuil gemaakt. Hoe moet de selectie van priesters – en hun opleiding - er in de toekomst concreet uitzien? Welke preventieve maatregelen bouwt men in het leven van christelijke gemeenten in, die voor de toekomst overeenkomstige catastrofen verhinderen? Hoe maakt men gebruik van de expertise van christelijke (vrouwelijke en mannelijke) jeugdgroepen om in gesprek met hen werkzame en door de ouders te controleren codes te ontwikkelen? Hoe wil men er voor zorgen, dat misbruik sneller aan het licht gebracht wordt en er consequent werk van gemaakt wordt? Hoe stelt men zich de actuele en blijvende omgang voor met de slachtoffers, aan wie de kerk nu haar hulp moet aanbieden?
De ene na de andere vraag blijft dus open staan. Zij tonen aan dat deze brief juist niet spreekt over de beslissende toekomstvragen. Bovenal werden de kwesties van een fundamentele structurele hervorming, welke niet alleen de Ierse maar de hele wereldkerk betreffen, verdrongen. We weten: de katholieke kerk, zoals ze zich in de hiërarchie presenteert, praktiseert nog altijd – zonder daarover na te denken en als vanzelfsprekend – autoritaire machtsverhoudingen. Principieel wijst ze aanzetten van onderaf als onbewezen en gevaarlijk of als onkerkelijk af. Dit zou het moment moeten zijn ernaar te luisteren en een vernieuwing te initiëren in open communicatie.
We weten: een voor alle priesters verplicht ongehuwd zijn leidt veel te vaak tot een verkrampte seksualiteit, tot verdringing daarvan en in conflictueuze gevallen tot desastreuze sprakeloosheid. De bewering dat gevallen van misbruik niets te maken zouden hebben met de celibaatkwestie, simplificeert het ingewikkelde probleem op ongeoorloofde manier. Het is veelbetekenend dat zich naast de misbruikschandalen zelf de nog ergere zwijgschandalen hebben ontwikkeld; zij konden zich uitsluitend in een sfeer van angstige afsplitsing en in de sfeer van mannengemeenschappen handhaven.
We weten: de katholieke kerkelijke doctrine kent de priesters een mate van heiligheid en sacrale waardigheid toe, die niet in de bijbel is te vinden en door haar niet gerechtvaardigd wordt, die bovendien elke oecumenische inspanning blokkeert. Volgens de twijfelachtige standaardantwoorden van deze brief wijdt de priester (niet de christen) zich aan het apostolaat, verheugt de priester (niet de christen) zich over zijn roeping, zal de kerk van Ierland zich vernieuwen, wanneer priesters en religieuzen (niet wanneer christenen (v/m)) mannen en vrouwen van gebed worden, handelt de priester (niet de christen) in de persoon van Christus.
Precies dit eenzijdig klerikale heiligheidsyndroom werpt de ene na de andere vraag op. Al decennia lang worden deze bediscussieerd. Geëngageerde katholieke vrouwen en mannen zijn daarvan op de hoogte, maar ze worden tot op de dag van vandaag door de bisschoppen volmaakt verdrongen. Men moet blind zijn, wanneer men deze intrinsieke samenhang wil loochenen en de gevallen van misbruik, inclusief de verdringing daarvan gedurende tientallen jaren, daarvan nog steeds wil scheiden. Vanuit dit perspectief helpt de pauselijke brief ons niet verder.
4. De rol van de paus zelf
Men kan erin komen, dat de paus zich niet uitliet over de Duitse situatie. Maar het is spijtig, dat hij zich beperkt tot opheldering voor de korte termijn van actuele gevallen, van louter symptomen. Geen woord over de toekomst van de kerk. Nog ernstiger echter is het zwijgen over zijn eigen rol, die Benedictus inzake misbruik tot heden gespeeld heeft en nog altijd speelt. Het gaat mij niet om zijn rol in het bisdom München, waarover het laatste woord nog niet gesproken is. Het gaat mij om zijn kennis van alle gevallen die hem sinds 2001 als chef van de Congregatie van het geloof gemeld moesten worden. Want per slot van rekening heeft hij zelf een strenge en wereldwijde meldplicht ingevoerd alsmede de overdracht van de akten aan zijn bureau verordend. Insiders hebben het over in totaal 3.000 gevallen van zware seksuele vergrijpen, waaronder op z’n minst 300 gevallen van ‘echte’ pedofilie (FAZ van 19.3.10). Wat heeft hij daarmee gedaan? Met hoeveel slachtoffers heeft hij contact opgenomen? Waarom heeft hij bij zo’n overmaat aan ontsporingen geen alarm geslagen? Waarom moesten eerst individuele priesters en instanties de zaak in de publiciteit brengen, zodat de bisschoppen nu met hun rug tegen de muur staan? Zolang de paus zich niet uit over dit verzuim uitlaat, zal hij maar weinig mensen overtuigen.
Nog ernstiger is de strikte, ‘aan de Apostolische Stoel voorbehouden’ zwijgplicht die hij in 2001 aan de bisschoppen in de hele wereld oplegde onder dreiging met de zwaarste straf, die tot op heden nog van kracht is. Weinig overtuigend is ook de door Rome ingestelde verjaringstermijn, die tien jaar na het bereiken van de volwassen leeftijd van het slachtoffer ingaat. Het zou de paus sieren, al deze foute beslissingen toe te geven en wereldwijd publiek daarvoor om begrip of vergeving te vragen. Sterker nog, de zwijgplicht en het innemen van de akten moeten met onmiddellijke ingang worden opgeheven. Anders mist de herhaalde pauselijke eis tot transparantie elke geloofwaardigheid. Stel u voor: daar roept de opperste chef de bisschoppen overal ter wereld onder het tromgeroffel van zware verwijten op tot publieke transparantie. Tegelijkertijd zijn deze in hun geweten en in het uiterste geval op straffe van excommunicatie tot absoluut stilzwijgen verplicht. Wat nou? Geldt de transparantie maar voor enkele landen die ze opeisen en bedekt Ratzingers mantel van het zwijgen de rest?
Het voert tot oplossingen, zoals we ze in de richtlijnen van de Duitse bisschoppen van september 2002 kunnen lezen. Heel duidelijk voelt men zich daar gehouden aan de zwijgplicht, maar geeft dat in het openbaar niet toe. Daarom wordt overeenkomstig de richtlijnen bij de binnenkerkelijke vooronderzoeken het openbaar ministerie niet ingeschakeld. Eerst bij kerkelijk bewezen gevallen van misbruik, dus niet daarvóór, ‘wordt de verdachte aangeraden (?) zichzelf aan te geven en in dat geval (?) het gesprek met het openbaar ministerie gezocht (?)’. Naar het schijnt heeft het Romeinse spreekverbod tot zulke niet bindende en boterzachte compromissen geleid. Tegelijk redt de paus zijn eigen huid, doordat hij alle schuld, alle gedraal en alle gebrek aan transparantie de bisschoppen in de schoenen schuift, aan wie hij toch elke publiciteit heeft verboden. “Meer waarachtigheid, graag”, heeft Hans Küng enkele dagen geleden naar aanleiding hiervan geschreven. Men kan deze eis alleen maar ondersteunen. Want ook Benedictus XVI zou moeten weten: een opgelegde gestrengheid die zichzelf aan de gestelde maatstaven onttrekt, voert alleen maar tot nog diepere tegenspraken. Niet de bisschoppen en ook niet de paus, maar alleen de stem van het volk als geheel kan tot een uitweg uit deze crisis voeren.
Hermann Häring
Dr Hermann Häring is gehuwd, heeft 3 kinderen en was als katholiek theoloog werkzaam aan de universiteit van Nijmegen. Bovenstaande tekst schreef hij op 21 maart 2010.
Vertaling uit het Duits door Bert Sweerts.
Op dit moment zijn er nog geen bijdragen voor dit thema.