De fakkel van de vernieuwing  
Home > Thema's > Kerkstructuren > De fakkel van de vernieuwing
Vertalingen: Nederlands Deutsch 

           

De fakkel van de vernieuwing

Het vogelnet is gescheurd; wij zijn ontsnapt en vrij! (Ps. 124,7)

De wind staat ongunstig voor een vernieuwde kerk. 45 jaar lang hebben we er over gesproken, gehoopt op haar vernieuwing, ons telkens weer laten troosten: met de volgende Paus komt de verandering, of met de volgende bisschop, of met een verjongde Curie in Rome, een verandering in Utrecht of elders. Toen ik in 1980 in Nederland kwam, sprak een collega van me over de ‘winter’, die was ingetreden in de kerk van dit land. Onlangs, 30 jaar later, hoorde ik precies hetzelfde van een collega uit de Verenigde Staten. Bij hem sloeg het niet op de locale kerk van Nederland of Amerika, maar op de universele Kerk.

De ambtsperiode van de huidige paus startte met de programmatische en afschrikwekkende kreet: "de dictatuur van het relativisme". Daarmee plaatste hij zich in een Romeinse continuïteit. Rome is al meer dan 150 jaar bevangen door de vrees dat een vernieuwing alleen kan eindigen in chaos. Deze angst heeft ook op het Tweede Vaticaans Concilie gezorgd voor veel conflicten, hetgeen dan weer leidde tot slechte compromissen in de einddocumenten. In de jaren na het Concilie, toen de verschillende landen met hun verwachtingen over de brug kwamen, stapelden deze conflicten en compromissen zich op.

De benoemingen van bisschoppen in de jaren 70 en 80 leidden in alle landen tot een definitief keerpunt. ‘Terug naar de oude leer’, zo luidde het motto. Concreet bedoelde men: ‘terug naar de oude situatie, en naar de oude autoritaire verhoudingen’, waarin een klein aantal mensen weer kan dicteren wat voor allen goed en kwaad is.
In Nederland verliep de situatie dramatischer en meer catastrofaal, maar ook eerlijker, dan bijvoorbeeld in Duitsland. Ondertussen behield Nederland lange tijd een onuitgesproken leidende functie, want tot op vandaag kunnen de Duitse katholieken bij hun Nederlandse broeders en zusters aflezen, wat, met een vertraging van tien jaar, hun eigen lot zal zijn. Ondertussen lopen de Duitse katholieken hun vertraging met snelle stappen in. Want de nieuwe parochiestructuren die het dramatische Priestertekort moeten verdoezelen, leiden tot de ineenstorting van de klassieke pastorale zielzorg, en dat brengt zelfs Duitse katholieken tot woede.
Paus Benedictus, waar men in Duitsland zo trots op was, provoceert meer tot vertwijfeling dan tot begeestering. Zijn management is niet in staat om crisissen te beheersen, maar wel om ze aan te wakkeren. De misbruikschandalen hebben de geloofwaardigheid van de bisschoppen helemaal geruïneerd omdat ze niet in staat zijn tot een adequaat respons. Daarom circuleren ook in Duitsland steeds meer oproepen tot protest en overtreding van regels, tot tegenstand en doelgerichte ongehoorzaamheid. Helaas zijn ook in Duitsland de kritische intellectuelen reeds lang geëmigreerd uit de kerk, hetgeen niet bevorderlijk is voor luide en goed georganiseerde kritiek.

De optimisten van de 60-er jaren hebben bovendien de dynamiek van de secularisatieprocessen onderschat. Of het nu gaat om modern of conservatief, de katholieke kerk zou sowieso meer dan de helft van haar leden verloren hebben.
En daarmee werd ook het aantal vernieuwers dubbel gedecimeerd. Hebben wij, kinderen van het Concilie, goed gereageerd? Ik weet het niet. Wij hebben de echte weerstand niet aangedurfd en lieten de harde critici, ook al heetten ze Edward Schillebeeckx of Hans Küng, uiteindelijk in de regen staan. Kleine tekenen van kritiek werden gevierd als heldhaftige daden, maar gehuwde priesters werden verdreven uit de kerk, om maar te zwijgen van de wijding van vrouwen. De eindeloze behoefte aan harmoniemodellen van katholieke christenen heeft ons gedwongen tot halve oplossingen, tot nostalgie en masochistisch zelfbeklag. Uiteindelijk hadden we ons kunnen aansluiten bij de Oud-Katholieke kerk van Utrecht, of ook een nieuwe gemeenschap stichten, enkele Bisschoppen officieel moeten dwingen om af te treden of het aftreden van aartsconservatieve pausen kunnen eisen wegens een schisma van bovenaf. Wat hadden we moeten doen? Wat hadden we kunnen doen? Ik weet het niet, en bovendien is deze vraag te laat gesteld.

Maar ik weet wel iets anders, en dat zou de boodschap van deze dag kunnen zijn. Achter deze ellende van nederlagen ligt een heel ander verhaal verborgen. Het is het verhaal van een vernieuwde kerk, een ‘verborgen kerk’ ook, die niet alleen bestaat in Bratislava, Brno en Praag, maar ook in de Randstad, in Roermond en in Leeuwarden. Reeds lang heeft deze verborgen kerk de katholieke structuurvraagstukken in termen van gelijkheid en democratie geformuleerd, de scheidingen tussen kerken heeft zij omgevormd tot interne familie-verhoudingen, zij heeft met andere religies actieve vriendschap gesloten en zij heeft bovendien de seculiere maatschappij geaccepteerd, hoewel die tevens een maatschappij is van de nieuwe goden. Het is het verhaal van een kerk die de cocon van de Middeleeuwen geleidelijk van zich afstroopt, zonder veel opzien achter zich laat en zich begeeft naar een nieuwe situatie. Nauwkeurig bekeken betekent deze weg geen ontrouw aan de katholieke identiteit, maar een terugkeer naar haar wezen. We stropen slechts beknellingen af, die hun legitimiteit reeds lang hebben verloren. Niet wij, maar de heren van de oude cocons hebben de bewijslast.

1. We kunnen nieuwe diensten vieren.

U kent de huidige situatie beter dan ik: de ontevredenheid van de een, in wiens parochie geen zondagse eucharistie meer wordt aangeboden, en het ongeduld van anderen, die de smalle kaders van een katholieke liturgie reeds lang hebben verbreed. Met nieuwe vieringen bedoel ik de vieringen in de meest uiteenlopende vormen, zoals die in de afgelopen decennia zijn ontstaan. Er zijn kerkdiensten bij diverse gelegenheden en voor verschillende groepen, katholiek en oecumenisch, interreligieuze en seculiere vieringen. Zij omvatten overwegingen en discussies, meditatie en dans, ontmoetingen tussen mannen en vrouwen, homo's en lesbiennes, al dan niet in hun eigen groepen. Hun kwaliteit wordt niet afgemeten aan de traditionele formules van het geloof, maar aan de manier waarop ze omgaan met de grote vragen van het menselijk bestaan, de menselijke hoop, menselijke beperkingen en ervaringen.

We doen dit nu zonder een schuldig geweten, want we hebben vanuit ons eigen begin (de eerste tijden van het christendom) geleerd dat deze open manier van vieren een legitieme mogelijkheid is. Zeker, de christelijke eredienst leefde altijd vanuit de gedachtenis aan Jezus' leven en dood. Het ging om het leven in zijn naam te delen. Maar daarbij behoorde ook altijd de schepping en de wereld van de tijdgenoten. De offeridee speelde in de oerkerk duidelijk nog geen rol, de horizon had een wereldwijd perspectief. In de Didaché staat het als volgt: "Zoals dit graan was uitgestrooid over de bergen en samengebracht tot een brood is geworden, zo zal uw kerk bij elkaar worden gebracht van de uiteinden der wereld tot uw koninkrijk". En niemand minder dan de evangelist Johannes vervangt de klassieke, - en voor de latere traditie zo belangrijke instellingswoorden - door het verhaal van de voetwassing: "Hij goot water in een schotel en begon de voeten van zijn leerlingen te wassen". (Johannes 13, 5) En vervolgens zei hij: "De slaaf is niet groter dan zijn meester, en de afgezant niet groter dan degene die hem gezonden heeft."(Johannes 13, 16) Een wereld-open dienstbaarheid wordt hier verkondigd en de deemoed van de ‘afgezanten’ hoort daar wezenlijk bij. Voor het overige is er, bij het aanbreken van een nieuw tijdperk behoefte aan vrijheid en creativiteit. Dat Rome nu plotseling alle liturgische teksten uit de hele wereld controleert en corrigeert, heeft weinig te doen met de christelijke geest van vrijheid. Dus waarom zouden we ons daar druk over maken?

We kunnen nieuwe vormen van liturgie vieren

Natuurlijk behoort daar ook de viering van de Eucharistie bij, met de gedachtenis aan dood en opstanding, maar ook dat leerden we in de afgelopen decennia nieuw te verstaan. Ongemerkt hebben we reeds lange tijd afstand genomen van veel elementen van de liturgische beweging, zoals die door Lambert Beauduin (1873-1960) en anderen in Nederland gepropageerd werd. Deze bevatte een groot enthousiasme voor een nauwkeurig omschreven, veelal omslachtige monastieke vorm van liturgie, de stabilisering van een middeleeuws hiërarchisch model en in het bijzonder de verheffing van de voorganger, hetzij priester of een bisschop die troonde boven de gemeente. Het ideaal van de ‘actieve participatie’ werd nog eenzijdig begrepen als ‘bijwonen’, en de priester verscheen als de vertegenwoordiger van Jezus Christus zelf, in wiens naam hij optrad. Ildefons Herwegen, abt van Maria Laach, sprak nog in de jaren dertig van het ‘leider-beginsel’ (Führerprinzip’).

Wat een contrast, zowel qua stemming als verwachtingen in het document van de Nederlandse Dominicanen ‘Kerk en Ambt’ van september 2007. Door de nuchtere beschrijving van de situatie wordt alle triomfalisme van tafel geveegd. De noodsituatie van veel parochies is hemelschreiend en het theologische bewustzijn is veranderd: geen magische substantieverandering wordt gevierd, maar het delen van het leven, geen transformatie van voedsel, maar de verandering van ons leven in Jezus' naam is in het geding. Wij vieren geen gecompliceerd offerritueel, maar Gods levensgaven en onze levensinzet.

De Dominicaanse beleidsnota presenteert de mogelijkheid om - in noodsituatie - af te zien van een bisschoppelijk gewijde ambtsdrager. Tevens is het een onvermijdelijke en onproblematische reactie op de wanprestatie van de kerkelijke leiders. Daar zijn goede redenen voor gegeven. Maar tegelijkertijd heeft het document ook eeuwenlang misvormde relaties rechtgetrokken. Want de gemeente staat, om een beeldspraak te gebruiken, aan de wieg van de eucharistie. Zij is en blijft ervoor verantwoordelijk, en niet een groep gewijde ambtenaren. Primair leeft deze viering door de Geest die geschonken is aan deze gemeenschap, niet door de volmacht van een geïsoleerde, magisch-toegeruste en van buiten geïmporteerde voorganger.
Volgens Paulus is niet de geconsacreerde hostie, maar de kerk het lichaam van Christus. Toen men dit lichaam vanaf het tweede millennium ‘mystiek’ ging noemen, werd de waardering minder.

Wanneer een gemeenschap dus in naam van Christus bij elkaar komt, is Jezus midden onder hen. Hij verwerkelijkt zich in hun samenzijn, hij biedt zich aan als gedachtenis, ter navolging en als hoop. Wie dus, door de gemeenschap van gedoopten daartoe aangewezen, deze gemeenschap in staat stelt om te handelen en haar zijn stem verleent, staat, ongeacht geslacht, levenssituatie of andere kwalificaties, in naam van Christus in hun midden.
Wij kunnen dus onze religieuze diensten vieren. We zouden eigenlijk dankbaar moeten zijn voor het huidige priestertekort dat door de kerkleiding veroorzaakt is, omdat het onze aandacht vestigt op deze oorspronkelijke en elementaire waarheid. Deze waarheid, tezamen met de praktijk van deze nieuw begrepen dienst aan de gemeenschap, ontzenuwt een lang gevestigd en gedurende lange tijd vitaal taboe. Maar in tijden van culturele veranderingen zijn ook Taboe-doorbrekingen onvermijdelijk, omdat ze ons dwingen tot elementaire waarheden. Deze taboe-breuk biedt gemeenschappen een nieuw leven.

Ik stel voor dat priesterloze gemeenten en gemeenschappen die deze waarheid herkennen, contact zoeken met elkaar, en onderling ervaringen uitwisselen over de vormgeving van hun eucharistievieringen. Eucharistie hoeft geen grootkerkelijke feestelijke eredienst te zijn zoals die in de late oudheid zijn elementaire vorm kreeg, dat wil zeggen, in de tijd van de bisschoppelijke kathedralen, en onder het regime van imperiaal optredende Kerkheren. Ik beoordeel ze verder niet, en ik waardeer de taak van de bisschoppen,die moeten waken over de eenheid van de kerken. Maar als je redeneert vanuit de oerchristelijke situatie, dan kan de Eucharistie overal plaats vinden waar christenvrouwen en mannen - zoals het in de Didaché heet - samenkomen: zoals het uitgestrooide graan wordt tot het ene brood. Deze bijeenkomst, deze lokale gemeenschap is de kern, van waaruit deze centrale viering leeft. U, en niet het hele bisdom, vormt de plaatselijke kerk die het tweede Vaticaans Concilie beoogde. 

2. We kunnen het Heilige ervaren. 

De kerkelijke leiders en veel van hun volgelingen worden gedreven door de vrees dat onze cultuur het heilige heeft verloren. De huidige bisschop van Rome heeft daarop zelfs een echte crisishermeneutiek uitgewerkt. Dit is begrijpelijk, want Rome zoekt het heilige nog steeds in kerken en religieuze gewaden, in oude symbolen, rituelen en in personen die claimen “in de persoon van Christus” te handelen. Ik begrijp deze angst maar al te goed, want op een of andere manier waren wij daar allemaal mee vertrouwd. We hebben meegeleden toen deze heilige sfeer, toen deze heilige corpsgeest en deze eerbied voor heilige handelingen geleidelijk aan vervluchtigde.
Maar we hadden ook 40 jaar de tijd om daarover na te denken.

We kunnen onze lange en complexe cultuurgeschiedenis van het Heilige analyseren. De Christenen waren het, die de antieke goden hun aura hebben afgenomen en deze hebben overgedragen op hun eigen ambtsdragers, gebouwen en handelingen. Dit gebeurde overigens niet geheel consequent, want aan de instellingen van de macht, dus aan keizers en koningen bleef een hoge mate van goddelijke heiligheid toegekend. In de late middeleeuwen zien we een tweede golf van de-sacralisering of ontheiliging. Door kerkelijke verdicten vervielen toen talloze tradities en rituelen (we spreken meestal van bijgeloof). Ook werden zogenaamde heksen in golven van openbare hysterie, vernederd en verbrand. We mogen deze slachtoffers niet vergeten als we spreken over het tijdperk van de rationele Verlichting. De christelijke kerk versmalde het Heilige meer en meer, beperkte het tot zelfaangewezen mensen, ruimtes en tijden. Nadat het heilige op die wijze heteronoom gedefinieerd was, ging het gevoel voor het mysterie van de werkelijkheid meer en meer verloren. Onverzoenlijk werd het heilige gescheiden van het goddeloze, aan God gewijd tegenover profaan, door God gelegitimeerd dan wel zuiver seculier, onsterfelijk dan wel overgeleverd aan bederf.

In dit tijdperk, met de barok als hoogtepunt, kan de katholieke kerk bogen op een triomfantelijke verhaal. We zien tot op de dag van vandaag nog nawerkingen daarvan, zoals bij de pauselijke superevenementen met honderdduizenden,
zo niet miljoenen enthousiaste supporters. Pas vanaf de 12e  eeuw werden gemeenteleiders gezien als de exclusieve beheerders van de geheimen, afgesneden van elk vitaal contact met vrouwen, totdat ze zichzelf eindelijk in Trente (1545-1563) tot de enige legitieme vertegenwoordigers van het heilige, tot heilige personen verklaarden, die zelfs ontologisch verschilden van normale christenen (23e zitting, 1563). Aan de leken wordt, bijna cynisch, in het Kerkelijk Wetboek (1917-1983) nog het recht toegestaan om "van de clerus volgens de kerkelijke normen, geestelijke goederen te ontvangen, en bovenal, de benodigde hulpmiddelen naar het heil."

Nu even genoeg hierover, ik ben er in ieder geval van overtuigd: de secularisatieprocessen in onze cultuur kunnen we vooral opvatten als een verzet tegen deze onteigening van het sacrale. Men heeft de wereld, de ‘leken’ incluis, opgesloten, tot principieel onheilig verklaard, en zowel de wereld als ook de leken hebben zichzelf als zodanig opgevat. De katholieke kerkorganisatie heeft gefaald in haar heiligheidsmonopolie, beperkt tot haar ambtsdragers. Lange tijd leek het heilige te zijn verdwenen, alsof het in het niets was opgelost. En zo zien de redders van de vroegere tijden zich geconfronteerd met een permanente zonsverduistering. In geen eeuw is men zo enorm tekeergegaan tegen deze wereld en nooit was de angst zo sterk om de christelijke identiteit te verliezen als men zich zou aanpassen aan deze tijd.

Weliswaar heeft Rome zich sinds de jaren 80 ontwikkeld tot een specialist van religieuze evenementen, maar de smaak voor het heilige is reeds lang geweken.
Geen sfeer van Taizé, van een Indiase Ashram, of van een Baptistendienst in het New Yorkse Harlem is er voelbaar. Hetzelfde geldt voor de groot opgetuigde religieuze diensten in de Duitse kathedralen. Ook zij missen de sfeer die ons in aanraking brengt met het mysterie. Velen van ons, laten we het maar toegeven, zijn door deze ontwikkeling diep teleurgesteld. Nostalgisch worden ook velen van ons geplaagd door heimwee naar mooie oude tijden.

Deze verandering van ervaring is een van de redenen waarom jongeren niet meer te vinden zijn in traditionele gemeenschappen noch bij de hervormers. Heel onbevangen ervaren ze het mysterie van de wereld op alle plaatsen in de wereld, alleen NIET in de kerk. Ze zoeken en ervaren het in de kunst, vooral in de muziek en dans, in een onverwachte ontmoeting, in de liefde en seksualiteit, in de roes van gebeurtenissen in hun stad, in de onverwachte stilte of in een woord dat hen hun waardigheid teruggeeft. Het heilige is overal. Je moet het slechts weten te vinden.

Ook op dit punt zijn we, denk ik, niet ver verwijderd van de vroegchristelijke situatie.
In tegenstelling tot de hoogontwikkelde joodse ritualisering van het dagelijks leven, zelfs nog meer in tegenstelling tot de gnostische en mysteriegodsdiensten van de Hellenistische wereld, bracht de boodschap van Jezus een zeer profane impuls.
Hij, die zich door God verlaten voelde en als vervloekte aan het kruis stierf, leefde zeker niet volgens het standaardassortiment van gecontroleerde vroomheid. Jegens dat soort vroomheid bewaarde hij een goed overwogen afstand.

De ambten van de vroege kerk, ook de leidinggevende, werden niet in religieuze, maar in seculiere termen omschreven. Er waren de 'oudsten' , (een term uit de Joodse synagoge orde),er waren de functioneel omschreven ‘diakenen’, verder de ‘episkopen’, dus eenvoudige 'opzichters', zoals men ze ook noemde, hetzij in de financiële wereld of in het leger. Ik zeg niet dat deze ambtenaren niets met het heilige te doen hadden. Natuurlijk werden ze aangesteld onder het uitspreken van een gebed en in het besef van hun taken. Maar het contact met het heilige kwam niet voort uit hun persoon, zelfs niet uit een speciale opdracht van boven, maar door het feit dat zij werkten in het midden van de gemeenschap en haar opdrachten uitvoerden.

Op dit punt moeten we ons hernemen. Niet wij hebben te bepalen waar het Heilige zich laat zien, maar het Heilige openbaart zich aan ons op onvoorspelbare manieren. Daarom is het belangrijk om oren en ogen open te houden. Het gaat ook over de ontmoeting met andere religies, ook om het contact met de moslims, om de uitdaging van het boeddhisme en om meditatie, om het verzinken in eigen diepten, om de vriendschap met een wereld, die wonder op wonder laat zien. Harry Kuitert schreef jaren geleden ooit: geen eredienst en geen sacrament kan op zondag goed functioneren, als ze niet wordt gevoed met de ervaringen van de werkdagen. We moeten onze erediensten dus niet zodanig overvragen, alsof we daarvan de grote openbaring mogen verwachten. Tegelijkertijd moet voor ons eindelijk duidelijk zijn: een persoon die denkt te handelen in de plaats van Christus, mist zijn doel, zolang hij niet wordt gedragen door een christelijke gemeente, het Lichaam van Christus. Hij mist zijn doel ook als hij niet de ervaringen van het alledaagse, alomtegenwoordige Heilige opneemt en beleefbaar maakt in het spoor van de Jezus-navolging.

In deze zin kunnen en zullen we allemaal het heilige ervaren; daartoe hebben we geen vader of pastor, geen priester of herder nodig. We hoeven daarvoor ook geen priester of pastoraal medewerker, noch diaken, of gebedsleider te zijn. Een heilig gebeuren is niet afhankelijk van een priester, maar de heilige gebeurtenis en de gemeenschappelijkheid van de gemeenschap geven aan de leiders van de gemeenschap hun waardigheid. Dus wat zou een gemeenschap die het onderling eens is, ervan kunnen weerhouden zelf een Eredienst te vieren?

3. We kunnen broers en zussen zijn. 

In Nederland en in andere westerse landen, begon de neergang van de Katholieke Kerk met conflicten over haar organisatie en gezagsstructuren. Rome herontdekte in 1970 het privilege van de pauselijke onfeilbaarheid. Spoedig daarop volgden schermutselingen over priesterschap en celibaat. Sinds de jaren 80 staat de rol van het priesterschap van vrouwen ter discussie. Ondergronds smeulden dogmatische vragen vooral met betrekking tot de christologie en de sacramentenleer, maar als ondertoon bleven ook daar gezagsproblemen van kerk en samenleving meespelen.
Denk bv aan de disciplinaire maatregelen inzake de bevrijdingstheologie. Met de suspendering van een groot aantal priesters - niet alleen omwille van het celibaat - verloren de kerken hun beste mensen, en velen hebben dit feit nooit volledig kunnen verwerken.

Zo groeide in Duitsland en Nederland een groep van teleurgestelde, maar zeer toegewijde katholieken. Ondanks hun teleurstelling zijn ze nog steeds hartstochtelijk begaan met deze kerk. Veel hoogopgeleide slachtoffers van het Romeinse regime, heb ik leren kennen aan de Radboud Universiteit of op een andere manier. Deze aderlating hebben de kerken van onze landen niet geheel overwonnen. Maar het dramatische priestertekort, de implosie van de klassieke pastoraal, de ineenstorting van parochies, zowel van binnen als van buiten, dit alles is niet voldoende om de bisschoppen tot nadenken te bewegen.

Maar dat is weer slechts één kant van het verhaal. De andere kant heeft in de afgelopen decennia geleid tot een leerproces dat niet gemakkelijk was, maar wel heilzaam. Het hing weer samen met onze katholieke socialisatie in mooie rituelen en gebeden, in een wereld van liturgie die onze harten gevangen hield. Ik herinner me de woorden van een Nederlandse bisschop uit de generatie van het Concilie die tot aan zijn pensionering oprecht gehandeld heeft. In een situatie van diepe vernedering door Rome, werd hem gevraagd waarom hij de handdoek niet in de ring gooide. Hij reageerde aldus: “Mijn generatie zet zich in voor een oprecht geloof en een mensvriendelijke gemeenschap, maar met elke vezel van ons hart zijn en blijven we met deze kerk verbonden. Waarom? Van jongs af aan hebben we de liturgie altijd weer opnieuw ervaren als een groot feest, als een goede oriëntatie, als een wereld vol schoonheid”. Inderdaad weet ik van veel ex-priesters dat ze nooit losgekomen zijn van deze ervaringen. De nieuwe Liturgische Beweging had ertoe bijgedragen dat de wijzigingen in de liturgie met de hoogste intensiteit in verband werden bracht met de hoop op meer menselijkheid, meer volksnabijheid en meer innerlijke kracht. 

Met dit engagement begint echter ook voor velen de breuk, die door oudere mensen als pijnlijk, maar door de jongeren met grote nuchterheid wordt ervaren. Centraal bij deze liturgie stond het hoogautoritaire en sacramentalistische element. Hoogautoritair, omdat de sacramenten afhankelijk waren van de wijding door de bisschop, die tot op de dag van vandaag optreedt met een dure staf, een Frygische mijter en met de Byzantijnse hofkleuren. Elementen die misschien wel pasten in een feodale maatschappij. Maar tegenwoordig lijkt dit eerder onnatuurlijk en wereldvreemd. Misschien kunnen zij zich op die manier voordoen als bovennatuurlijk.
Nadat ongeveer ieder theologische fundering voor dit pontificaal zelfverstaan was ingestort, kwamen niet alleen de hiërarchen met hun oerconservatieve aanhangers in de problemen, zo diep zit deze opvatting nog steeds bij velen.

Ik herinner me de jaarvergadering van een progressief theologisch tijdschrift in Praag. Er was een eredienst gepland, die onverwacht in conflict kwam met de plannen van een locale gemeenschap. Allen bleven besluiteloos wachten totdat plotseling een oproep werd gedaan dat alle aanwezige priesters naar het altaar zouden komen. Zonder enige aarzeling volgden onze gewijde kerkkritische vrienden  de oproep en we voelden plotseling dat een scheur onze groep splitste: daar de clerici die zich happy voelden met het gebeuren, hier de leken’’, mannen en natuurlijk alle vrouwen, die de gaven van het heil uit hun hand mochten ontvangen.
Veel katholieken blijven niet alleen streven naar harmonie, maar zijn nog steeds gefixeerd op autoriteit.

Dat is de reden dat er ook vandaag nog, een soort rouwverwerkingsproces noodzakelijk blijft. Wij kunnen en moeten dit erfgoed zonder een slecht geweten overboord gooien. En daarom moeten en kunnen we eindelijk consequenties trekken uit de kennis van zaken waarmee we al heel lang vertrouwd zijn. We moeten het praten over het mystieke lichaam vergeten. Het werd in verleden eeuwen vaak banaal vertaald met gewoon ‘lichaam’, en dat heeft natuurlijk een hoofd nodig.
Boven alles geldt de uitspraak van Johannes: "De zalving, die gij ontvangen hebt van hem blijft in u, en U hebt het niet nodig U door iemand anders te laten beleren". (1 Joh 2, 27)

Het tweede Vaticaanse Concilie heeft ondubbelzinnig aangetoond dat het Volk van God als geheel voorafgaat aan een eventuele interne structurering. Zelfs het Kerkelijk Wetboek van 1983 verklaart dat door de doop alle gelovigen "aan het priesterlijk, profetisch en koninklijk ambt van Christus deelgenoot zijn geworden" (c. 204). Weliswaar vermijdt het document pijnlijke verdere consequenties te trekken. Maar in een tijd waarin het hele klerikale systeem op instorten staat, wordt het toch tijd om te vragen naar de vermeende kleren van de keizer. Wanneer vandaag bisschoppen en priesters de volmacht van hun ambt willen laten gelden, dan moeten ze ook de bewijslast daarvan op zich nemen.

Van Ambrosius wordt nog vermeld dat hij, toen hij nog niet gedoopt was, op het roepen van een kind, door de gemeente tot bisschop werd bestemd. Sinds de ineenstorting van de Romeinse juridische systemen in het tijdperk van de massale volksverhuizing, is de gestructureerde medewerking van gemeenten aan bisschopsbenoemingen afgebroken, en tot op vandaag heeft men verzuimd om deze democratische structuren te herstellen. Zij zijn alleen blijven bestaan bij de oude ordes (bijvoorbeeld, Benedictijnen en Dominicanen). Deze oerkatholieke structuren impliceren echter dat de personen met een dergelijke functie, dus ook vrouwen, gehuwden en homofielen, deze functies van leiderschap binnen een gemeente kunnen vervullen, inclusief voorgaan in de Eucharistie en in de leer.

We kunnen broers en zussen zijn. Daarom is het ons recht en onze plicht om als broeders en zusters, zonder interne barrières, dat wil zeggen onder de hierboven genoemde condities, ter gedachtenis aan Jezus 'dood en opstanding, ons christelijk geloof en onze gemeenschap te vieren, zoals in feite op veel plaatsen gebeurt. Niet wij, aan wie twijfelachtige beperkingen worden opgelegd, zijn degenen die het net van de apostolische gemeenschap verscheuren. De leden van de hiërarchie hebben het, tegen beter weten in, reeds lang verscheurd.

Enkele weken geleden hebben de Duitse bisschoppen weer eens een priester berispt, omdat hij - in het licht van het seksueel misbruik - kritiek heeft geuit op het celibaat. Daarop trok een vooraanstaand journalist zich terug van zijn kerkelijke ere-ambten onder het argument: "Het reservoir van vertrouwen is volledig leeg." Dit geldt nu, 45 jaar na het tweede Vaticaans Concilie, en in het licht van de laatste ontwikkelingen voor ons allemaal. We hebben ondertussen het recht en de plicht om de zaken zelf in eigen hand te nemen. Wij leven in een geseculariseerd tijdperk, waarin alleen nog het authentieke woord en een geloofwaardig handelen gelden. Het gaat nu om de eenvoudige maar allesbeslissende vraag: Mogen we op dit moment nog accepteren dat de christelijke boodschap wordt ontsierd door autoritair misbruik en gemanipuleerd voor de particuliere doeleinden van een instelling? Het gaat er, let wel, niet simpelweg om, dat we opnieuw geloofwaardig worden. Dat zou te simplistisch zijn. Het gaat over de stelling: Als christenen, zetten we ons - zonder enig voorbehoud - in voor het navolgen van Jezus, die zijn leven in de waagschaal heeft gesteld voor het welzijn van de mensen, vooral voor de ontrechten en rechtelozen. Dat we hierdoor onze geloofwaardigheid terugkrijgen, is dan mooi meegenomen. (Men zou dit  ‘collaterale winst’ kunnen noemen).

4 We moeten een risico nemen.

Wat ik U vandaag vertel is niet nieuw, maar het krijgt een actuele betekenis. In de afgelopen maanden, heeft de crisis van de katholieke kerk in West-Europa een ongekend dieptepunt bereikt. Desondanks denken noch Rome, noch de bisschoppen, zelfs niet in een droom, aan een vernieuwing van structuren en van spiritualiteit. Vaticanum II  blijft nog steeds, zoals ook tevoren, genegeerd. Dit is niet alleen een verraad aan de binnenkerkelijke vernieuwing, maar ook schaamteloos, want het pleegt verraad aan fundamentele impulsen van de christelijke boodschap. In de afgelopen decennia kregen we duidelijk zicht op het feitelijke verval van kerkelijke structuren, het triomfalisme, het seksisme, en de gelijkhebberij. Als we vandaag opnieuw beginnen, dan omvat dit nieuwe begin nog meer radicalisme, dan bij de start van de vernieuwing, bijna 45 jaar geleden.

Over de hele wereld is de katholieke kerk niet meer de Staatskerk of de Volkskerk.
Daaruit volgt dat we de gestalte van de Kerk moeten reconstrueren vanaf de 3e eeuw. Niet alle latere ontwikkelingen en verworvenheden zijn daardoor zinloos. Maar juist die elementen die meestal wordt beschreven als 'typisch katholiek’, en waarvan Rome vandaag een ‘katholieke continuïteit’ opeist, precies die elementen verdienen niet meer hun vanzelfsprekendheid. Zij dienen opnieuw te worden getoetst: daartoe behoren het priesterschap in zijn huidige vorm, de aanspraak op het universele monopolie van het christelijk geloof, de klerikale ambtsstructuur, die aan de gemeenten alle bevoegdheden en alle waardigheid ontneemt, het monopolierecht van een pausdom, dat mijlenver afstaat van de bijbelse Petrusdienst.

De massieve titels: plaatsbekleder van Christus, zichtbaar hoofd van het Lichaam, onfeilbare herders en leraren, ze zijn allemaal gehuld in een sacrale wolk, maar zij wijken massief af van de christelijke boodschap. Afgezien van God noemen we niemand vader of moeder, we willen af van de seksistische kijk op de wereld; en de rechten van de gemeenschap, die tegelijk met de ineenstorting van het laat-Romeinse Rijk ten onder gingen, zijn de basis, de wieg en de voorwaarde voor alle priesterlijke, profetische en pastorale bevoegdheden.

Dit is mijn vaste overtuiging: ter wille van de zaak van Christus, moeten we met die reconstructie beginnen, omdat anders de fakkel in de katholieke kerk niet langer zal branden. Dit is een bevrijdend perspectief, maar het bevat ook een risico. We willen geen kerkschisma, maar we laten ons ook niet uit de katholieke kerk duwen, zoals dat het geval was in de afgelopen decennia. We kunnen niet eenvoudig nieuwe gemeenschappen creëren, maar feitelijk zijn ze op veel plaatsen reeds ontstaan en kunnen er nog meer bij komen.

Het is nauwelijks mogelijk om een nieuwe successie van handoplegging te creëren, maar we weten ook dat we daar in geval van nood van af kunnen zien. Niemand heeft een masterplan voor het oprichten van een vernieuwde kerk, maar met veel van wat er in feite al begonnen is, kunnen we verder. Zo hebben we bijvoorbeeld in Europa ten minste drie vrouwelijke bisschoppen, en is er de oud-katholieke kerk (Unie van Utrecht), die zeer, zeer dicht bij ons staat.

Het verdwijnen van kerken, parochies en structuren dat so-wie-so plaats vindt, vergemakkelijkt onze taak enorm. Wie de dogmatische, in grote mate Hellenistische leer van het verleden weet te relativeren, vindt ruime horizonten. Dit maakt ook intensieve ontmoetingen mogelijk met niet-katholieken, met niet-christenen en met mensen zonder religie. Jezus van Nazareth, die wij christenen als de Messias belijden, schiep geen leer- of moraalgebouwen, maar een levenspraxis die zich solidariseerde met vragende, met hulpzoekende, met lijdende en onderdrukte mensen.

Dus wat te doen? 

1
Iedere vernieuwing begint met een nieuw zelfbewustzijn.
We kunnen met zelfvertrouwen priesters en bisschoppen in de ogen kijken. Want beter dan voorheen weten wij: zij dragen de bewijslast voor hun aanspraak op en hun gedragslijn tegenover de christelijke gemeenten en groeperingen. We weten nu, op basis van goede christelijke gronden, hoe twijfelachtig en labiel hun gezag is, zolang ze geen mandaat of legitimiteit hebben ontvangen van de gemeenten. Zij moeten daarom niet alleen rekenen op praktische tegenwerking, maar kunnen ook te maken krijgen met harde theologische oppositie. Het gaat er om autoritaire ideologieën te ontzenuwen en te duiden als voortkomend uit persoonlijke interesse en macht, en als gebrek aan solidariteit.

2
Een vernieuwing leeft van een nauwkeurige voorstelling van wat precies behoort tot de taken en bevoegdheden van een gemeenschap van gedoopten. Dit kan niet abstract, maar telkens uitsluitend in concrete contexten beschreven worden. Voor de mondiale spelers van 1,3 miljard mensen, zal een sterke ambts- en bestuurlijke structuur altijd belangrijk blijven. Noch het Petrusambt van de Kerk als geheel, noch de leiding van de bisdommen moet worden afgeschaft. Wanneer ze echter falen, moeten de gemeenten inspringen. Wij willen niet dat het debat over structuurvragen ontaardt in een puur machtspel, ook al is macht altijd wel in het spel. Maar uiteindelijk moeten we weer komen tot een diepgaand theologisch gesprek. Daarbij dienen ook de normen van de late oudheid, de middeleeuwen en de moderne Volks- en staatskerken ter discussie gesteld worden. Ook tradities worden gemaakt en vergroeien tot ideologie.

3
Christelijke, dat wil zeggen ook Katholieke vernieuwing leeft van een open gezamenlijke overeenkomst van gelijkgezinden. Een nieuw zelfbewustzijn bevrijdt ons van de dwang iets te verbergen of te individualiseren, hetgeen ook een gevaar kan worden. We moeten op zoek naar nieuwe vormen van strategisch berekende publiciteit. Daartoe zijn er tegenwoordig meer mogelijkheden dan 20 jaar geleden. Alleen al de communicatiemiddelen bieden enorme capaciteit. Deze overeenkomst moet niet alleen ten dienste staan van wederzijdse bemoediging, maar ook van onderlinge kritiek en correctie. Vernieuwing vraagt creativiteit, maar deze creativiteit moet worden beschermd tegen irreëel wishful thinking, tegen nieuwe arrogantie, en tegen datgene wat Luther heeft omschreven als de “dreiging van de fanatici”.

4
Voor de Vernieuwing is tenslotte noodzakelijk dat we onszelf niet door chaos laten opvreten. Niet alles wat nieuw is, is goed. Voor de continuïteit van een christelijke kerk, lijken mij de volgende elementen absoluut onmisbaar. Wij bouwen voort op

- De ervaring van het heilige. Van essentieel belang is een regelmatige liturgie die gerelateerd is aan het mysterie van God.
- De presentie van het Evangelie. Van essentieel belang zijn een zorgvuldig  verzorgde verkondiging, en een teruggreep op de Heilige Schriften.
- De praxis en de actualisering van het delen. Van essentieel belang is dus een levensoptie, die een principiële open solidariteit insluit, plus de bereidheid om het eigen leven met anderen te delen.
- Een structuur, naar binnen open, maar stabiel naar buiten. Van essentieel belang is dus de bekwaamheid om gezamenlijk op te treden.

Dit laatste element impliceert een gevoelig punt, omdat de officiële aanspraak op het monopolie van de hiërarchie uitdrukkelijk bestreden wordt. Het document ‘Kerk en Ambt’ van de Dominicanen, heeft het probleem verstandig opgelost. Wij willen de officiële ambtsstructuren niet aantasten, hoewel zij zich zelf - 45 jaar na het Concilie - van binnenuit ondergraven. Maar wij vervangen ze, krachtens een volmacht van de geloofsgemeenschap, alleen daar, waar aan gedoopte mannen en vrouwen het recht wordt ontnomen om de Eucharistie te vieren, of om samen te komen bij bepaalde gelegenheden. Wij laten ons niet het recht op liturgische viering afnemen, zolang er gedoopten zijn die daartoe in staat zijn.

Formeel tasten we het episcopaat niet aan. Maar wij weten dat de apostoliciteit van de kerk uiteindelijk niet gegarandeerd wordt door de keten van handopleggingen.
Deze ketens breken op een bepaald moment toch. De apostoliciteit wordt in de eerste plaats gewaarborgd door het feit dat de gemeenschappen een eenheid vormen, en trouw blijven aan het apostolische geloof, dat op zijn beurt niet samenvalt met de gedogmatiseerde geloofsformuleringen.

5
Absoluut onmisbaar zijn een voortdurend contact en samenwerking met niet-katholieke kerken. Ook de katholieke kerk heeft niet het recht om zichzelf af te grenzen, of van andere denominaties te zeggen dat zij geen kerk zijn. We moeten elkaar zien als leden van eenzelfde familie. Bloedverwantschap sluit verscheidenheid niet uit, maar leeft in een diep gevoelde gemeenschappelijke grond. Hoe meer de officiële katholieke kerk ons aan de rand van ketterij of schisma duwt, des te meer verankering hebben we nodig in contact met andere kerken. Wij anticiperen daarmee op een situatie, die vroeg of laat toch staat te gebeuren.

6
Als laatste noem ik het meest gevoelige punt van dit renovatieproject, en dat baart ons de grootste zorg. Aan de ene kant zijn en worden de reactionaire krachten enorm versterkt. Men kan niet zonder meer zeggen, dat jonge theologen en priesters aan onze kant staan. Soms krijgt men de tegenovergestelde indruk. Aan de andere kant ontbreekt bij de hervormingsbewegingen de aanvulling door kritisch en onafhankelijk denkende mensen. Bij bepaalde gelegenheden, lijken we nog sterk te zijn, de volle kerk bij de uitvaartdienst van Schillebeeckx liet dat duidelijk zien. Maar hoeveel zullen er aanwezig zijn, als binnen tien of twintig jaar iets dergelijks zich voordoet? Velen van hen verwerken hun religieuze vragen ondertussen met een beroep op andere tradities. Zij staan nog hooguit met één been, of misschien niet meer in de kerk.

Enerzijds kunnen zij de christelijke traditie verrijken; het christendom hoeft zich door geen enkele andere religie bedreigd te voelen. Aan de andere kant zou het een ramp zijn als de christelijke bronnen eenvoudig weg zouden opdrogen. Ik zie maar één weg die ons uit dit dilemma kan halen. Dat zijn nieuwe groeperingen van waaruit wij, de nostalgische kinderen van het Concilie, ons uiteindelijk moeten terugtrekken. De jongeren onder ons moeten het stuur overnemen, hun eigen ideeën ontwikkelen, de vormen van het conflictgesprek zelf kiezen, en hun eigen rituelen ontwikkelen om de gedachtenis aan Jezus levend te houden. Wie de boodschap van Jezus vertrouwt, kan daarmee geen probleem hebben.

Tenslotte

We kunnen de fakkel dus doorgeven. De naam van deze fakkel is niet ‘kerk’, maar ‘Herinnering en Navolging van Jezus’. Christus is het licht der volken, niet een Romeinse instelling. Ik ben er vast van overtuigd dat deze fakkel onverminderd blijft branden. Echter, het dragen van fakkels is van oorsprong geen romantische aangelegenheid. Fakkels moeten vechten tegen de nacht, alleen in tegenstelling tot duisternis krijgen zij hun helderheid. Pas in de storm blijkt hun lichtsterkte. Afhankelijk van het weer, zetten ze in brand, wat verdroogd is en dat kan gevaarlijk worden, ook voor ons. Soms maakt men vuile handen, want een fakkel geeft altijd roet af. Ook dit moeten we in het achterhoofd houden wanneer we Jezus het licht van de wereld noemen. Deze beeldspraak  bevat een grote belofte en wij willen daarop graag  verder bouwen. Maar de realisering daarvan vraagt iedere dag opnieuw onze inzet, en de moeite die ons dit zal kosten, is niet precies in te schatten, ondanks alle hoop.

Hermann Häring

Dr Hermann Häring was van 1999 tot aan zijn emeritaat hoogleraar wetenschapstheorie en theologie aan de universiteit van Nijmegen. Bovenstaande conferentie heeft hij uitgesproken op het Mariënburg/GOP congres in Utrecht op 16 oktober 2010.

Vertaling uit het Duits: Wim van der Velden



Op dit moment zijn er nog geen bijdragen voor dit thema.

Terug naar "De fakkel van de vernieuwing" | Naar boven

Disclaimer
EnglishDeutschFrancaisEspanol