Totdat Hij wederkomt
In de eucharistieviering beleven christenen de wezenlijke componenten van hun geloofsovertuiging op een samengebalde manier. Ofschoon ze nooit van elkaar zijn los te maken, kunnen drie complementaire dimensies onderscheiden worden, zonder dewelke een evenwichtige geloofsbeleving als gemeenschapsgebeuren moeilijk vol te houden is. Algemeen gezegd: de geloofsbeleving omvat een noëtische (inhoudelijke kant), een ethische (praktische beleving) en een mystieke (spiritualiteit) component.
Er is in eerste instantie een grondleggend verhaal, een mythologie, een theologie, een ‘boodschap’ waarrond mensen zich laten samenbrengen. Een funderend verhaal. Het doorvertellen hiervan brengt uiteraard een dynamisch proces op gang van hertalen en verklaren in voeling met de vigerende cultuur, het zoeken van evenwicht tussen rationaliteit en emotionaliteit, symboliek en werkelijkheid, enz.
In tweede instantie (niet ‘tweederangs’ in belang, maar als consequentie van het eerste) geeft dit funderend verhaal een richting aan voor het handelen, een perspectief waarbinnen mensen hun leven zo zinvol mogelijk kunnen uitbouwen. Aan de ‘boodschap’ ontlenen ze motieven en waarden die het handelen kunnen richten op het ‘goede leven’.
En in derde instantie zijn er de verdichtingmomenten waarin zowel vanuit het funderend verhaal als vanuit de levenspraktijk ruimte wordt gemaakt voor de persoonlijke beleving, met alle ambivalenties van dien. Deze eigen verwerking heeft alles te maken met spiritualiteit als derde component.
Het gaat om complementaire dimensies die elkaar voortdurend oproepen en naar elkaar verwijzen. Het zoeken naar een evenwicht is een proces dat nooit af is en ook nooit kan zijn. Omdat mensen nu eenmaal in een geschiedenis staan en bijgevolg onderhevig zijn aan verandering en evolutie. Er zijn de verschuivingen in het culturele, politieke, sociale leven. Verschuivingen in het mens- en wereldbeeld die hun stempel drukken op het aanvoelen van waardes en die de gevoeligheid voor het religieuze mede bepalen. Deze evoluties laten de spiritualiteit vanzelfsprekend niet ongemoeid. Deze klassieke voorstelling kan helpen om zich te oriënteren binnen het kerkelijk en religieus landschap zoals dat de laatste decennia geëvolueerd is. Het is tegelijk een voldoende ruim kader dat de mogelijkheid biedt om verschillende tendensen ‘een plaats’ te geven. Het moge daaruit blijken dat geen van deze drie componenten louter op zichzelf kan bestaan, zonder de harmonie te verstoren. Ook wanneer we ons gaan toespitsten op de eucharistieviering, zullen daarin de andere componenten een plaats moeten krijgen.
Het lijkt nogal voor de hand te liggen de historische weg te volgen die verschillende gemeenschappen ter zake hebben afgelegd. Ze delen daarin in de grote evolutielijnen die onze cultuur de laatste decennia heeft doorgemaakt en nog steeds aan het verteren is.
1. Het geloof in de steigers
Een eerste stap brengt ons in de jaren zestig. Dààr situeren zich een aantal belangrijke evenementen waarvan de doorwerking nog steeds aan de gang is. Dat is met name voelbaar bij een aantal initiatieven in verband met vieringen die pas vanaf de jaren zeventig/tachtig goed zichtbaar worden. Reeds voor het concilie waren stappen gezet in de richting van een vernieuwde liturgie. Deze beweging die dateert uit de jaren vijftig, zal een opvallende doorwerking kennen aan de universitaire parochies die op dit punt een voorbeeldfunctie blijken te vervullen. In deze tijd kwam echter het hele kerkelijke en religieuze leven in een stroomversnelling terecht. Er was het concilie met zijn heel duidelijke accenten. De kerk diende in dienst te staan van de wereld. Deze laatste was tenslotte de door God geschapen werkelijkheid die we daarom dankbaar mochten ontvangen en respectvol beheren. Er kwam een spectaculaire ommekeer in de liturgie. Al gauw kwamen deze evoluties terecht in de sfeer van de secularisatie die de autonomie van de mens en van de wereldse realiteit bepleitte. De God-is-dood theologie luidde een kritische bevraging in van heel wat traditionele geloofsvoorstellingen. Dit alles werd ondersteund door een culturele omwenteling waarvan de studenten revoltes als symbool mogen gelden, met hun openlijke sympathieën voor de marxistische denkbeelden die in botsing kwamen met de kerkelijke visie op mens en samenleving.
Later zou deze tendens in kerkelijke kringen de ondersteuning krijgen van de bevrijdingstheologie (zie verder). De snelheid van de evoluties had het effect van een ware kettingreactie. Wanneer we in deze bijdrage een aantal aspecten open leggen, doen we onvoldoende recht aan de complexiteit van de situatie en het urgentiegevoel waarmee mensen aan de slag wilden gaan. ‘Secularisatie’ gold als een strijdkreet, het stond voor een programma dat diende gerealiseerd te worden. Dat was althans de overtuiging van heel wat groepen aan de basis. Zij vonden geen gehoor bij hogere kerkelijke kringen die er een bedreiging voor de maatschappelijke positie van de georganiseerde kerk en kerkelijke instellingen in zagen. Wat een terechte vrees was, maar wat destijds - binnen leidinggevende kringen - nog een onverdraaglijk idee was.
Met vermelding van deze reserve proberen we dan toch maar enkele dimensies te ontvouwen. Zoals gezegd werd de eerste aanzet die afkomstig was vanuit de liturgische beweging algauw overgenomen door de kritische bevraging van de geloofsinhoud. Heel wat gevoelige discussiepunten kwamen in het publiek debat terecht. Op enkele jaren tijd maken we een heel ingrijpende ontwikkeling mee die als theologische dijkbreuk mag getypeerd worden. Deze omwenteling werd voor het eerst op een gepopulariseerde manier naar buiten gebracht door het boekje van Robinson "Honest to God" (1963). Het hele denkkader dat de ruggengraat vormde van het vroegere theologische denken zakte in elkaar. Het mens- en wereldbeeld dat nog geïmpliceerd lag in de vroegere geloofstaal bleek geen geloofwaardig kader meer aan te reiken, waardoor die taal ervaren werd als een slag in de lucht. Dit had uiteraard een direct impact op het vlak van vieren, het bidden, het riep vragen op bij de gebruikte liederen en gezangen. Het was heel duidelijk dat al deze activiteiten direct te maken hadden met de visie op God. Dat dit alles nog geen compleet verleden tijd is moge blijken uit het laatste boek van A. Houtepen: “God, een open vraag” (1997). Daarin wordt de hele secularisatietheologie in alle scherpte onder woorden gebracht: gezien het wegvallen van de traditionele wegen om God ter sprake te brengen (kosmologie, eschatologie, ontologie, axiologie), stelt zich de vraag of en hoe God nog denkbaar is, en wat de betekenis kan zijn van een relatie met God. Onnodig te zeggen dat hiermee direct visies op kerk, Jezus, enz ... samenhangen. Sinds de publicatie van Robinsons boekje is de theologische bal aan het rollen gegaan, en dat proces is nog steeds aan de gang.
Deze evolutie in het geloofsdenken zit uiteraard verweven in een veel groter geheel, waar ook spiritualiteit in deelt. Maar er is in de eerste instantie de rationele bevraging die een belangrijk aandeel toegeschoven krijgt. Dit luidt voor heel wat gelovigen een proces van bevrijding in, want er komt ook in het geloofsdenken een emancipatieproces op gang. Dit kan beschouwd worden als een positieve uitloper van de Verlichting: de moed hebben zelf te denken, ook in geloofszaken. Het is tegelijk een antwoord op de oproep in 1 Petrus 3,15: "Wees altijd bereid tot verantwoording aan al wie u rekenschap vraagt van de hoop die in u leeft". Geloven wordt daarmee bevrijd uit het keurslijf van het ‘moeten’. Dat neemt niet weg dat de discussies die in deze periode gevoerd worden het karakter van een (theologische) strijd dragen. Dat klinkt ook door in de vieringen. Er zijn in de jaren zestig/zeventig eerste aanzetten van wat later het leerhuis zal genoemd worden. De kritische exegese doet haar intrede in de homilie, en er kan over deze nieuwe inzichten en interpretaties ‘gepraat’ worden.
Het is in deze lijn dat ‘verstaanbaarheid’ een sleutelwoord wordt in de liturgie, zowel materieel als inhoudelijk. Dat heeft zijn weerslag niet alleen op de symboliek en het ritueel, maar evenzeer op de bijbel die in belangrijke mate onbegrijpelijk blijkt te zijn. Men gaat nogal eens ‘profane’ teksten kiezen in plaats van moeilijk toegankelijke bijbelteksten. Deze profane teksten worden geacht het gebrek aan levenswijsheid en aan menselijke warmte te compenseren die men in de rest van de viering mist. Er is dus wel een zekere aandacht voor het bezinnende, maar de vormen waarin men dat zoekt zijn niet echt geïntegreerd in het geheel van de vieringen. Ze gelden eerder als momenten van verademing en beschouwing binnen een viering die nog geen (nieuwe) hechte samenhang gevonden heeft.
2. Strijd en inkeer
Een tweede stap die heel vlug volgt is de bewustwording van het structureel onrecht dat de wereld omspant en waarvan de effecten vooral in de Derde Wereldlanden zichtbaar worden. Er is in 1968 Medellin en de weerslag ervan bij ons. Naast de vele mensen die het leven laten ten gevolge van de repressieve politiek die ook een aantal Vlaamse missionarissen niet spaart, wordt het geloofsbewustzijn bij ons hierdoor voorgoed getekend. Er in ondertussen de oprichting van Broederlijk Delen als de nieuwe invulling van de vastenactie. Dit betekent hoe dan ook een markering van het kerkelijk profiel dat niet enkel de intellectuele elite heeft bereikt maar doorgedrongen is tot de brede lagen van het kerkvolk. Ook de meer theoretische onderbouw in de bevrijdingstheologie heeft grote invloed op de manieren waarop mensen hun geloof ter sprake brengen en gaan vieren. Iemand als D. Sölle neemt bij ons een belangrijke plaats in.
Deze nieuwe klemtoon ligt in het verlengde van de evolutie die reeds was ingezet door de geloofsreflectie zelf. De rationele bevraging heeft namelijk de plaats en het gewicht van de geloofspraxis, ofwel de ethiek, gerevaloriseerd. In de jaren zestig/zeventig wordt dit accent als een ware verrijking en authentisering van de geloofsbeleving ervaren. Het geloof wordt opnieuw ervaren als iets wat ‘te doen’ is, iets wat handen en voeten kan krijgen in de dagelijkse leefwereld. Geloven blijkt een directe verbinding te hebben met het maatschappelijk gebeuren en ons te confronteren met keuzes op politiek en sociaal vlak. Aanvankelijk lijkt deze visie stevig bijbels gegrond. Velen herinneren zich de heenreis van D. Sölle waar het verhaal van de profeet Elia als geloofsmodel wordt voorgesteld met zijn heen- en terugreis. Het is zowat hetzelfde motto dat overgenomen wordt met de leuze ‘strijd en inkeer’ dat we terugvinden in Taizé en dat ook het programma wordt van "De Vijgenboom" (tijdschrift voor strijd en inkeer). Deze klemtoon op de geloofspraxis wordt mede ondersteund door een nieuw verstaan van eucharistie. Het gaat erom dat gelovigen, als volgelingen van Jezus, zijn levenstestament ter harte nemen zoals het werd samengevat in het afscheidsmaal van Jezus. Het “Doet dit tot mijn gedachtenis" slaat niet uitsluitend op een liturgisch of cultisch gebeuren. Als volgelingen van Jezus zijn christenen de nabestaanden die de gedachtenis van en aan Jezus levend houden door het ter harte nemen van zijn testament. Daarmee bekennen ze zich tot de profetische levensstijl die niet aarzelt partij te kiezen voor diegene die de slachtoffers worden van welke vorm van uitbuiting ook. De gemeenschap van de Jezus volgelingen kan dan ook getypeerd worden als een profetische gemeenschap, die ten aanzien van de toonaangevende goden van geld en macht, als een ‘contrastgemeenschap’ probeert te leven binnen deze samenleving.
Algauw blijkt echter dat mensen geconfronteerd worden met allerlei grenzen. Vooral in een samenleving als onze westerse waar de impact van de economie alom tegenwoordig is, en niet te keren valt met eenvoudige slogans. Zelfs de politiek blijkt niet zoveel impact te hebben. De (economische) structuren van onze samenleving lijken onverbiddelijk en alom tegenwoordig. Het leidt tot ontmoediging en bij sommigen tot schamperheid en zelfs tot cynisme. Het lukt niet echt een bevrijdingstheologie op westerse leest uit te bouwen. Ook omdat veel vormen van onrecht alleen maar verdoken aanwezig zijn. Het zou E. Borgman zijn die daar enkele decennia later op zou wijzen en die sleutels zou aanreiken om op "een evangelische wijze in het leven te staan".
Wellicht zijn we in de jaren zeventig/tachtig nog te zeer doordrongen van het geloof in de maakbaarheid van de geschiedenis en van de wereld. De soms wat ideologisch klinkende taal die in sommige kringen te beluisteren viel, heeft bij sommigen wrevel gewekt en anderen opgezadeld met allerlei schuldgevoelens. Op die manier worden ze niet gesteund in hun gelovige overtuiging en in hun pogen om daar - naar eigen vermogen - zo consequent mogelijk mee om te gaan. Thans zijn mensen zich bewust geworden dat de geschiedenis niet zomaar ’te maken’ is. We stoten op grenzen. Zowel vanuit de onmogelijkheden die ons vanuit de maatschappij opgelegd worden, als vanuit persoonlijke beperktheid. De keerzijde is dat er een ander inzicht gerijpt is als resultaat van de reflectie die hierdoor is opgeroepen. Het betreft met name “het komen van het rijk Gods". De sfeer van vertrouwen die in die tijd heerste rond de politiek had hoopvolle perspectieven met zich meegebracht die mensen opnieuw liet dromen. Denken we maar aan de euforie die vele basisgemeenschappen mee beleeft hebben naar aanleiding van de ontwikkelingen onder de Sandinisten in Nicaragua. Alles wat politiek reeds gerealiseerd was stemde mensen bijzonder hoopvol. Even leek het zelf of we er bijna waren. Het rijk Gods voor onze ogen gerealiseerd. Nog even enkele inspanningen en het is zo ver. En toen kwam langzaamaan de ontgoocheling en de ontmoediging. Maar tevens het besef dat het rijk Gods niet komt op de wijze van de politieke programma's of strategieën. Niet in grootse gebaren waarbij het rijk Gods als het ware in één klap zou gerealiseerd worden. We leerden de bescheidenheid die in verschillende parabels van het evangelie over het rijk Gods besloten lag.
De ethiek zocht opnieuw aansluiting bij het godsgeloof. Het inzicht drong geleidelijk door dat het handelen alleen maar stand kon houden wanneer het voortkwam vanuit een authentieke bewogenheid. Niet de registreerbare resultaten waren referentie voor de zinvolheid van de inzet. Het gaat om het volgehouden gebaar van toewijding aan het verborgen en onopvallende leed waaraan we vooral nabij willen zijn en indien mogelijk iets, hoe weinig ook, proberen te verhelpen. Dit nieuwe inzicht maakt ook gevoeliger voor het belang van die vele bescheiden gebaren waarin mensen aan elkaar zijn toegewijd. Uiteindelijk worden gelovigen hier verwezen naar Jezus zelf als het komen van God in de geschiedenis. Wie Jezus belijdt als de Christus, bekent zich tot een God wiens komen binnen de geschiedenis niet op een evidente wijze kan gelinkt worden aan opvallende resultaten. Die bekent zich veeleer tot een God die zich solidair verklaart met de mens Jezus die sterft op een kruis. Dat betekent waarachtig niet dat gelovigen een kruis moeten zoeken, wél dat ze niet kunnen hopen op de steun van de machthebbers die hun gelijk kunnen doordrukken. Langs deze weg wordt een derde belangrijke belevingspool aangesneden die reeds op verschillende manieren aan de oppervlakte gekomen was naar aanleiding van de ethische component, namelijk de verankering van de ethiek in de persoonlijke leefwereld.
3. Ruimte voor menselijke kwetsbaarheid
Hiermee wordt inderdaad een nieuwe dimensie op de voorgrond geplaatst. Naar het gevoel van een aantal gelovigen was de geloofsbeleving verengd tot (rationele) verstaanbaarheid en ethische verantwoordelijkheid. Verschillende nieuwe klemtonen vragen thans de aandacht. Heel wat facetten van de persoonlijke leefwereld blijken onbesproken te zijn gebleven, ofschoon mensen juist op dit gebied vaak met geloofsvragen worstelen.
Op het niveau van de meer reflexieve benaderingen zijn het mensen als J. Pohier (God in fragmenten, 1986) die de toon aangeven. Bij hem blijkt heel duidelijk dat de persoonlijke levensgeschiedenis niet buiten schot kan blijven wanneer het erom gaat te zeggen wat God betekent. Het blijkt dat de psychologie, meer bepaald psychoanalyse een aantal belangrijke inzichten aanreikt. Deze werken niet alleen verhelderend ten aan zien van een aantal achterhaalde geloofsvoorstellingen; Pohier toont vooral aan hoe het kerkelijke systeem teert op het in stand houden en benadrukken van angst voor de dood, een negatieve kijk op seksualiteit en het cultiveren van schuldgevoelens. Hij vindt het daarom belangrijk de mechanismen aan te wijzen die dit systeem in stand houden in de hoop ze in de toekomst te vermijden.
In nogal wat groepen aan de basis blijkt men op een enigszins andere wijze af te rekenen te hebben met de plaag van de schuldgevoelens. Het poneren van het ethisch ideaal als norm die minsten impliciet voor iedereen wordt voorgehouden stoot op weerstand. Men heeft daardoor vaak onvoldoende oog voor het heel persoonlijk parcours dat mensen in hun leven afleggen.
In deze zelfde sfeer krijgt men gaandeweg oog voor de broosheid en vergankelijkheid van het leven. Mensen brengen thema's ter sprake vanuit hun omgaan met ziekte en tegenslag, vanuit rouwverwerking en stervensproblematiek, enz. Het gaat hier evident niet over thema's die alleen maar om inhoudelijke verheldering en bespreking vragen; even sterk wordt de behoefte aangevoeld om symbolen en rituelen te bedenken die deze belevingen weten te kanaliseren. Op een onverwachte manier dringt zich in verband met de zaak Dutroux de thematiek op rond vergeving en verzoening met alle min of meer verwante probleemsituaties. Bovendien worden we vanuit internationale situaties geconfronteerd met indringende vragen: de Balkan en Centraal Afrika waren de ‘blikvangers’. De persoonlijke leefwereld betekent een nieuw aandachtsveld in de religieuze zingeving. Deze component wordt mede ondersteund door een algemeen gevoel van onmacht ten aanzien van alle miserie in de wereld. In de officiële kerk vinden mensen weinig spiritualiteit die hen op dit punt kan ondersteunen. Het is een spiritualiteit die ver blijft van het concrete leven, die heel wat mensen op zoek doet gaan naar alternatieve belevingsvormen. Meer geënt op de directe ervaring, meer naar binnen gekeerd, voelbaarder. Belevingen die een gevoel van harmonie geven, die ondanks alle ellende van de wereld stand houdt. Soms wordt de indruk gewekt dat men via bepaalde technieken en rituelen een alternatieve wereld kan bewonen. Of dat er toch minstens op bepaalde momenten die vluchtheuvel is waar men zich kan terugtrekken uit de ellende. Het ligt in de lijn van wat sommige mensen te kennen geven met de uitspraak: "Nu heb ik eindelijk een godsbeeld gevonden dat me ligt". Bedoeld is dan een godsbeeld dat hen rust en geborgenheid en veiligheid biedt. Nogal wat mensen die in de harde industriële sector of het zakenleven werkzaam zijn, voelen zich daartoe aangetrokken. Dan wordt er opnieuw een aparte wereld gecreëerd, los van het gewone leven, als een soort sacrale ruimte voor een afgezonderde beleving. Niet zelden wordt hetgeen men aldus gevonden heeft op een fervente manier verdedigd. Soms neemt dat zelfs fundamentalistische trekken aan. Het succes van dit soort denkbeelden zegt wellicht meer over onze samenleving en het gevoel van onmacht dat mensen hebben dan over een authentieke religieuze bewogenheid. Het is een beetje een kenmerk van nogal wat bewegingen, cursussen, enz. die we gemakshalve onder de koepel New Age samenvatten, dat ze het belang van de binnenwereld ontdekt hebben, maar dat ze die vaak verabsoluteerd hebben ten nadele van de buitenwereld. De aantrekkingskracht is misschien begrijpelijk voor mensen die over de buitenwereld geen vragen mogen of kunnen stellen, gezien hun maatschappelijke of politieke situatie. Maar hier ligt hoe dan ook een uitdaging voor de liturgische vieringen. Hoe kan men trouw zijn aan de betekenis die in het symbolisch gebeuren opgeroepen wordt en toch respect opbrengen voor de persoonlijke situatie waar mensen zich soms in gevangen voelen. Hoe kan men trouw zijn aan het testament van Jezus zonder dat mensen zich overvraagd voelen, zonder dat ze zichzelf allerlei schuldgevoelens op de hals halen. Hoe de ernst van het symbolisch gebeuren recht doen en tegelijk aandacht opbrengen voor oprechte hartelijkheidvoor iedereen die zijn leven zoekt te situeren vanuit deze symboliek. Dat brengt ons bij een volgend punt dat in het recente verleden vaak over het hoofd is gezien en waarvan we nu het belang (her) ontdekken, namelijk de esthetiek.
4. "Schoonheid vraagt om goed gezelschap"
Een symbolische beleving vraagt een vorm van onthaasting. Symbolen verwijzen immers naar een werkelijkheid die ze weliswaar present stellen, maar die er toch niet zomaar ‘is’. Om recht te doen aan deze verwijzende functie is een eigen concentratie nodig. Symboliek heeft iets van een slow motion. Een vertraagde beweging die de kans wil scheppen de aandacht te focussen. Zo kan de gevoeligheid ontluiken voor de niet aanwezige werkelijkheid die symbolisch wordt present gesteld. Een vluchtige, oppervlakkige impressie kan deze diepere laag niet bereiken.
Dat houdt ook in dat men voldoende aandacht schenk aan de zintuiglijke beleving. Dit is van essentieel belang in de vormgeving van symbolen en rituelen. Indien er gezegd wordt dat een eucharistieviering een symbolische maaltijd is, dan moet daar ook een minimum van te merken zijn in de materiele tekens die hierbij gebruikt worden. Het "drinkt hier allen uit" kan onmogelijk gevolgd worden door de voorganger die op zijn eentje de beker helemaal leeg drinkt. Een doop is weliswaar geen wasbeurt en ook geen eerste zwemles, maar drie druppels water symboliseren onvoldoende zoiets als het gered worden uit de dreigende vloed van de Rode Zee of het oversteken van de grens die de Jordaan betekende.
Dit brengt ons bij een beschouwing van algemenere aard in verband met de esthetiek. "Schoonheid vraagt om goed gezelschap" is de titel van een bijdrage van F. Maas (TGL, 1997/4, 421-432) die ons op dit punt kan inspireren. Esthetiek heeft altijd een goede reputatie gehad in de katholieke traditie. Deze spreekt inderdaad van een samenhang tussen het goede, het ware en het schone. Dit verdient evenwel nadere reflectie. Want wat is schoonheid? Schoonheid vervoert omdat ze verrukt: ze ontrukt ons aan onze vertrouwde patronen om nieuwe dimensies van de werkelijkheid open te leggen die we nog niet hadden gezien. Schoonheid nodigt uit om vanuit een nieuw perspectief te kijken. Het is geraakt geworden door werkelijkheid die we niet zelf in de hand hebben. Door het verhevene, het niet beheersbare. Het heeft te maken met de aanraking door het vreemde.
Nochtans is het transcendente niet zomaar gegeven in het schone. Zij is niet zomaar met het blote oog te zien. Ze kan alleen maar gereleveerd worden door interpretatie. Daarvoor zijn we aangewezen op wat anderen voor ons hebben geriskeerd. Wij verlaten ons op hun interpretatiekader. Als schoonheid het heilige aanwezig stelt, is het altijd dankzij een hermeneuse. Openbaart het kruis schoonheid? Dat is zeker niet evident. Dat gaat niet zonder hermeneuse. Het schone is namelijk niet zonder meer het oogstrelende. Schoonheid is nooit volledig en definitief.
Daarmee komen we bij een tweede bedenking die in dit verband moet worden gemaakt. Namelijk dat schoonheid nood heeft aan goed gezelschap. Meer bepaald aan ethiek. Zo spreekt ook de Schrift over Gods schoonheid die enkel op verborgen wijze zichtbaar wordt en dan nog in de onmiddellijke omgeving van de afkondiging van de tien geboden. Een hedendaagse stem die hieraan krachtig herinnert is deze van J.B. Metz (Gottespassion 1991). Hij hekelt een beetje de huidige mentaliteit die op zoek is naar een religieuze beleving naar eigen maat, op het ritme van de eigen ervaring. Een godsbeleving die geen enkele onrust meer veroorzaakt. Daartegen ingaand pleit Metz voor geloof in de God van de bijbel die een partijdige God is, die zich het lot aantrekt van mensen die niet aan hun trekken komen. Zo wordt hij inderdaad present gesteld in de openbaring van zijn naam aan Mozes. "Ik heb de ellende van mijn volk in Egypte gezien ( ... ); ik ken zijn lijden. Ik daal af om mijn volk te bevrijden ... " (Exodus 3,7 vv.). De godsontdekking gebeurt in confrontatie met de buitenwereld van waaruit een appel opklinkt dat groter is dan de mens. In diezelfde lijn geeft Metz eveneens een nieuwe interpretatie van de zaligsprekingen. Zalig de mensen die arm voor God staan, omdat ze uitzien naar en zoeken naar God. Omdat ze hongeren en dorsten naar gerechtigheid, zalig zij die treuren over het onrecht en het lijden van mensen en niet alles toeschrijven aan de polariteit van het bestaan dat nu eenmaal ebbe en vloed kent, zomer en winter, licht en donker. De mensen die in de bergrede worden zalig geprezen worden dat niet omwille van hun moreel hoogstaand gedrag. Zij worden veeleer gefeliciteerd omwille van de innerlijke vrede die ze gevonden hebben tussen hun diepe levensovertuiging en levensbetrachting en de vrede die ze gevonden hebben om deze volgens hun eigen mogelijkheden om in praktijk te brengen, zonder dat ze daarvoor gefrustreerd of schamper worden.
5. Tot slot
Het leven zelf nodigt uit om bepaalde accenten te leggen. Dat is nu eenmaal eigen aan ons historisch gesitueerd bestaan. Er is ‘das Gebot der Stunde’ waar we willen op ingaan. We mogen hopen dat een alerte gemeenschap waar de geloofsdialoog ernstig gevoerd wordt het gevaar van een te sterke eenzijdigheid zal weten te vermijden. We hebben immers uit ons recent verleden geleerd welke valkuilen op de weg kunnen voorkomen. We beseffen dat een eenzijdige klemtoon op het inhoudelijke kan uitmonden in een droog rationele geloofsbeleving zonder warmte of spirit, of zonder oog voor de praktische vertaling ervan in het concrete leven van alledag.
We hebben het eveneens meegemaakt hoe een eenzijdig benadrukken van de inzet kan verloren lopen in activisme dat het heil enkel van eigen inzet verwacht en moeilijk of niet weet om te gaan met mislukking en tegenkanting of die moedeloos wordt bij het beeld van zoveel mislukte en nochtans goedbedoelde pogingen.
Ten slotte zien we het rondom ons gebeuren dat een eenzijdig en onnadenkend opkomen voor de individuele spiritualiteit en eventuele mystieke beleving kan uitmonden in een wereld apart, waar geen rationele bevraging meer getolereerd wordt en waar de eigen waarheid als onaantastbaar en onbediscuteerbaar geldt
of van waaruit nauwelijks nog betrokkenheid blijkt op de buitenwereld.
Ignace D' hert
Priester-pastor Ignace D’hert o.p. is hoofdredacteur van het Vlaamse Tijdschrift voor Geestelijk Leven. Hij schreef bovenstaande tekst in 2000. Deze tekst is overgenomen uit Zoeken te vieren, Eigen-zinnige vieringsplekken in Vlaanderen, Werkplaats voor Theologie en Maatschappij, 2002, blz. 43-54.
Op dit moment zijn er nog geen bijdragen voor dit thema.