Ooit gesmeed, nu ontleed
Geschiedenis van de basisgroep Jonge Kerk Roermond
De auteur is sinds pakweg 25 jaar frequent bezoeker van en medewerker in Jonge Kerk. Hij schrijft deze tekst op persoonlijke titel. De tekst is niet gebaseerd op wetenschappelijke analyse, maar op persoonlijk fileerwerk, ondersteund door een enquête onder een aantal jongekerkers, aldus de auteur. Om het geheel niet al te formeel te laten klinken, schakelt de auteur vanaf hier over op de ik-vorm.
Waarschuwing vooraf: als ik situaties en mensen beschrijf, zal ik soms kiezen voor een accentuerende overdrijving. Ik weet dat de werkelijkheid doorgaans oneindig genuanceerd en veelvormig is, maar als ik dat overal in beeld ga brengen, stopt u snel met lezen. Denk ik.
De hamvraag in dit artikel is: hoe kan het zijn dat Basisgroep Jonge Kerk na 44 jaar nog zo’n levende gemeenschap is.
De opbouw van het verhaal
1. een historische schets
2. aandacht voor de achtereenvolgende pastors
3. een analyse van de succesfactoren die Jonge Kerk nog laten voortbestaan
4. een beschrijving volgens het twee-polen-model: tussen autoriteit en democratie
5. zes woorden gewijd aan de toekomst van Jonge kerk, zoals ik die inschat.
1. Zo willen we het hebben, zo willen we het houden
Jonge Kerk start onder de naam Jongeren Kerk. Het is in 1969 een initiatief van de centrumparochie van Roermond, met actieve steun van het bisdom Roermond. Een jonge kapelaan wordt voor een deel van zijn tijd vrijgemaakt voor jongerenpastoraat, inclusief beatmissen. Het bisdom stelt een uit de kluiten gewassen kapel beschikbaar, de Caroluskapel. De kapelaan stroopt de middelbare scholen af om jongelui te ronselen. Dat lukt hem wonderwel. De zondagse bezoekersaantallen liggen jarenlang constant boven de 200. Als de goedgebekte jongelui hun bovenmodaal opgeleide ouders weten te interesseren, groeit er een gemeenschap met een grote daadkracht. Ja, zeggen deze kerkgangers: Zó willen we het hebben.
Enkele jaren na het begin van Jonge Kerk, neemt bisschop Gijsen de staf over in Roermond. Hij vindt Jonge Kerk en die kapelaan te vrijpostig. Maar door handig manoeuvreren van kapelaan én gemeenschap weet Jonge Kerk voorlopig buiten de Limburgse contrareformatie te blijven. Totdat de kapelaan het welletjes vindt. In 1978 zoekt hij de verandering op. Het bisdom ziet zijn kans schoon en benoemt een andere kapelaan met, naar verluidt, de opdracht dit groepje ongeregeld weer in het gareel te brengen. Daarbij verkijkt het bisdom zich op de ‘boom’ Jonge Kerk, met z’n inmiddels stabiele wortelstelsel en zijn levenskrachtige takken. Nog binnen het kalenderjaar 1978 vraagt deze kapelaan ontheffing uit zijn taak.
Op dat moment gebeurt er iets wezenlijks. Het enthousiasme van de ‘jongekerkers’, te verwoorden als ‘Zó willen we het hébben’, is onder invloed van de tegenwerking vanuit het bisdom verschoven naar ‘Zó willen we het hoúden’. De gemeenschap rekent er stellig op dat dit doel niet te verwezenlijken is met weer een nieuwe priester van het bisdom. En gaat zelf op zoek naar een priester. Dat wordt een pater lazarist, een voormalige studentenpastor die in Nijmegen pastorale theologie doceert. De man treint elke vrijdag naar Roermond, werkt op zaterdag aan de vieringen voor de drie, vier volgende zondagen, gaat op zondag in kazuifel voor in de Caroluskapel, drinkt koffie met de goegemeente en treint terug naar Nijmegen. Hij wil dit doen voor maximaal een half jaar.
Ondertussen zoekt en vindt Jonge Kerk een priester voor langere duur. Een jonge, pas gewijde redemptorist. Deze krijgt in 1979 van de gemeenschap een aanstelling als pastor. Hij sluit naadloos aan bij de eigenzinnigheid van Jonge Kerk, en is daarbinnen een stimulerende factor. Hij is fundamenteel oecumenisch, niet alleen in kerkelijk opzicht, en loopt als uiting daarvan aan het hoofd van de Jonge-Kerk-delegatie in de roze-zaterdag-optocht van 1979. Tegen de tijd dat ook hij iets anders wil gaan doen, werpt hij zelf de vragen op: moet jullie pastor wel een priester zijn? Een man? Een katholiek?
Inmiddels is het bisdom Roermond erin geslaagd Jonge Kerk uit de Caroluskapel te werken. Jonge Kerk zoekt, vindt en kóópt een eigen onderkomen, de bijna even riante Ursulakapel. Alleen dat riante is er pas aan af te zien na een restauratie die méér dan tweehonderdduizend gulden kost!
In 1989 maakt de katholieke pater-man-pastor plaats voor een protestantse leek-vrouw-pastor. Deze vrouw-pastor wordt in 1998 opgevolgd door een nieuwe vrouw-pastor. In 2006 door de derde vrouw-pastor en in 2010/2011 door de vierde vrouw-pastor.
Dat hier in drie zinnen vier dames passeren, terwijl het regiem van de heren zoveel meer tekst toebedeeld kreeg, heeft niets te maken met hun inbreng of betekenis. Vanaf pakweg 1990 raakt Jonge Kerk in een consolidatiefase. Althans, als gemeenschap naar buiten toe. Aan de binnenzijde kan het stormen; daarover straks meer.
2. De pastors op een rij
Acht pastors tot dusver. Ze zijn hier niet bij naam genoemd. Natuurlijk zijn hun namen openbaar, en ze staan vermeld in het gedenkboek 40 Jaar Anders Kerk Zijn, dat ik in 2009 schreef bij gelegenheid van het 40 jarig jubileum van Jonge Kerk. Toch vermeld ik hun namen hier niet. Omdat zij steeds één van de velen waren. Die velen, alle jongekerkers samen, hebben Jonge Kerk gemaakt en levend gehouden.
En toch schets ik hun inbreng, zoals ík die zie, in het proces van ‘Zó willen we het hebben/houden’. Daarbij laat ik de twee interim-pastors uit 1978/’79 onvermeld. Hoewel zij een breekpunt in de ontwikkeling markeren, was hun belang voor de continuïteit niet groot.
Nogmaals, ik noem de zes andere pastors niet bij hun naam, maar duid hen aan met hun jaar van aantreden. Met deze aanduidingen worden zij ook correct in hun tijd geplaatst.
De beide pastors ’69 en ’79, de bisdompriester en de redemptorist, wil ik kenmerken als de ‘bouwers’ van ‘Zó wil ik het hebben/houden’. En wat dit ‘Zó’ dan inhoudt, dat is een verhaal op zich. Dit ‘Zó’ is in de loop der jaren aan grote veranderingen onderhevig geraakt. De beatmuziek wordt al snel vervangen door hoogwaardige zang van Oosterhuis, Huijbers, Oomen, Löwenthal en Spoelstra. De priester-man-pastors worden opgevolgd door leken-vrouw-pastors. De voorgangersrol wordt maximaal gedemocratiseerd, met als gevolg dat de pastor-in-functie nog maar af en toe achter de altaartafel staat. Homo’s, gescheiden echtelieden en protestanten, ze hebben gemeen dat ze allemaal even welkom zijn in Jonge Kerk, in welke rol dan ook. We verlaten de Caroluskapel ten gunste van de Ursulakapel. U ziet het, het ‘Zo’ anno 2013 is wezenlijk anders dan het ‘Zo’ van 1969.
Wat is dan de constante in dat ‘Zó willen we het houden’?
Ik zou met enige geloofwaardigheid een betoog kunnen houden over inspiratie, over het sterke gemeenschapsgevoel, over het plezier van samenwerken. Maar naarmate ik er langer over nadenk, komt het antwoord mij eenvoudiger voor: Dat ‘Zo’ is ‘Anders’.
Pastor ’69 trekt scholieren aan met iets ‘anders’ dan ze in hun parochiekerken gewend zijn. Dat ‘anders’ omvat zowel de vorm van de vieringen als de inbreng die pastor ’69 aan deze scholieren gunt. Hun ouders ervaren hetzelfde: dit is ánders. Zó willen we het hebben, en zó willen we het houden.
Naarmate het bisdom de gemeenschap weer onder controle wil krijgen, geven de jongekerkers het ‘Zo’ een steeds nadrukkelijkere en steeds explicietere vorm en inhoud. Het ‘Zo’ verandert van inhoud, waarbij het steeds méér ‘Anders’ wordt.
Nu, vier jaar ja het 40 jarig jubileum, vraag ik me af of Jonge Kerk dit wellicht onbewust verwoord heeft in het motto van het jubileumjaar en in de titel van het gedenkboek: 40 Jaar Ánders Kerk Zijn.
De pastors ’69 en ’79 construeren vooroplopend mee aan dit ‘anders’ zijn. Pastor ’69 beperkt zich tot vorm-rebellie tegen het Roermond van bisschop Gijsen. Pastor ’79 is daarbovenop een inhoudelijke rebel, met zijn toepassing van gedeeld voorgangerschap, zijn insluiten van homo’s en alle anderen die in de reguliere r.-k. kerk alleen geduld worden mits zij ..., en met het opperen van de mogelijkheid van een leken- en vrouwelijke pastor.
Na deze bouwfase komt er een periode van verdieping. Dat is vooral de kwaliteit gebleken van de vrouwelijke pastors ’89 en ’98. Beide dames zijn heel verschillend. Tot hun overeenkomsten reken ik hun inzet en hun theologische kennis, als ook de vaardigheden om die te vertalen naar viering en praktijk. Als verschil schets ik pastor ’89 als de poëtische en pastor ’98 als de prozaïsche voorganger. Dit komt tot uitdrukking in hun vieringen, hun omgaan met bijbelteksten en met mensen. Hun inbreng is primair inhoudelijk. Zij lopen niet hard, niet voorop, en niet vooruit. Zij vervullen een meer bescheiden rol binnen de gemeenschap dan hun voorgangers. Drukken er minder hun stempel op. Zijn dienend in de zin van bedienend. Het gaat me te ver om hun inbrengverschillen uitsluitend toe te schrijven aan de Mars-Venus-karakters. Het is ook gewoon zo dat ze passen binnen de nieuwe fasen waarin Jonge Kerk belandt.
Vanaf pastor ’06, en dus met inachtneming van de huidige pastor ’11, zijn we duidelijk in een derde fase aangekomen. Deze dames-pastors zijn de hoeders. Geen nieuwe elementen; eerder een teruggrijpen op wat ooit geweest is. Ik zal dit nader bespreken in paragraaf 4.
Tot zover de pastors op een rij. Jonge Kerk wilde ánders zijn, Jonge Kerk is ánders gebleven, en, belangrijker, Jonge Kerk is gebléven.
3. Een gemeenschap met grote vermogens
Bij de voorbereiding van deze tekst leg ik een aantal jongekerkers onder meer deze vraag voor: wat zie je als kritische succesfactoren voor het nog bestaan van Jonge Kerk. Naarmate hun reacties binnenkomen, ga ik twijfelen aan de juistheid van hun en mijn eigen antwoorden. Zit het hem echt in het koor? In de oecumene? In de praktische gelijkwaardigheid van allen? In het eigen kerkgebouw? In de vrijwillige inzet van zo velen?
Er komt een nieuwe vraag in me op: waarom is het zoals het is? Waarom hebben wij zo’n goed koor? Waarom hebben wij nog steeds een eigen kerkgebouw?
Al plussend en minnend kom ik tot de slotsom dat Jonge Kerk beschikt over een aantal kostbare vermogens, in de zin van vaardigheden, capaciteiten. En het waarom dáárvan is toe te schrijven – te danken? – aan pastor ’69. Zoals gezegd stroopt hij de middelbare scholen af om jonge zielen te winnen. Gezien de scholen die zij bezoeken, kun je gerust stellen dat deze kinderen over een bovenmodale intelligentie beschikken. En zoals nu nog vaak het geval is, in de jaren zestig van de vorige eeuw zijn deze kinderen de producten van de middenklasse en de middenstand. Dat zijn bevolkingsgroepen met zelf een bovenmodale intelligentie en een dito inkomen. Geen genieën en geen rijkaards, maar wel bovenmodaal. Jonge Kerk is nooit een arbeiderskerk geweest. Heeft dat bij mijn weten ook nooit willen zijn. Jonge Kerk is intellectualistisch. Is elitair, zei een jongekerker ooit tegen mij.
Kortom, Jonge Kerk komt voort uit een bovenmodaal milieu, met als ‘vermogens’:
a. het intellectueel vermogen
b. het organisatievermogen
c. het vermogen tot financieren
d. het vermogen tot vieren
e. het oecumenisch vermogen
Deze vijf vermogens hebben Jonge Kerk gedragen, en doen dat nog steeds. Zij het dat we op enkele van die vermogens flink aan het inboeten zijn. Natuurlijk werken deze vermogens op elkaar in en versterken zij elkaars effecten.
3a. Intellectueel vermogen
Over de oorsprong daarvan, heb ik eigenlijk alles al gezegd. Pastor ’69 paste om welke reden dan ook selectieve werving toe. Dit intellectuele vermogen is de kurk waarop de andere vermogens drijven; of het nu gaat om organisatievraagstukken, om fondsenwerving, om representatie, om samen na te denken over inhoud en vorm van vieringen, dat bovenmodale intellectuele vermogen faciliteert dat allemaal.
Het percentage hbo- en wo-opgeleiden ligt onder de jongekerkers hoger dan in de maatschappij als geheel. Ligt bovenmodaal. En binnen deze groep ontstaat er in de loop der jaren een bijna absurde oververtegenwoordiging van theologisch geschoolden. Priesters die vanwege huwelijk of ander ‘onkerkelijk’ gedrag uitwijken naar Jonge Kerk. Sympathiserende leden van r.-k. orden en congregaties die soms of frequent aanschuiven, altijd met instemming van hun niet ‘gecontrareformeerde’ oversten. Pastoraal werkenden die binnen de bisdommelijke kerken niet kunnen doen wat zij graag doen. Mensen die uit pure behoefte grondige studies maken van het Eerste en/of het Tweede Testament.
Als ik daarop terugkijk, herhaal ik mijn woorden van zojuist: een bijna absurde oververtegenwoordiging van relevante know how.
Jonge Kerk is er nog steeds goed mee, al wordt deze groep ras kleiner.
3b. Organisatievermogen
Organiseren kun je op veel manieren. In de volgende paragraaf beschrijf ik hoe Jonge Kerk gefunctioneerd heeft zonder autoritaire leiding. Het organisatievermogen van Jonge Kerk heeft gewerkt via celvorming. Geen ‘afdelingen’, die passen in een autoritaire structuur. Maar ‘cellen’. Cellen die zich vormen en die teloor gaan. Cellen die twee maanden bestaan of veertig jaar. Cellen die zichzelf in stand houden. Cellen die formeel wel degelijk vallen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur – ja, er is ook een bestuur, ook zo’n cel – maar die het best gedijen als hen de ruimte geboden wordt. De grootste interne conflicten die Jonge Kerk overleefd heeft, en die vandaag de dag nog pijn doen, ontstaan als zo’n autonome cel in aanvaring komt met een andere cel of met de cel bestuur die zich op dat moment opstelt als centraal gezag. Ik weid daar straks enkele woorden aan.
Laat ik eens een stuk of wat cellen noemen. Ze hebben bestaan of bestaan nog. Het bestuur. Het koor met dirigent en muzikanten. De werkgroep liturgie. De minicellen die telkens weer een zondagse viering voorbereiden. De kosters. De koffiezetters. De beheerscommissie. De restauratiecommissie. De toekomst-van-de-vieringen-commisie of hoe de achtereenvolgende werkgroepen zich ook genoemd hebben. De Derde Wereldgroep. De Wereldgroep. De Mondiale Werkgroep. De Pastorale Werkgroep. Het werkgroepenoverleg. De lees- en studiegroepen. De maandagavondgroep. De vrijdagavondgroep. De wandelclub. De herstelcommissie na de brand en na de aardbeving. De Werkgroep Kerkasiel.
Ik doe verder geen moeite er nog meer te herinneren. Jonge Kerk staat of valt met zijn cellen. Dat maakt Jonge Kerk wel tot een uitgesproken praatgemeenschap. Zelfs in de jaren zeventig en tachtig, als het maatschappelijk engagement van Jonge Kerk leidt tot publiekelijk optreden, wordt er vooraf langer gepraat dan dat er feitelijk actie wordt gevoerd. Maar wat wil je, met bovenmodale intellectuelen.
Dit organisatievermogen via celvorming maakt en houdt Jonge Kerk vitaal. Voorwaarde vooraf is de bereidheid van bijna iedereen om deel te nemen aan bijna altijd meer dan één cel. Jonge Kerk vreet tijd. Maar ja, als we het graag ‘Zó’ willen houden, dan moeten we er wel iets voor doen. En dat doen we.
3c. Vermogen tot financieren
Jonge Kerk is duur. Is in de loop der jaren steeds duurder geworden. Pastors worden eerst niet en daarna wel betaald, zij het als part timers. We kopen de Ursulakapel, knappen haar op vanuit een bouwvalsituatie, exploiteren haar, herstellen haar na een verschrikkelijke brand en een dito aardbeving, en als we vaststellen dat het ‘geval’ zonder continue restauratie straks onbewoonbaar wordt, starten we een ‘tien jaren restauratieplan’. Inmiddels afgerond. Zodat we de volgende ‘tienjarentoestand’ moeten activeren. De grootste posten zijn personele kosten en gebouwenonderhoud.
Wie betaalt dat? Wij? Ja. Althans voor een groot deel. Voor zo’n groot deel dat anderen ons het gunnen om bij te springen. Laat ik eerst de gemeentelijke, provinciale en rijksoverheid noemen als het om de tien jaren restauratie gaat. De Ursulakapel is een rijksmonument. Dus als je maar aan de juiste voorwaarden voldoet, wordt er bijgesprongen. Maar één van die voorwaarden is een grote eigen, financiële inbreng. En dat lukt elke keer weer. De gekste acties zijn ingezet. We hebben bakstenen verkocht met het logo van Jonge Kerk erin. Er is een wekelijkse boekenverkoop en een jaarlijkse boekenmarkt. Er is zo veel. Elke keer ontstaan er weer cellen die een stukje financiering bedenken en uitvoeren. De bovenmodale financiële situatie van veel jongekerkers is hierin cruciaal. Als we allemaal ‘bijstandverwezen’ waren, konden we het wel schudden.
Maar voorafgaand aan deze tien jaren restauratie is er de aankoop, het opknappen, en het tot tweemaal toe herstellen van de kapel. Zacht gezegd: dat heeft klauwen vol geld gekost. Ook hiervan is veel opgebracht door de jongekerkers zelf. Een loterij met loten van 75 gulden per stuk brengt netto 65 duizend gulden op. Maar het zou nooit gelukt zijn zonder de financiële steun van religieuze orden en congregaties. Aan hen hebben we zo ontzettend veel te danken. Het PIN (Projecten In Nederland) verstrekt bij de aankoop van de Ursulakapel een lening van 130 duizend gulden onder zachte voorwaarden. Later, bij een volgende tegenslag, schenkt het PIN de restschuld kwijt.
Hoe dan ook, zonder de mentale en geldelijke steun van deze orden en congregaties, was Jonge Kerk waarschijnlijk uiteengevallen in een aantal huiskamer- of kleine-zaaltjes-gemeenschappen.
Als ik het nu heb over het vermogen tot financieren, dan bedoel ik daarmee tweeërlei: het vermogen om geld uit eigen zakken op te diepen, én het vermogen om sympathiserende organisaties en instellingen tot bijdragen aan te zetten, plus het (intellectuele) vermogen om voor de Ursulakapel de status van rijksmonument te verwerven en vervolgens de tienjarenplannen op te zetten en uit te voeren tot genoegen van de subsidiënten. Ja, hier hebben een aantal ‘cellen’ goed werk gedaan.
3d. Vermogen tot vieren
Elke zondag een, laten we zeggen, volwaardige liturgische viering, behalve in de periode van de grote school vakantie. In die periode van de grote school vakantie elke zondag een zogenoemde vakantieviering, minder formeel, wel druk bezocht. Elke zondag twee, drie, vier mensen die al drie, vier weken bezig zijn met het voorbereiden van déze viering en die samen voorgaan. Behalve op de eerste zondagen van de maand, elke andere zondag een koor met pakweg 35 leden aanwezig (de totale koor telt ongeveer 45 leden) met piano, basgitaar, fluit, klarinet. En een dirigent die gewoon steengoed is. Die zelf bestaande liederen opnieuw toonzet, arrangeert, of nieuwe tekst van melodie en muziek voorziet. Elke zondag twee kosters. Elke zondag een ploeg koffiezetters en afwassers.
Elke zondag een viering die je niet wilt missen? Nou, dat is natuurlijk niet waar, maar – om in hetzelfde woordgebruik te blijven – elke zondag een bovenmodale viering.
En dan zijn er jongerenvieringen, doopvieringen, trouwvieringen, uitvaarten, vieringen van bemoediging en nabijheid (waarbij we voortborduren op het katholieke sacrament van de ziekenzalving, maar dit wel heel breed toepassen), vieringen van schoolverlaters (denk aan het katholieke vormsel, maar dan totaal anders), de Nacht der Zielen op 2 november.
Dit vermogen tot vieren kent een uitgebreid fundament, maar daarin zijn twee duidelijke hoekstenen aan te wijzen: het koor met bovenmodale kwaliteiten en de bovenmodale theologische kennis die binnen Jongen Kerk aanwezig is. Dat maakt vieren tot een feest. Het is een uitgesproken vorm van samen zijn.
Bij de voorbereiding van het al eerder genoemde gedenkboek 40 Jaar Anders Kerk Zijn, houden een collega jongekerker en ik een representatieve telefonische enquête met als vraag: waarom kom je naar Jonge Kerk. In de vraagstelling en in de rapportage maken we onderscheid tussen het eerste antwoord en het antwoord na doorvragen. De antwoorden hebben we gerubriceerd in drie categorieën,
* de gij-motieven, verticaal gericht op iets als een god
* de wij-motieven, primair gericht op het samen zijn
* de mij-motieven, vooral ten voordele van de jongekerker zelf.
De antwoorden-na-doorvragen geven aan dat 1 op de 5 jongekerkers vooral komt vanuit mij-motieven, zoals geïnspireerd worden, rust vinden en dergelijke. 1 van elke 4 wordt van huis gelokt door gij-motieven zoals god ervaren of verbonden raken met de bron. Meer dan de helft van de trouwe bezoekers laat zich leiden door wij-motieven zoals mijn medemens ontmoeten, je verbonden weten met anderen, beter in de wereld staan en dergelijke.
Blijkbaar, anders komen deze mensen niet meer, blijkbaar worden deze behoeften gehonoreerd in de vieringen. Blijkbaar is ons vieren dus een groot vermogen.
3e. Oecumenisch vermogen
Op z’n Grieks, in Hollandse letters: oikoumenè. De bewoonde wereld, zegt van Dale. Nou, zo breed trekt Jonge Kerk het nu ook weer niet. Althans niet wat de geloofsbeleving betreft. Wat duurzaamheid, welvaart en welzijn betreft, is Jonge Kerk een kind van deze tijd en dus bewust en actief. Daarvan getuigen ook de Mondiale Werkgroep en zijn voorlopers.
Inzake geloof beperkt Jonge Kerk zich tot het christendom. Jezus, de Gezalfde, beschreven in het Tweede Testament, is de hoeksteen van de gemeenschap. Jonge Kerk claimt in de voetsporen te (willen) treden van de jonge kerk in de (na)apostolische tijd. Toen er, althans na Paulus’ ingrijpen, geen onderscheid gemaakt werd tussen Joden, Parten, Meden en Perzen.
Ook in Jonge Kerk is iedereen welkom, maar om er namens de gemeenschap je mond te mogen opendoen, dien je jezelf wel als christen te profileren. Het is goed dat Jonge Kerk een grens stelt. Eén geloofsgemeenschap van, laten we zeggen, moslims, taoïsten, en hindoes maakt het zichzelf wel heel moeilijk. Jonge Kerk is een christelijke gemeenschap. Maar de houding tegenover de rijkdom van andere stromingen en vormen van spiritualiteit, is ambivalent. Er zijn jongekerkers die er goed in slagen elementen van ‘dat andere’ op te nemen in hun christen zijn, en die daar best van willen getuigen. Er zijn ook jongekerkers die daar wars van zijn en die het afdoen als ‘dat new age gedoe’. Anders zijn? Graag. Maar niet té anders.
Als we het christen zijn accepteren als geldige grens, dan kan iedereen deelnemen aan de oikoumenè van Jonge Kerk. Dat is een sterk punt. Het heeft er simpelweg voor gezorgd dat velen zich geborgen weten in Jonge Kerk. Velen die zich in de eigen, christelijke kerken niet meer geïnspireerd weten. Of die zich in meer traditionele kerken niet als totaalmens geaccepteerd voelen. Bewust laat ik hier een opsomming van de diverse mogelijke labels achterwege, omdat de labels er niet toe doen in Jonge Kerk. Pastor ’79 heeft daar de basis voor gelegd, de pastors ’89 en ’98 hebben het verder uitgebouwd.
Als ik de voorgaande paragrafen samenvat: vanuit een selectieve werving van de eerste jongekerkers uit de middenklasse en de middenstand ontstaat er een gemeenschap die ‘anders’ wil zijn en die dat realiseert met de inzet van een aantal bovenmodale vermogens. Zoals daar zijn, het intellect, het vermogen tot organiseren, tot financieren, tot vieren en tot oecumene.
4. Een harmonica van autoriteit en democratie
A----------------------p----b----g------------------------D |
A-----p-----------------------------------------g--------D |
A---------------p-------------------------g--------------D |
A----------------------p-----b------g---------------------D |
A------------b------------------------------------------D |
Op dit moment zijn er nog geen bijdragen voor dit thema.