De hoop die in ons leeft - Over kerkelijke blokkades en kansen tot gemeenschap
Reflecties over de katholieke kerk in Nederland naar aanleiding van de bisschoppelijke pinksterbrief
Nederlandse katholieken lijken wel sprakeloos als het om hun geloof gaat, en wekken de indruk tamelijk besmuikt in afgelegen schuilkerken samen te komen. Zij moeten weer trots leren zijn op hun geloof en de schroom afleggen om daarvan publiek getuigenis af te leggen. Zo zou men ongeveer de kernboodschap kunnen samenvatten die vervat ligt in de brief over de missie in de kerkelijke situatie in de 21ste eeuw die de Nederlandse bisschoppen met Pinksteren 2006 publiceerden onder de titel Getuigen van de hoop die in ons leeft! In deze brief wijzen de bisschoppen op tal van mogelijkheden en maatregelen om het tij te keren, doen zij vele aanbevelingen en suggesties en willen zij de gelovigen een hart onder de riem steken.
Tegen de achtergrond van de kerkbetrokkenheid van katholieken in de afgelopen decennia lijken de bisschoppelijke woorden ter opwekking begrijpelijk. Ging in 1966 nog 65% van de katholieken wekelijks naar de kerk, nu is dat percentage gedecimeerd. Het aantal kerkbetrokken katholieken vergrijst snel en neemt tamelijk snel af. Ook het totale aantal katholieken (zij die officieel geregistreerd staan als katholiek) vermindert gestaag. Waren katholieken vanouds al niet zo assertief in hun geloof, nu is dat nog minder geval. Hun stem is niet of slechts heel zachtjes te horen in het interreligieuze debat. Daar moet verandering in komen, menen de bisschoppen.
De bisschoppen reiken een aantal mogelijkheden aan gelovigen en de locale geloofsgemeenschappen aan om tegengas te geven. Zij wijzen op het belang van vitale gemeenschappen binnen parochies en zien die belichaamd in (soms sterk behoudende) groeperingen als de ‘Emmanuelbeweging’, ‘Focolare’, de charismatische vernieuwing, maar ook in bewegingen als ‘Sint Egidio’. Zij kunnen een geloofselixer zijn voor parochies. De bisschoppen willen de ‘randkerkelijken’ niet vergeten die alleen met doop, huwelijk en begrafenis een kerk van binnen zien, maar zij willen rondom deze ‘rites de passage’ wel meer catechese bieden. Ze pleiten voor nieuwe vormen van verkondiging, zoals via het internet en hopen dat autochtone katholieken zich meer door hun allochtone geloofsgenoten zullen laten inspireren. De kerk in de westerse wereld zal in ieder geval een herevangelisatie vanuit de kerk van de zuidelijke continenten nodig hebben. Het gaat overigens niet alleen om de geloofsinhoud, ook de geloofshouding is belangrijk. Gelovig geďnspireerde diaconie en inzet voor de derde wereld zijn meer dan technisch efficiënte hulpverlening, het gaat vooral om een echt solidaire geloofshouding.
Wie denkt dat de brief louter een verzameling is van blijmoedige suggesties, heeft het mis. De gedane handreikingen staan in de context van een massief cultuurpessimisme ten aanzien van Europa. Europa is een vreemde, seculiere afwijking geworden binnen een wereld die als geheel gelukkig nog wel religieus is. Het is een continent dat door de rest van de wereld weer naar zijn eigen religieuze wortels moet worden teruggebracht. Hier treffen wij bijna woordelijk de sombere opvattingen aan van de huidige paus over het goddeloze avondland dat dringend herkerstening behoeft.
De eerstverantwoordelijken voor de vormgeving en de uiting van hun geloof zijn de individuele gelovigen en de locale geloofsgemeenschappen. Kunnen zij zich geruggensteund weten door de bisschoppelijke aansporingen? Deze vraag kan m.i. alleen maar beantwoord worden, wanneer deze aansporingen worden geplaatst tegen de achtergrond van het feitelijk door de bisdommen gevoerde beleid gedurende de afgelopen decennia ten aanzien van de parochies en het pastoraat. Ook moeten ze in verband worden gebracht met de inhoudelijke geloofsverkondiging door de bisschoppen in de afgelopen tientallen jaren, met name op het vlak van kerk, ambt, sacramenten en liturgie.
Schaalvergrotingen
Ten gevolge van het verminderde aantal gelovigen en priesters, zijn er in de afgelopen tijd in de Nederlandse kerkprovincie zeer vele parochies samengevoegd en gefuseerd tot grotere verbanden. Daarbij bleef het oude volkskerkelijke ideaal overeind staan dat alle vormen van kerkelijke dienstverlening voor alle gelovigen binnen een bepaald territorium beschikbaar moeten zijn. Zo zijn er mega-parochies ontstaan, waarbinnen een aantal pastorale specialisten werden aangesteld, om voor de gelovigen de liturgie te verzorgen, dan wel de gemeenschapsopbouw, de catechese, de diaconie en het individuele pastoraat. De schaalvergroting maakte dat de locale geloofsgemeenschap veelal een stuk verder van de gelovigen is komen af te staan. De doorgevoerde reorganisaties hadden niet zelden een technocratisch karakter. Weliswaar lieten de vele kerkelijke vrijwilligers zich niet uit het veld slaan, maar erg gemotiveerd zullen zij zich niet hebben gevoeld bij deze van bovenaf opgedrongen fusies. En de gelovigen zelf voelden zich door dit beleid evenmin bemoedigd om op een assertieve en getuigende manier (zoals de bisschoppen zo graag zouden willen zien) dragers te zijn van hun eigen geloofsgemeenschap. Het versterken van geloofsgemeenschappen door gelovigen zelf wezenlijk meer verantwoordelijk te maken voor het plaatselijke geloof en kerkzijn, heeft door het beleid van de bisschoppen veel te weinig kans gekregen.
Ambt en eucharistie als struikelblokken
Een nog grotere blokkade vormen het bisschoppelijke beleid ten aanzien van ambt, sacramenten en liturgie en de theologische legitimering die voor dit beleid wordt aangevoerd. Mede onder druk van Vaticaanse instructies is het beleid van de bisschoppen erop gericht geweest een steeds strikter onderscheid te maken tussen leek en pastoraal werker enerzijds en priester anderzijds, tussen het profane en het sacrale, het gewijde en het ongewijde. Dit beleid heeft leken, vrijwilligers en pastoraal werkers, ontmoedigd en geleid tot vele, soms ernstige conflicten, zoals recent in de parochie van Waalwijk. De jonge en veelal conservatieve clerus wijst leken, vrijwilligers en ook pastoraal werkers ruw hun plaats en wil hen taken en verantwoordelijkheden afnemen die in hun ogen uitsluitend aan de priester toekomen. Soms worden ze letterlijk van het priesterkoor geweerd en van hun liturgische en andere verantwoordelijkheden ontheven die ze in de loop van de jaren op zich hebben genomen. De geloofszin van veel gelovigen wordt door deze ontwikkelingen gefrustreerd. Een schrijnend voorbeeld is het lot dat in de officiële liturgie het oeuvre van Huub Oosterhuis ten deel valt. Vele gelovigen hebben in de afgelopen decennia nieuwe woorden voor hun geloof weten te vinden via de poëzie, de gebeden en de liturgische liederen van Huub Oosterhuis. Maar in een toenemend aantal bisdommen worden nu liturgische bundels voor de eredienst samengesteld en verplicht gesteld waaruit niet alleen zijn tafelgebeden, maar al zijn teksten worden verwijderd, naar verluidt vanwege het ‘niet katholieke karakter’ ervan.
Pastorale werkers worden voortdurend gewezen op de dingen die ze niet mogen doen en niet bemoedigd in de dingen die ze wel mogen of moeten doen. Onlangs kwam de bisschop van Den Bosch met een verklaring, waarin hij ervoor pleitte dat het aantal woord- en communiediensten, geleid door pastoraal werk(st)ers, zoveel mogelijk moest worden beperkt, omdat deze diensten ten onrechte teveel zouden gaan lijken op ‘echte’ eucharistievieringen of op een gelijkwaardig alternatief daarvan. Daarmee zou tevens het onderscheid tussen priesters en pastoraal werkers op ontoelaatbare wijze vervagen. Kern van deze verklaring is dat ambt en sacrament, zoals ze in de katholieke kerk bestaan, behoren tot het heilig, onveranderlijk en onaantastbaar erfgoed, ja tot een van de belangrijkste geloofswaarheden van de kerk en dat ze in hun huidige vorm zo gewild zijn door Jezus zelf.
Men kan deze overwegingen beschouwen als een ideologische legitimatie om de machtsaanspraken van bisschoppen en priesters in de kerk boven elke discussie te stellen. Nog belangijker vind ik het om erop te wijzen hoe contraproductief dit beleid en de theologie erachter zijn geweest en nog zijn. Regelmatig zijn in de afgelopen decennia, reeds vanaf het Pastoraal Concilie (1966-1970) door tal van bewegingen, pastores, theologen en basisgroepen in Nederland serieuze vragen gesteld bij het ambtscelibaat of bij het feit dat vrouwen niet priester gewijd kunnen worden. Van nog meer zijden is gepleit voor de verruiming van de taken en bevoegdheden van leken en pastoraal werkers, ook op liturgisch terrein. Van de zijde van de bisschoppen werd en wordt steevast geantwoord: “Deze zaken kunnen niet ter discussie gesteld worden, want wij zijn de ontvangers en de gezagvolle uitleggers van de geloofsschat die wij ongeschonden moeten doorgeven, omdat Jezus en zijn opvolgers dat zo wilden.” Op de wedervraag hoe zij als bisschoppen dit nu zo weten, is het antwoord dat zij nu eenmaal de gezagvolle uitleggers zijn. Het vooringenomen autoritaire gezagsargument maakt dat de hiërarchische legitimatie van wat heilig is en niet, geoorloofd en niet, voortdurend in een cirkelredenering blijft steken. De historisch toevallig zo gegroeide gedaante van kerk en ambt wordt door de hiërarchie verabsoluteerd. Deze gesloten visie heeft tot gevolg dat de officiële kerk weliswaar het rijk Gods zegt te verkondigen, maar in feite slechts zichzelf verkondigt: haar eigen sacrale structuren van ambt en sacrament.
Op praktisch vlak komen deze overtuiging en handelwijze tot uitdrukking in het feit dat de Nederlandse bisschoppen als belangrijkste beleidspunt het ‘kweken’ van nieuwe priesters hebben. De kerk: dat zijn de priesters. Het feit dat de hiërarchie voortdurend zichzelf centraal stelt als drager van ambt en sacrament heeft tot gevolg dat de officiële kerkelijke verkondiging en de belangrijkste episcopale beleidslijnen de continuering van de eigen sacrale orde tot oogmerk hebben. Officiële kerkelijke verkondiging en beleid belichamen daarom een gesloten denk- en leefwereld die de zin voor transcendentie niet bevorderen, maar juist tegenhouden. Immers het gevoel voor transcendentie, voor God, leeft bij het besef dat er juist iets meer en iets anders is dan de eigen waarheid, overtuiging en structuur, iets meer dan de eeuwige herhaling van hetzelfde. Deus semper maior. De beleidslijnen van de kerkelijke hiërarchie staan echter een geloofwaardig getuigenis in de weg over een God die altijd nieuw en anders is en die juist daarom een geloofsgemeenschap inspireert op iets anders te hopen in kerk en samenleving. De bisschoppen kunnen op dit moment dan ook niet op een geloofwaardige manier de gelovigen oproepen om te getuigen van de hoop die in hen leeft, althans niet binnen de gestelde kerkelijke kaders.
Onwaarschijnlijke gemeenschappen
We zijn in de officiële kerk heel ver verwijderd van een theologie waarin het hele volk Gods de drager is van kerk, geloof en ambt, zoals dat vlak na Vaticanum II werd verhoopt, verwijderd ook van een kerkstructuur waarin de bedienaren echt dienaren zijn van de geloofsgemeenschap en zij delen in de vreugde en de hoop van het volk Gods, zoals het Tweede Vaticaans Concilie zei (Gaudium et Spes,1). Dit betekent niet dat gelovigen zelf van de plicht ontslagen zijn om te getuigen van hun hoop en geloof en om te zoeken naar nieuwe vormen van kerk-zijn. Ook al werkt de hiërarchie niet mee en zit de katholieke kerkelijke vernieuwingsbeweging in het slop, er liggen nog altijd en opnieuw kansen. Om van de hoop te getuigen die in hen leeft, zullen vele vernieuwingsgezinde katholieken naar aangepaste liturgische vormgevingen blijven zoeken, veelal in oecumenisch verband en op aparte plaatsen.
Er zijn ook nog andere mogelijkheden voor gemeenschapsvorming. Op dit moment is er in Nederland alom een publiek debat gaande over de betekenis en de plaats van religie(s) in de samenleving. Er worden intensieve gesprekken tussen de aanhangers van de verschillende religieuze tradities gevoerd. In het neoliberale klimaat en het dito ideaal van de ‘zelfredzame burger’ is opnieuw de vraag aan de orde ‘waartoe wij op aarde zijn’. Het marktplein van het publieke debat over religie, ethiek en politiek heeft kansen in zich van nieuwe vormen van gemeenschap. Dit plein brengt mensen met elkaar in gesprek over de grenzen heen van de confessies en religies en van Godsgeloof, religiositeit, ‘ietsisme’ en humanisme.
Gelovigen hebben in dat debat niet de waarheid in pacht. Geloven betekent altijd dat je veel meer niet dan wel weet. Het verlangen en de hoop zijn nooit vervuld. Gelovigen kunnen, mede daarom, niet anders dan hun geloof, hoop, verlangen en twijfel toetsen in het gesprek en debat met anderen. Zeker, het gelovig en spiritueel zoeken van velen binnen en buiten de kerken heeft op dit moment een nogal individueel karakter. Maar uiteindelijk is geloven extravert, zoekt het gesprek met anderen die ook staan op de grens van weten en niet-weten, en gaat het verbanden met hen aan. De verbanden die in deze ruimte van debat en ontmoeting ontstaan, zijn allerminst homogeen en stabiel. Eerder hebben ze – om te spreken met Donna Haraway en andere feministische filosofes – het karakter van ‘onwaarschijnlijke coalities’ tussen mensen met een heel verschillende achtergrond. Binnen deze heterogene verbanden komt telkens op andere manier het verlangen naar het goede en betere leven aan de orde. Voor gelovigen kunnen deze verbanden het karakter krijgen van een kerk-buiten-de-kerk, waarin zij zich op dit moment beter dan elders uitgedaagd weten om te getuigen van de hoop die in hen leeft.
Leo Oosterveen
Op dit moment zijn er nog geen bijdragen voor dit thema.