De eigen zeggingskracht van de gewoonte
Kerk & Ambt
In januari 2007 verscheen de brochure Kerk & Ambt, een bijdrage aan de discussie over het ambt en de toekomst van de kerk vanuit het bestuur van de Nederlandse dominicanen. De brochure heeft veel discussie opgeroepen, ook in de VPW Nederland. Met name het pleidooi om voorgangers uit eigen midden aan te stellen en van de diocesane bisschop te verwachten dat hij de keuze met handoplegging bevestigt, heeft de nodige tongen losgemaakt. Er volgde terstond een afwijzing door de bisschoppen. De brochure heeft niet alleen een probleem op tafel gelegd, maar dit ook voorzien van een pleidooi op het niveau van regelgeving rond de ambtsverlening. Om die reden is de discussie vervolgens in een impasse terechtgekomen. Het ontstaan van deze impasse, van deze ijzige stilte, heeft alles te maken met regels, wetten en gewoonten. Daar wil ik verder met u over spreken.
De gewoonte
Het kerkelijk recht is begonnen met een vraag van de monnik Gratianus. In 1120 stelde hij de vraag: “Hoe krijg ik alle regels die elkaar tegenspreken met elkaar in overeenstemming?”.
Hij vroeg zich af wat regels zijn en hoe ze werken. Zo stelt hij ook de vraag “Wat is nu een wet?”. Een wet is een uitspraak van een wetgever, zoals de paus en de bisschop. Maar zijn alle uitspraken van een paus en een bisschop die als wet uitgesproken zijn, ook wetten? Hij constateert dan in een van zijn boeken, dat lang niet al die wetten in praktijk worden gebracht, en dus niet gelden. En hij komt uiteindelijk tot de uitspraak: “De wet wordt uitgevaardigd doordat die wordt uitgesproken, maar wordt van kracht doordat die in de gewoonte van de kerk wordt opgenomen”. Doordat we het dus gaan doen.
En dan ontstaat langzamerhand de gedachte over de regels: regels zijn uitspraken die door verstandige mensen worden gedaan en door verstandige mensen met gezond verstand worden toegepast. Een automatische verbinding tussen regel en de praktijk wordt niet gemaakt. Gratianus veronderstelt dat het niet vanzelfsprekend is dat regels in praktijk worden gebracht, en komt van daaruit tot de stelling dat wanneer deze in praktijk worden gebracht zij ook kracht van wet krijgen.
En dat blijft de leidende gedachte tot 1917. In dat jaar verschijnt de kerkelijke Codex. Daar staat in: “De wet wordt ingesteld doordat die wordt uitgevaardigd”. De gewoonte wordt niet meer gezien als bekrachtiging van de regel. En dat leidt tot de moderne uitspraak:‘regels zijn regels’. De eigen betekenis van de praktijk, de gewoonte, komt niet meer in het vizier. Ik vind dat terug zowel bij de bisschoppen als in de brochure Kerk & Ambt.
Over de gewoonte: een voorbeeld
Wij zijn in de Paulusparochie gewend om de viering op zondagochtend half elf te houden. Mogelijkerwijs zal ons gevraagd worden om die tijd aan te passen om in het hele parochieverband zoveel mogelijk eucharistie te kunnen vieren. Dat lijkt een simpel besluit, maar men wordt gevoelig voor wat gewoonte wil zeggen als je bedenkt wat daar allemaal bij komt kijken. En de vraag is dan ook hoe gewoontes veranderen, en hoe men daar invloed op uitoefent. En wat die gewoontes dan willen zeggen.
Maria
Nog een voorbeeld uit de Paulusparochie. Toen ik daar kwam in 1997, was de parochie verhuisd van een grote statige kerk naar de Nederlandse Hervormde Kerk hier in een plantsoen. We moesten kijken waar we al die oude spullen kwijt konden. Het Mariabeeld werd toen vervangen door een icoon, want aanbidding past bij een icoon en niet bij een Mariabeeld. Dat betekende dat in de nieuwe kerk het Mariabeeld in het portaal werd gezet. Toen ik er koud een maand was, kwam de rozenkrans-gebedsgroep naar mij toe. Ze zeiden: “Als wij de rozenkrans bidden in de kerk, dan zetten wij altijd het Mariabeeld voorin. Vindt u het goed dat we het dit jaar weer doen?” Ik zei: “Als dat de gewoonte is, dan zetten we het Mariabeeld op wieltjes en rijden we haar naar voorin de kerk”. Toen viel de hele parochievergadering over mij heen. Want het was namelijk geen gewoonte om Maria voorin de kerk te zetten. De rozenkrans-gebedsgroep had dus van de gelegenheid gebruik gemaakt, omdat ik dat toch niet wist, om het zo voor te stellen. Dus: er was a) een ernstig gesprek met de rozenkrans-gebedsgroep, maar het gevolg b) was toch dat Maria voorin de kerk stond. Er stonden wel mooie takken bij. Het was ook best een aardig beeld. Goh, ja, en het stond al vier jaar in het portaal. Daar is ieder al talrijke keren langs gelopen. Kortom, Maria werd na de meimaand weer naar het portaal gereden en in de oktobermaand mocht ze weer terug. Totdat ze op een gegeven moment voorin de kerk bleef staan. En gaandeweg vroegen we ons af of er wel twee plekken voor Maria moesten zijn. Er bleek weinig bezwaar te zijn om de icoon te vervangen door het beeld en zo geschiedde.
Zo ontstond de gewoonte: Maria op de plek van de icoon. Nou moeten we daar wel heel goed bij stilstaan. We kunnen dit wel heel anekdotisch vertellen, maar de ernst van de zaak is wat daarop volgt. Op een goed moment komt er een boek bij het Mariabeeld te liggen, waarin geboortekaartjes en rouwkaartjes verzameld worden. Iemand komt op het idee dat het wel goed zou zijn een intentieboek te hebben voor intenties in een eucharistie. Er komt hier een plek waar we kunnen bidden voor wat ons aangaat aan verdriet en pijn. En omdat dat bij Maria kan, kunnen we het dus ook bij elkaar. Met als gevolg dat de parochie, die enorme conflicten gekend heeft in de jaren ’80, een plek vormt waar wij lief en leed met elkaar kunnen delen.
Geleerd
Er is dus een heleboel verzoend zo gaandeweg, al zeulend met het Mariabeeld door de kerk. We hebben elkaar leren ontdekken en ook ontdekt wat de waarde is van de troost, de waarde van de intimiteit van het gebed in de ruimte. En de waarde dat als je samen bent, je ook in jezelf gekeerd kunt zijn. En dat het de moeite waard is, als er voor de dagelijkse dingen een plek is. Dus hebben we hier geleerd dat God bereikbaar is voor ons. Dat hebben we geleerd. En dat is niet gebeurd omdat iemand dat wilde.
De wil van God
Bij het voorbereiden moest ik ontzettend denken aan een zin uit de proloog van het Johannesevangelie: “Dat wij het vermogen hebben om kinderen van God te worden, niet door de wil van de man, maar door de wil van God”. En op een of andere manier kwamen we dat zo op het spoor. En dat is wel heel bijzonder. De gewoonte namelijk, de dingen zoals we ze doen en zoals ze gaan, die zijn niet onveranderlijk. Die kan men best sturen, maar niemand is daar eigenaar van. Niemand kan zeggen: ik heb bedacht dat het Mariabeeld daar komt te staan. Regels zijn wel van ons. Regels kennen een eigenaar. Dat mag dan zo zijn, maar voor gewoontes geldt dat niet. En daar zit dus ook precies een spanning als het erom gaat dat wat wij willen, ook feitelijk werkelijkheid wordt. Want gewoonte laat zich niet regeren door de wil. Ook niet door de wil van paus en bisschoppen als we weer eens uitspraken lezen over hoe dingen precies moeten. De gewoonte wordt niet gestuurd door de wil. Die is er al. En die groeit, ontwikkelt zich.
Invloed
Als we ons afvragen hoe al onze inzet invloed heeft op de werkelijkheid om ons heen, dan kan ons dat verleiden, zoals in Kerk & Ambt gebeurt, om heel erg bezig te zijn met de inhoud van de brochure, om daar onze inspiratie te zoeken, om daar onze energie in te steken. Maar het kan wel eens zo zijn dat deze tijd ons – wijzer geworden door de teleurstelling die we allemaal met ons meedragen – weer gevoelig maakt voor de werkelijkheid om ons heen zoals die nu eenmaal is, en de gewoonte van de kerk zoals die er nu eenmaal is, en de ontwikkeling van de kerk zoals die nu eenmaal gaat. Ik bedoel niet dat we dat allemaal goed moeten gaan vinden. Ik bedoel eerder – omdat niemand eigenaar is van de gewoonte – dat het wel eens kan zijn dat de uiteindelijke en eigenlijke eigenaar van de gewoonte God zelf is. Dat wat in de praktijk aan het licht komt, dat wij daarbinnen genade, liefde, kracht en geloof opdoen en daarvan kunnen leven. Daar zijn wij naar op zoek. Dat betekent ook dat we uit onszelf komen en eens kijken naar wat er in de dagelijkse werkelijkheid gebeurt. Dat we daarin ontdekken wat er aan overtuiging en geloof wordt meegedragen, zoals dat ook gebeurde toen we aan het zeulen waren met het Mariabeeld.
Op de een of andere manier is deze tijd een tijd waarin wij de teleurstelling moeten verwerken van wat we allemaal niet hebben bereikt: we schreven het profiel parochiepastor en de parochies worden opgeheven om in een groter verband op te gaan. Wat rest van alle idealen van dertig jaar terug om samen kerk te zijn? En heeft de paus, veertig jaar na Humanae vitae bereikt wat hij wilde? Als wij ons blijven zien als eigenaars van de tijd, die zeggenschap hebben over de geest, dan zijn onze prestaties pover. Maar God zij dank zijn we dat niet.
Roel Braakhuis
Roel Braakhuis hield bovenstaande inleiding tijdens de Algemene Ledenvergadering van de VPW Nederland op 5 juni 2008. Op deze dag was hij nog voorzitter van de VPW Nederland; hij is verder parochiepastor in Utrecht.
Op dit moment zijn er nog geen bijdragen voor dit thema.