Bijbelse taal in liturgie: een kijk van een vrouw
Met welke taal zoeken wij te vieren?
"Bijbelvertalingen werken heel erg door in de liturgie. Er is heel wat vrouwonvriendelijkheid in de vertaling. bv. de Godsnaam heeft impact op het bidden van vrouwen! Welke voorstellen wil jij vanuit bijbels standpunt doen voor het vieren van vrouwen?" Als ik deze vraag voorgeschoteld krijg, is mijn eerste reactie: zelfs met een correcte vertaling ben je lang niet altijd uit de problemen, de vrouwonvriendelijkheid zit heel dikwijls al in de tekst zelf. Daarbovenop zit je nog met het probleem van het mogelijke vrouwonvriendelijke gebruik van de tekst. Welk voorstel vanuit bijbels standpunt dan ook, zal met die drie factoren, namelijk bijbeltekst, vertaling en gebruik, rekening moeten houden. Maar de eerste logische stap is voor mij de vraag: bijbelse taal in de liturgie, waarom zou je? Is dat voor onze samenleving de meest voor de hand liggende taal?
In onze maatschappij leven we niet enkel met bijbelteksten en bijbelvertalingen die vrouwonvriendelijk zijn. Ook vandaag nog kijkt men met een erg mannelijk perspectief naar God en naar vrouwen. Twee recente voorvallen bevestigen mij in die indruk. Chivas Regal maakt op dit moment reclame voor sterke drank door het lijf van een jonge vrouw in bikini te tonen (van borst tot en met broekje), met daarnaast de tekst: "Yes, God is a man". (In vertaling in voetnoot: "Ja, God is duidelijk een man".) Onder deze tekst staat "When you know" gevolgd door een afbeelding van een fles Chivas Regal. Uiteraard functioneert deze reclame niet in een godsdienstige context, maar deze associaties tussen een mannelijk godsbeeld, een bepaald vrouwbeeld en commercie is toch wel veelzeggend. Een ander voorbeeld: toen ik onlangs in een boekje met kindergebeden bladerde, stootte ik op het volgende gebed van een meisje: “Lieve God, ik weet wel dat u ook een jongetje bent, maar vindt u wat mijn broertje deed wel eerlijk?” De vanzelfsprekendheid waarmee een klein kind God associeert, niet alleen met een man, maar vooral met een man die per definitie wel met mannen tegen vrouwen zal kiezen, doet mij huiveren. Als wij in een dergelijke samenleving leven, met dergelijke visies en associaties van God, met welke taal kunnen en willen wij dan vieren?
Dat de bijbelse teksten spreken vanuit het perspectief van mannen is reeds lang bekend. Het verhaal van God met zijn volk wordt voorgesteld als een verhaal dat loopt van de belofte aan Abraham over de beloften aan diens zonen, tot aan het volk, waarbij voortdurend de mannen worden aangesproken. Niet toevallig wordt Jezus dan ook in de kindheidsevangelieën in de geslachtslijst van die mannen geplaatst, als een schakel van die traditie. Ook al staan er prachtige verhalen over vrouwen in de bijbel, globaal genomen is het een mannenboek en komen de vrouwen slechts in de marge voor. Als er zoveel haken en ogen aan vasthangen, waarom vinden wij - mensen die zoeken te vieren - het dan belangrijk om in onze vieringen bijbelse verhalen en in onze gebeden bijbelse taal te gebruiken? Kunnen we niet beter meteen overstappen op hedendaagse vrouwvriendelijke verhalen en beeldende taal?
Bijbelse taal, waarom zou je? Gedenken als actief stelling nemen. Waarom zou je toch zoeken te vieren met bijbelteksten en een taal die aansluit bij de bijbelse traditie? Het antwoord op die vraag klinkt bij iedereen die zoekt te vieren wellicht verschillend, met eigen accenten. Een accent dat ikzelf zeker zou leggen, is dat bijbelse verhalen teksten vol kracht zijn. Het zijn levensechte verhalen van mensen en hun ervaringen met een God die hun kracht geeft. Deze verhalen zijn van generatie op generatie, van ouders op kind doorverteld. Vrouwen hebben er kracht uit geput, zich erin herkend of haar ervaring naast die van het verhaal gelegd. Alleen al uit verbondenheid met vrouwen waar ook ter wereld, in welk tijdperk dan ook, is het zinvol om die verhalen niet voorgoed te begraven.
Maar er is méér. Als wij in liturgie de bijbelse verhalen brengen, dan doen wij dat met een bepaalde bedoeling: om te gedenken hoe God handelt met mensen. Dit wordt met name verwoord in het instellingsverhaal van de Eucharistie (doe dit om mij te gedenken), maar geldt evenzeer voor andere bijbelteksten die we in vieringen gebruiken. Sinds Elisabeth Schüssler Fiorenza haar boek schreef "Ter herinnering aan haar" (vert. Gooi en Sticht, Hilversum, 1987), is het bij velen doorgedrongen hoe belangrijk het is dat ook Gods weg met vrouwen en de weg van vrouwen met God blijft doorleven. Gedenken is tegen de bijbelse achtergrond méér dan ‘eventjes aan iets denken’, ‘iets in je herinnering oproepen’. Gedenken is heel actief en geëngageerd bezig zijn. Als God de beloften aan Abraham, Isaak en Jacob gedenkt tijdens de periode van slavernij in Egypte, dan houdt dit in dat God luistert naar het volk, ziet wat er aan de hand is, weet heeft van hun lijden, en de beslissing neemt om af te dalen om hen te bevrijden (Ex. 2,23-25; 3,7-8). Als God Rachel gedenkt, houdt dit in dat haar verlangen naar kinderen van haar man waargemaakt wordt (Gen. 30,1-24). Iemand gedenken is stelling nemen tegenover die ander en wat hem of haar overkomt en vandaaruit handelen.
Op dezelfde manier is gebruik van bijbelse verhalen in onze liturgie méér dan eventjes oude koeien uit de gracht halen. In het gebruik van bijbelverhalen neem je bewust een positie in tegenover God en mensen. Je doet meer dan je zegt. Door die bijbelse taal op te nemen in gebeden, kies je je eigen plaats. Je neemt stelling, tegenover God, tegenover mensen, tegenover situaties waar zij in staan. Je kan niet aan de kant blijven staan als het gaat om een God die machteloze mensen kracht geeft, je moet positie kiezen. Het houdt tegelijkertijd de erkenning in dat ook God positie kiest tegenover vrouwen en dat ervaringen van vrouwen de moeite waard zijn om herdacht te worden. Onze God is niet zomaar om het even welke god. Onze God is een God die vrouwen gedenkt, en dat is iets wat wij in vieringen tot uiting kunnen brengen.
Gedenken, als het gedenken van God zowel als van mensen, heeft dan ook praktische consequenties voor hoe men wil vieren. Stelling nemen betekent bijvoorbeeld dat vrouwen niet alleen als object beschouwd worden (er wordt over haar gesproken) maar als subject erkend worden: zij spreken, denken, voelen, vieren zelf. Hieruit volgt dan de logische conclusie dat er in onze vieringen ruimte is voor hedendaagse vrouwen en haar leefwereld, dat zij zelf haar ervaringen ter sprake kan brengen enzovoort.(1) Wat het taalgebruik betreft, kan dit ‘gedenken’, als ‘stelling nemen’ verschillende vormen aannemen, zoals beamen, aanvullen, tegenspreken. Zo kan je beamen dat onze God bevrijdt; de traditionele benaming ‘God van Abraham, Isaak en Jacob’ aanvullen met ‘de God van Sara, Hagar, Rebekka’; of je verzet uitdrukken tegen onrecht, vrouwen aangedaan. Met dit actuele gedenken staan we dan overigens in een lange bijbelse traditie. Telkens opnieuw, al in het niveau van de bijbeltekst zelf, zijn bijbelse verhalen heropgenomen, aangevuld, tegengesproken, beaamd. -
De vraag: bijbelse taal in onze liturgie, waarom zouden we? leidt dan uiteindelijk tot een eerste vuistregel: bijbelse taal spreken om (God, vrouwen, mannen, kinderen) te gedenken. In andere woorden: gebruik bijbelse taal zodanig dat het méér is dan woordenspel of louter herinnering, maar zodanig dat de vierende mensen zich ermee engageren, tegenover God, hun medemens, de situaties waarmee ze geconfronteerd worden, en dus ook tegenover vrouwen en haar ervaringen. Gebruik tegelijkertijd bijbelse taal zodanig dat hiermee tot uitdrukking gebracht wordt dat God vrouwen gedenkt, toen en nu.
De kracht van verhalen tot uiting brengen
Als bijbelse verhalen krachtige verhalen zijn over een God die kracht geeft, en wij ze gebruiken in vieringen met en voor vrouwen om te gedenken, dan volgt hieruit de logische volgende stap: de kracht in die verhalen moet tot uiting gebracht worden, met name voor vrouwen. De kracht tot uiting brengen voor vrouwen vraagt extra aandacht, omdat vrouwen in die verhalen dikwijls al niet voorkomen. Je loopt heel snel het risico om met de verhaallijn mee te lopen, zonder de mangerichtheid ervan in vraag te stellen. Neem je bijbelse beelden over, dan wordt ook God zowat uitsluitend als man voorgesteld: Vader, Rechter, Koning, Heer, enzovoort. Het wordt dan erg moeilijk om de ervaringen van vrouwen met God tot hun recht te laten komen. Vertaal je, of gebruik je de tekst op een vrouwonvriendelijke manier, dan verdwijnt de kracht van de tekst helemaal.
Eens vertelde een vrouw mij tijdens een studiedag, tussen de soep en de patatten dat zij nooit naar traditionele vieringen ging, omdat die voor vrouwen zo neerbuigend zijn. Ik vroeg haar waarom. Wat stoorde haar precies in die teksten? De passage die haar het meeste kwetste, was "Heer, ik ben niet waardig dat gij tot mij
komt, maar spreek en ik zal gezond worden". Ze legde uit, hoe zij van jongs af aan geleerd had dat vrouwen minderwaardig zijn. Ze moeten nederig zijn, worden klein gehouden, en met die evangelische zin werd daar ook nog eens Gods goedkeuring aan gehecht. Juist de naam van de God, de God die het geknakte riet niet zal breken, wordt gebruikt om het riet te knakken. Zelf was mij die passage nooit zo opgevallen, ik had het zeker nooit als een probleem ervaren. In de meeste vieringen die ik meemaak, worden die zinnen onverstaanbaar gemompeld, of gewoon weggelaten. Vanuit het levensverhaal van die vrouw kan ik mij goed voorstellen dat zij koos voor vieringen waar haar ervaring gehoord werd, waar verhalen worden verteld die een ander godsbeeld naar voor brengen. Zoals het verhaal van de genezing van Petrus' schoonmoeder (Mt. 8,14-17) bijvoorbeeld, het verhaal dat bij Matteüs volgt op de passage van het "Heer ik ben niet waardig dat gij tot mij komt". Het is een verhaal waarin Jezus het huis van de schoonmoeder binnengaat, haar bij de hand neemt, haar terug op haar voeten zet, en dit alles wordt geïnterpreteerd als een vervulling van de profetie van Jesaja: hij heeft onze kwalen gedragen. Ik wens die vrouw dat toe, dat zij een vierende gemeenschap mag vinden waarin getuigd wordt dat in een wereld waar vrouwen aangepraat wordt dat zij minderwaardig zijn, God de God is die vrouwen terug doet rechtstaan.
Maar door het verhaal van die vrouw ben ik ook blijven nadenken over die zin "Heer, ik ben niet waardig". Uiteindelijk, een exegete blijft tenslotte een exegete, ben ik de bijbelpassage gaan opzoeken en bestuderen waar dat vers uit komt. Ik heb toen ontdekt, dat de liturgische weergave niet alleen in praktijk heel vrouwonvriendelijk kan werken, maar ook voorbijgaat aan de kracht die volgens mij toch in dat verhaal aanwezig is. Het citaat is in de liturgie losgemaakt uit de context en heeft een wending gekregen die het in het verhaal niet heeft. Het verhaal loopt als volgt(2): Een honderdman heeft een gewaardeerde slaaf die doodziek is. Als de honderdman van Jezus hoort, stuurt hij de oudsten van de joden met de vraag om zijn slaaf te komen genezen. Deze oudsten vinden dat de honderdman verdient dat Jezus dit doet, omdat hij zoveel voor de joden gedaan heeft. Hij heeft namelijk hun synagoge gebouwd. Jezus komt mee, maar voor hij aankomt, stuurt de honderdman zijn vrienden met een boodschap: “Doe geen moeite, ik ben niet waard dat u onder mijn dak komt”. Dat was ook de reden dat hij niet zelf naar Jezus toe kwam. Volgens de honderdman is spreken voldoende, en zal de slaaf dan genezen zijn. Bij wijze van uitleg vertelt de honderdman hoe effectief een bevel kan zijn: in de legerhiërarchie doet hij wat hem gezegd 'wordt, en wie onder hem staat doet wat hij zelf beveelt. Jezus erkent het grote vertrouwen van deze niet-jood. Hij gaat niet verder, maar als de boodschappers terugkeren, is de slaaf genezen.
Een opvallend verschil tussen het bijbelverhaal en het gebruik van het citaat in de liturgie is, dat de standaardzin om genezing voor zichzelf vraagt, niet voor een ander. Lijkt het om een woordelijk citaat te gaan,(3) de weergave is niet hetzelfde als in het evangelieverhaal. In Lc. 6,18-19 wordt verteld dat mensen naar Jezus toekomen om zelf genezen te worden. Het verhaal van de honderdman vertelt iets anders. Het is een verhaal over een man die opkomt voor genezing voor een ander. Niet zo vanzelfsprekend, als je er rekening mee houdt dat het gaat om een niet-jood, van de bezettende legermacht, die genezing verlangt voor een ondergeschikte. In vergelijking met de Matteaanse versie is in het Lucaanse verhaal het motief van het al dan niet waardig zijn sterker uitgewerkt. De joodse oudsten achten het nodig voor de honderdman ten beste te spreken. Hij verdient het, is hun argument. Alsof Jezus enkel mensen die het verdienen geneest. Ook in de woorden van de honderdman is dat niet waardig zijn uitgewerkt: hij is niet alleen niet waard dat Jezus tot bij hem komt, maar ook niet dat hij tot bij Jezus komt. Alsof Jezus mensen uit de weg gaat, alsof hij weigert om bij bepaalde groepen binnen te gaan. De vooronderstellingen van de joodse oudsten en van de honderdman zelf beantwoorden niet aan het Jezusbeeld dat Lucas schetst.(4) Geen wonder ook dat Jezus totaal niet ingaat op het aspect van ‘genezing verdienen’, of het ‘waardig zijn’. Binnen de verhaallijn gaat Jezus in op waar het op aan komt: het grote vertrouwen van de honderdman, daar ligt de kracht van die man, dat is wat Jezus tot handelen brengt. Zo'n groot vertrouwen heeft hij in heel Israël niet gevonden. Maar wat is er eigenlijk zo bijzonder aan? De honderdman denkt heel hiërarchisch. Hij staat onder bevel, en als hij een ondergeschikte iets beveelt, dan doet hij dat. Logischerwijze zou Jezus als ondergeschikte behandeld moeten worden. Hij is immers een inwoner van een bezet gebied. Maar met de titel ‘Heer’, en de nederige positie die hij zichzelf toekent, plaatst de honderdman Jezus duidelijk op een hoger niveau.(5) De honderdman keert zo de bestaande hiërarchie om. Hij is ervan overtuigd dat als Jezus iets beveelt, het ook zal gebeuren. Vandaar zijn woorden: “Spreek en hij zal beter worden”. Lucas schetst in feite de honderdman als een ware leerling in de lijn van de Vlakterede. De honderdman heeft de joden lief, heeft hun synagoge betaald. Dit doet denken aan het liefhebben van je vijand, niet enkel van je vrienden, en aan het ‘weldoen’ aan mensen die niet je weldoeners zijn, van wie je niets terugverwacht (Lc. 6,27-35). Wie zijn vijanden liefheeft, goed doet en uitleent zonder iets terug te verwachten, wordt een kind van de Allerhoogste (Lc 6,35). De kracht van het verhaal is dan, dat waar de machtige de bestaande verhoudingen op zijn kop zet, omwille van de genezing van een ander, het vertrouwen wonderen bewerkt: de zieke wordt gezond, de heidense honderdman kind van God. Een levenservaring die doet denken aan het Magnificat: God doet wonderlijke dingen, en de machtigen zijn van hun tronen. Stel je eens voor dat mensen in machtige posities dat de dag van vandaag zouden doen. Dat zij de bestaande posities omkeren en de God van de armsten, de machtelozen bovenaan plaatsen, omwille van wie onder hun staat. Zo'n houding zou de wereld veranderen, en dat is ook goed nieuws voor vrouwen.
Als bijbelteksten vrouwonvriendelijk zijn
Bij het verhaal van de honderdman ben ik ervan uit gegaan dat dit verhaal een kracht bevat, die ook voor vrouwen herkenbaar en leefbaar is, ook al is een ietwat gewijzigd citaat eruit een eigen leven gaan leiden dat niet zo positief voor vrouwen is. Maar wat als de tekst op zich vrouwonvriendelijk is? In de profetische literatuur komt bijvoorbeeld verschillende malen het motief van de ‘hoererij’ van het volk en het ‘tentoonstellen van een naakte vrouw’ voor. God spreekt tot het volk, voorgesteld als een vrouw, en verklaart dat zij zich als een hoer gedraagt (Bv. Jer. 2,20; 3,3-8) en dat hij haar naakt tentoon zal stellen. Vrouwvriendelijk is anders. Bv. in Jer. 13,26 zegt God: "ikzelf haal uw kleed omhoog tot over uw hoofd zodat men uw naaktheid kan zien”.(6) In Jer. 13,22 verklaart God zelfs: "Vanwege uw vele misdaden is uw kleed opgelicht en wordt u verkracht". Het spreekt vanzelf dat dergelijke uitspraken hard aankomen bij wie dit in het dagelijkse leven heeft meegemaakt. Nog altijd krijgen slachtoffers van verkrachting soms te horen dat ze het zelf uitgelokt hebben. Wat te doen met dergelijke teksten?
Ook van dit soort citaten geldt dat ze in hun eigen context geanalyseerd moeten worden. Pas dan kan bv. duidelijk worden dat het profetische taalgebruik zowel rolbevestigend als roldoorbrekend is en dat met name het roldoorbrekende tot doel heeft om omkeer te bewerken. In de visie van het oude Israël wordt hoererij met een dubbele maatstaf gemeten. Hoererij is het gedrag van vrouwen, en de profetische citaten werken zo rolbevestigend: vrouwen zijn hoeren. Het is echter maar via het profetische, provocerende taalgebruik dat niet alleen vrouwen, maar heel het volk, leiders op kop als ‘hoer’ beschreven worden, en dit is in de toenmalige context roldoorbrekend. Maar zelfs genuanceerd vanuit de context beschreven, blijven dergelijke teksten harde noten om te kraken. Kunnen we ze dan niet beter weglaten? Moeten we ze wel gebruiken? Ik denk dat op deze vraag geen eensluidend antwoord te geven is. Het lijkt mij, dat in sommige omstandigheden het niet wenselijk is om vrouwen en mannen te confronteren met een godsbeeld dat beantwoordt aan het ergste wat henzelf is overkomen. Anderzijds zou ik zeker niet pleiten voor het per definitie schrappen van dergelijke teksten. Hard als ze zijn, maken ze ook een werkelijkheid zichtbaar, voelbaar, meeleefbaar, bespreekbaar. Want laat alle ‘harde’ teksten over vrouwen weg, en je moffelt haar levenservaring weg. Ze krijgen niet de kans in woord of gebaar uiting te geven aan haar ervaring. De vierende gemeenschap mist zo ook de kans samen op zoek te gaan naar een antwoord op de vraag: waar staat God als iemand zoiets overkomt? Kan je Jeremia 2-3 (en gelijkaardige teksten) lezen als een bevestiging van Godswege dat je op zo'n negatieve manier met vrouwen, met mensen kan omgaan?(7) Ook dit soort bijbelteksten, met al hun negativiteit, verdienen een plaats in onze vieringen. Ze dagen ons uit om positie te kiezen, niet alleen tegenover de vragen uit het verleden maar ook tegenover vragen van vandaag.
Op die manier dagen ze uit om opnieuw te gedenken: hoe vrouwen haar weg gingen, hoe God haar gedacht. Dit is erg belangrijk, omdat het volgens mij nu nog te weinig gebeurt. Denise Dijk wijst erop dat met elk onzevader wordt gevraagd dat vrouwen (en mannen) vergeven wie haar misdeed.(8) Dat houdt in praktijk in dat de gekwetste mensen heel vanzelfsprekend worden verwacht te vergeven. Maar hoe dikwijls krijgen de kwetsende mensen te horen dat God aan de andere kant staat en hun ommekeer eist?
Het boek Jeremia zocht een eigen taal om in aansprekende, opvallende, provocerende beelden mensen te raken als het gaat om God. In een context waarin vrouwen (en mannen, en kinderen) het woord vragen om hun pijnlijke ervaringen, met hun vraag naar God, ter sprake te brengen, staan wij voor een gelijkaardige opdracht. Welke taal doet recht aan hun verhaal? Met welke rake beelden kunnen wij anderen raken, hun bewust maken van wat er gebeurt? In welke taal spreken wij over waar God staat tegenover deze kwetsbare en gekwetste mensen? Met deze vraag kom ik terug op de vertaling van bijbelse teksten en hun doorwerking in liturgie. In de weergave van bijbelteksten zit heel wat vrouwonvriendelijkheid. Hoe vermijd je dat dit ook nog eens herhaald wordt in de vieringen?
In welke taal zullen wij spreken?
De voorbeelden die ik gaf, zijn voorbeelden van teksten die een doorwerking hebben in de liturgische taal. Ik wil nu even verder doorgaan op de bijbelse taal zoals die doordringt in onze hedendaagse teksten en gebeden. Ergens is het logisch dat wij, als we bijbelse teksten als reflectie opnemen in onze vieringen, we ook in andere teksten, verwelkomingen, gebeden, bindteksten, tafelgebeden beelden en elementen van de bijbeltekst opnemen. Vanuit het gedenken van vrouwen, is het nodig dat wij de leefwereld van vrouwen niet uit het oog verliezen. Je kunt dus niet zonder nadenken elementen uit een bijbeltekst overnemen. Voor je het weet, spreek je zowel over God als over mensen in ‘mannelijke’ taal. Alsof mannen de enige, of toch meest voor de hand liggende, representanten zijn van het menselijke ras. Alsof het uitsluitend de leefwereld van mannen is, die een opening biedt tot het omschrijven wie God voor mensen is. Voor het opstellen van dergelijke teksten zijn heel wat praktische tips te noemen. Ik geef een paar tips met voorbeelden in bijbelse taal:(9)
-
Als je het over mensen hebt, noem dan zowel vrouwen als mannen. Ga er zeker niet van uit dat je door de mannen te noemen ook de vrouwen insluit, alsof mannen meer representatief zijn voor ‘de mens’ dan vrouwen. De aanspreekwijze is niet neutraal, en in gebedsteksten van vieringen zou ik stereotyperingen zeker proberen te vermijden. Bijbelse taal die je beter vermijdt is dan bijvoorbeeld de aanspreking van de gemeenschap als ‘zonen van God’ of ‘broeders’. In de nieuwe Willibrord is er overigens voor gekozen om het publiek, mits het zowel uit mannen als uit vrouwen bestond, te laten aanspreken met ‘broeders en zusters’, ook al stond er in de oorspronkelijke Griekse tekst enkel ‘broeders’. Op dezelfde manier vertaalt de Willibrord psalm)1 met ‘gelukkig de mens die niet ingaat op de raad van de bozen’ en niet met (zoals het er eigenlijk staat) ‘gelukkig de man ... ‘.
-
Als je het echter over uitsluitend mannen hebt, is het uiteraard wel aangewezen om dit genderspecifiek te houden. Bv. "In dit seminarie worden reeds jaren mensen tot priester opgeleid" verbergt dat vrouwen niet tot priester opgeleid mogen worden. Deze stelregel maant ook tot voorzichtigheid bij het zonder meer inclusief maken van bijbelteksten. Bv. het heeft weinig zin om in de profetische teksten over hoeren deze teksten in vertaling inclusief te maken door bijvoorbeeld te spreken over ‘hoeren en hoerenlopers’. Hiermee verberg je dat het specifieke taalgebruik van het oude Israël met een dubbele maatstaf meet: een vrouw die vrije seksuele banden aangaat, is een hoer. Een man wordt (op een uitzondering na) niet van hoererij beticht. Ook het bezoeken van hoeren door mannen wordt meestal niet negatief gezien (overspel met een vrouw van zijn naaste dan weer wel, evenals het laten prostitueren van zijn dochter).
-
Vermijd woorden die vrouwen onzichtbaar maken, doordat men er in mannelijke (voornaam)woorden moet naar verwijzen. Bv. "een christen heeft hart voor de samenleving waarin hij leeft". Bijbelse termen die vrouwen onzichtbaar maken zijn dan bv. ‘de voorvaderen’, of de aanspreektitel van God als ‘de God van Abraham, Isaak en Jacob’ . In gebeden kan je dergelijke termen vervangen door ‘voorouders’, ‘de God van Abraham en Sara, van Isaak en Rebecca, van Jacob en Rachel’. In bijbelteksten op zich zou ik dit weer vermijden, tenzij je erin slaagt om een hele tekst qua genderstereotypering om te keren. Zo kan je bv. de geslachtslijst van Jezus, zoals alle geslachtslijsten mangericht en met slechts enkele namen van vrouwen, vanuit het vrouwelijk perspectief voorlezen: Sara kreeg met Abraham Isaak, Rebecca kreeg met Isaak Jacob, Lea kreeg met Jacob Juda en zijn broers. Dit heeft als voordeel dat je vrouwen zichtbaar maakt doorheen de generaties. Bovendien moet je de bijbelse verhalen vanuit het perspectief van vrouwen lezen om achter hun namen te komen. Helemaal interessant wordt het, als je op een wending als ‘zoon van David, zoon van Abraham’ botst. Want is ‘zoon van Batseba, zoon van Sara’ theologisch wel hetzelfde?
-
Stereotyperingen en onderwaardering van vrouwen zijn uit den boze. Zelfs als je zowel mannen als vrouwen vermeldt, hoeft je tekst niet vrouwvriendelijk te zijn. Ik denk bijvoorbeeld aan een korte tekst die onlangs in TGL verscheen. Aan de hand van een voorval in de trein, waarbij het gesprek tussen een man en een vrouw scheef loopt, wordt over communicatie gesproken. Opvallend is hierbij dat de vrouw de schuld krijgt van het communicatieprobleem, terwijl communicatie toch van verschillende kanten komt! Op dezelfde manier kan je moeilijk Gods weg met vrouwen gedenken als in de keuze van je bijbelteksten de vrouw altijd in een dienende positie staan, en alle mannen in machtige posities, of als vrouwen altijd zwijgzame types zijn en mannen het hoogste woord voeren. Werk je met een tekst waarin vrouwen niet voorkomen, is het belangrijk om juist wel de ervaringen van vrouwen aan bod te laten komen in andere teksten. Wordt een vrouw of een man als voorbeeld gesteld, dan kan het interessant zijn om in gebeden en dergelijke na te gaan waar vandaag vrouwen én mannen op gelijkaardige wijze een voorbeeld zijn voor anderen, enzovoort.
In welke taal zullen wij over God spreken?
Bij een laatste voorbeeld wil ik langer blijven stilstaan, met name bij het spreken over God. In welke taal zoeken wij over God te spreken? Een Marialied verklaart over Maria: liefde gaf u duizend namen. Als het over God gaat, valt het mij op hoe weinig namen voor God in onze liturgie aanwezig zijn. Een godsnaam drukt nochtans een essentie uit, van wie God wezenlijk voor mensen is. "Maak mij uw naam bekend", vraagt Jacob aan de onbekende met wie hij de hele nacht geworsteld heeft. Deze antwoordt: "Waarom vraagt u naar mijn naam?" en zegent hem (Gen. 32, 30). Elders in het Oude Testament geven mensen God wel een naam. De slavin Hagar bijvoorbeeld, noemt God ‘El-Roï’, de God die omziet naar haar ellende, die zich aan haar liet zien (Gen. 16,13) en de plaats waar ze dit doet, noemt men Lachai-Roï, de Levende die mij ziet. In het roepingsverhaal van Mozes vinden we de uitspraak: “Jahwe, dit is mijn naam voor altijd. Zo moet men mij aanspreken, door alle generaties heen" (Ex. 3,15).
Deze bijbelteksten geven verschillende aspecten van God weer. God is enerzijds niet te noemen, is de onnoembare, onuitsprekelijke, die niet te vangen is in één naam. En tegelijkertijd is God te ervaren en vanuit die ervaring te benoemen, als degene die er wil zijn voor mensen. Want de naam Jahweh is verwant met het Hebreeuwse werkwoord dat ‘tegenwoordig zijn’ betekent. JHWH betekent ‘hij die er is’. Wat dat concreet betekent blijkt uit het zendingsverhaal van Mozes. God is de God die een bevrijder stuurt naar slaven met de boodschap: ‘ik zal er zijn’. Omdat deze naam iets belangrijks uitdrukt van wie God is, moet men met deze naam eerbiedig omspringen. In de loop van de tijd sprak men deze godsnaam niet meer uit, met één uitzondering: één maal per jaar deed de hogepriester dit nog. De talrijke keren dat deze godsnaam, het vierletterwoord of tetragrammaton voorkomt in de teksten, werd het dan gelezen als Adonaj, wat letterlijk ‘mijn heer’ betekent. Wie de bijbel leest, krijgt dus twee vormen van theologie onder ogen: een eeuwenoude traditie waarin God een naam krijgt en een (eveneens eeuwenoude, maar jongere) traditie waarin een recentere vorm van omgaan met God een uitdrukking vindt. Bij elke vertaling van de bijbelteksten, staan de vertalers voor een belangrijke beslissing: hoe geven we deze belangrijke naam weer op een manier die recht doet aan de bijbeltekst, én aan latere ervaringen van mensen van God? In vele vertalingen, waaronder de herziene editie van de Willibrordvertaling, vinden we de weergave Heer. Via die vertalingen komt deze benaming voortdurend ook in gebeden en andere liturgische teksten terecht. Heer is de weergave van Adonaj. Maar tegen deze weergave roept vanuit hedendaagse ervaringen van God vragen op. ‘Heer’ heeft vandaag de dag een dubbele bijklank die de godsnaam JHWH niet had: het drukt een hoog-laag verhouding uit, van meester tegenover slaaf, en het is exclusief mannelijk.
Vanuit de bevrijdingstheologie en feministische theologie is de naam Heer dan ook moeilijk te slikken. Hoe wil je bestaand onrecht bestrijden en hierbij je gesteund weten door de bevrijdende kracht van JHWH die zijn volk uit de slavernij bevrijdt als je deze God aanspreekt met de titel van de machthebbers en onderdrukkers? Dat God niet te vangen is in één godsnaam, weten we allang. God overstijgt alle namen. Doen we hier wel recht aan als we nu een cruciale godsnaam verbinden met een exclusief mannelijke term? God is toch méér dan een man (ook meer dan een vrouw, trouwens)?
Er is een nieuwe Nederlandstalige bijbelvertaling op komst: de Nieuwe Oecumenische Bijbelvertaling (NBV). Ook bij deze vertaling staan de vertalers voor de opdracht: wat doen we met deze godsnaam? Vanuit een oecumenische bekommernis en respect voor de joodse godsdienst, wil men de naam niet voluit schrijven, want dan wordt hij toch weer zo gelezen en uitgesproken. Maar wat dan wel? De discussie was hevig.(10) De eindbeslissing voor NBV is gevallen: het blijft Heer. Vier vrouwen die meewerkten aan het project, Anneke de Vries, Caroline Vander Stichele, Manuela Kalsky, Judith Frishman, hebben hun verdere medewerking aan de Nieuwe Bijbelvertaling opgezegd. Voor de NBV is de knoop doorgehakt, maar wie zoekt te vieren, blijft wat in de kou staan. Er werden immers heel wat voorstellen gedaan, die recht doen aan de veelzijdigheid van de godsnamen die mensen aan de Onuitsprekelijke geven, maar geen ervan zal dus in de bijbeltekst zelf afgedrukt worden. Wie zoekt te vieren, zal zelf op zoek moeten gaan naar een goede weergave van de godsnaam. Dit heeft echter ook één voordeel: een creatieve weergave van de godsnaam JHWH houdt ons denken en spreken in beweging (Caroline Vander Stichele).
Telkens als ik een bijbeltekst lees met ‘Heer’, in het besef dat er in feite JHWH staat, word ik uitgedaagd om te zoeken naar een andere godsnaam, die aansluit bij waarover het verhaal concreet gaat. Een weergave die ook aansluit bij godservaringen van vrouwen. In het verhaal van de vroedvrouwen die de kinderen in leven laten ondanks het bevel van de farao (in Exodus 1) bijvoorbeeld: zij respecteerden niet de Heer, maar de Levende, de God die leven wil voor mensen. Ook Hagars naam ‘God die naar mij omziet’ is mij erg dierbaar. En zo zijn er talrijke namen waarmee de onuitsprekelijke God die er voor mensen is genoemd wordt. Want iedere mens heeft zo haar eigen verhaal, zijn eigen weg met God. De uitdaging waarvoor ik sta is dan ook niet alleen: wat is voor mij de naam die het meeste aansluit bij de ervaring van God die in deze bijbeltekst verwoord wordt? Maar ook: wat is voor jou, voor ons de naam, het wezenlijke, aanspreekbare punt van God? De zoektocht "hoe is uw naam" stuurt mij naar anderen, naar hun ervaringen met God. Deze verhalen van mensen met God zijn heilige grond: de plaats waar God zich laat zien, waar JHWH voelbaar, tastbaar maar ongrijpbaar tegenwoordig is. Hieruit volgt meteen nog een praktische regel voor het ‘zoeken te vieren’ met bijbelse taal: je doet het best niet alleen ... Elk verhaal, elke door mensen gegeven naam is heilig, is een vindplaats van God. Talrijke verhalen, ontelbare namen. Maar als God liefde is, is het dan te verwonderen dat onze liefde God wel duizend namen geeft?
Sabine Van den Eynde
Prof. Dr. Sabine Van den Eynde was in 2002 toen zij bovenstaande tekst schreef, postdoctoraal onderzoekster van het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek van de Katholieke Universiteit Leuven. Deze tekst is overgenomen uit Zoeken te vieren, Eigen-zinnige vieringsplekken in Vlaanderen, Werkplaats voor Theologie en Maatschappij, 2002, blz. 108-222.
(1) Ook Denise Dijk pleit, in navolging van Procter-Smith, voor het “gedenken" en voor het als subject erkennen van vrouwen. Zie haar proefschrift: D.J.J.Dijk, Een beeld van een liturgie, Verkenningen in vrouwenstudies liturgiek, met bijzondere aandacht voor het werk van Marjorie Procter-Smith, 1999.
(2) Het verhaal van de honderdman bestaat in twee versies, bij Matteüs (8,5-13) en bij Lucas (7,1-10). Ik kies hier voor de versie die het dichtst tegen het citaat aanleunt, wat meteen ook de versie is die het meest het idee van "onwaardigheid" uitwerkt.
(3) Men kan erover discussiëren of de zin zoals hij in de liturgie terecht is gekomen, met de sacramentele theologie die ermee samenhangt, in een hedendaagse context zinnig is. Maar dat is niet de discussie die ik hier wil voeren. Mij gaat het hier om de kracht uit het verhaal.
(4) Op het niveau van de interactie tussen de auteur en de Lucaanse gemeenschap heeft de dubbele delegatie met de zo nederig mogelijke honderdman mogelijks te maken met de relatie tussen christenen en Joden/Romeinen enerzijds en heiden-christenen versus joodse christenen anderzijds, cf. R.Ä.J. Gagnon. Luke's Motives (or Redaction in the Account of the Double Delegation in Luke 7:1-10 in Novum Testamentum 36/2 (1994) 122-145.
(5) Vergelijk met Johannes de Doper die in Lk 3,15-17 ook verklaart dat hij "niet waardig is de riem van zijn sandalen los te maken", een zin die functioneert in het aantonen dat Jezus de belangrijkste is, die doopt met Geest en vuur i.p.v. met water. Met dit soort taalgebruik is overigens het hiërarchische denken niet gelegitimeerd. Zo spreekt Lk 12,37 over een heel ander soort hiërarchie. De heer zal bij zijn komst de trouwe dienaren aan tafel uitnodigen en hen bedienen.
(6) Vergelijk Hos 2,12: "Dan stel ik haar naaktheid ten toon voor de ogen van haar minnaars"; Js 47,2: uw schaamte zal worden ontbloot"; Ez 16,37: "ik zal voor hen (uw minnaars en uw afgewezen minnaars) uw schaamte ontbloten zodat ze u in al uw naaktheid kunnen bekijken"; Nah 3,5: "nu til ik de slippen van uw kleed op tot over uw gezicht en toon ik de volken uw naaktheid".
(7) Jeremia zelf worstelt met een andere vraag: het volk dankt God af en vervangt hun steunpilaar door waardeloze namaakgoden. Hoe spreek je in een dergelijke context een uitdagende en provocerende taal om mensen tot inzicht en omkeer te brengen? Zijn vraag, eeuwenoud, is toch ook actueel. Hoe vinden wij een uitdagende taal om mensen tot inzicht te brengen, tot dienst van de God van het Leven in plaats van de vele door mensen gemaakte afgoden?
(8) In navolging van Procter-Smith, zie het proefschrift van Denise Dijk.
(9) De hier genoemde stelregels zijn niet nieuw. Ze werden opgesteld door de NL werkgroep Vrouwen Kerk, en onder andere toegepast door "Midden onder U". Ik werk deze stelregels uit naar bijbelse taal toe.
(10) Voor een overzicht van exegetische voor- en tegenargumenten, zie bijv. Caroline Van der Stichele in K. Biezelveld, M. Misset, G. Speelman, S. Van den Eynde, M. Vermeij (eds): Proeven van Vrouwenstudies Theologie Deel 6, (IIMO Research Publications, 53, Zoetermeer, 2000.
Op dit moment zijn er nog geen bijdragen voor dit thema.