Kerkrechtelijke aspecten
bij het bouwen aan nieuwe geloofsgemeenschappen
Ik ben heel blij hier te zijn vandaag. Al bevond ik mij voorbije twee dagen twee keer in een doodlopende straat, vrees ik. Eergisteren toen ik in België aankondigde kandidaat te zijn voor de parlementsverkiezingen; naar het schijnt is dat altijd een domme zet. En vanmorgen toen de Giro d’Italia de weg blokkeerde. De hindernissen kwamen weer uit Rome.
Maar in ieder geval, ik ben heel blij hier te zijn en ook gezichten terug te zien die mij al heel lang bekend zijn uit vervlogen jaren waar ik met soms lichte weemoed aan terug denk.
Maar nu het thema: onafhankelijke religieuze gemeenschappen. Ik ga beginnen in een eerste stuk – voor alle helderheid: ik ga in twee delen spreken; het eerste en het tweede, en eerst komt het eerste en dan het tweede, ik zeg dat maar omdat je pedagogisch moet zijn bij de benadering van onderwerpen. Het eerste stuk is gewijd aan hoe het allemaal loopt vandaag de dag met zelfstandig zijn en de mate van zelfstandigheid die kerkgenootschappen krijgen of nemen, kerkgenootschappen of andere religieuze groepen. En het tweede stuk is dan wat technischer, dat gaat over zeven elementen die te maken hebben met zelfstandig geloven vanuit een katholieke of andere traditie maar wel bekeken vanuit mijn eigen vakgebied, het kerkelijk recht.
Wat ik overigens allemaal aanbeveel als u een lege zomer voor de boeg hebt.
1. Pluralisme sinds Vaticanum II
Het eerste stuk: wat is eigenlijk de situatie van de zelfstandige geloofsgemeenschappen geworden de laatste tijd?
We weten allemaal dat er sinds het Tweede Vaticaans Concilie een soort de facto, feitelijk pluralisme in de Rooms-Katholieke Kerk is ontstaan. De jure niet! Je kan het ook pluriformiteit noemen, eenheid in verscheidenheid, je kunt er een geniaal semantisch spel rond ontwikkelen, maar eigenlijk kunnen we niets anders dan vaststellen dan dat er inderdaad op een of andere wijze toch verschillende vormen van katholiek zijn naast elkaar staan.
En in feite is dat pluralisme ook altijd een probleem geweest voor de kerkleiding, want natuurlijk hoe groter de verschillen onder de gelovigen, hoe moeilijker, hoe diffuser de taak wordt voor de leiding. En ik zie daarin een drietal mogelijke modellen die we de laatste tijd hebben gehad.
a. In de pas lopen!
Eerste model – en dat is in Nederland al heel snel doorgevoerd – de Romeinse autoriteiten proberen orde op zaken te stellen. Wat dat juist betekent is vooral in de pas lopen. Het sluit nog niet meteen bijvoorbeeld seksueel misbruik uit, of andere vormen van ontsporing, maar iedereen gaat alvast naar de zelfde richting. Dat hebben we in Nederland al gehad vanaf, zeg maar, de benoeming van monseigneur Gijsen tot bisschop van Roermond, in het begin van de jaren zeventig. En geregeld zijn er bisschopsbenoemingen die in die richting gaan. Het rare daarvan is dat sommige bisschoppen natuurlijk ook zelf evolueren en niet altijd de Romeinse richting volgen wanneer de tijd verstrijkt. Dat idee en dat model van verstrakking is een model waarvan lange tijd is gedacht: dit is het enige dat mogelijk is en gelovigen kunnen niet anders doen dan hun eigen weg gaan, dan die band met de kerkelijke overheid, zo niet verbreken dan toch losser en vrijblijvender maken Dat is een eerste model.
b. Oogluikend toestaan
Dan heb je een tweede model, dat je onder meer in België hebt gehad en nu ongeveer aan het einde van het stuk toe is, het wat softe model, dat door de voormalige aartsbisschop van Mechelen, kardinaal Daneels werd verdedigd. Hoe was zijn werkwijze? Hij maakte, denk ik, een soort biphase, een soort tweeverdeling tussen enerzijds geloof en anderzijds kerk. Dat is een hele rare zaak. En dat bestond hier in. De hoofdlijn was: laat het instituut kerk aan de kerkleiders, en wij laten u ook met rust. Maar dat betekent natuurlijk, als ge het zo ziet, dat betekent dat er een soort formele kerk bestaat, dat er een soort gebouw overeind staat, maar dat het leeg is en dat de mensen die het gebouw zouden moeten bezoeken, ernaast met iets anders bezig zijn maar niet de indruk wekken dat zij het gebouw willen controleren. Het is wat ingewikkeld uitgelegd, maar het is een soort respecteren van de officiële kerk en ondertussen oogluikend andere dingen toelaten maar dan op zo´n manier dat je toch wel de facto een vervreemding van kerk en geloof krijgt. Dat is een typische, ja misschien wel Belgische, wat Latijnse manier van doen. Een Nederlander zou die schizofrenie nooit accepteren. Nederlanders zijn gelukkig ernstige mensen. Ze verzetten zich soms wel tegen een wet maar als ze er dan is, zijn ze zelfs bereid die af en toe kwaadschiks te accepteren. Helemaal anders dan een Italiaan. Italianen, bijvoorbeeld, eerbiedigen een wet en wie een wet eerbiedigt is van de naleving ervan vrijgesteld.
Dus, dat tweede model, dat wat Belgische model, heeft, bijvoorbeeld enorm gespeeld in de relatie tussen de officiële kerk in België en mijn universiteit. De universiteit mocht haar zin doen, maar er waren bijna geen dwarsverbanden tussen kerk en universiteit. Bij de huidige bestuurlijke crisis, die aan het licht komt door onder meer het seksuele misbruik, wordt duidelijk dat de katholieke kerk de voorbije twintig, dertig jaar vrijwel geen gebruik gemaakt heeft van de expertise van de universiteit. Ze bleef helemaal apart spiritueel doorgaan, terwijl wat er mogelijk aan de basis leefde, of in de kantoren of laboratoria van de universiteit, kwam niet aan bod.
Ik weet niet of dat tweede model, het model Daneels, zoveel beter is dan het eerste model, het model Gijsen en consorten, want in beide gevallen natuurlijk heb je een soort minachting van wat gelovigen au fond willen. In het eerste geval probeert men hen terug in de pas te laten lopen terwijl in het tweede geval ze wat losser rond mogen lopen zolang de officiële imago niet besmeurt.
c. Uit handen geven van controle
Vandaag, en dat is dan misschien een derde mogelijke weg, zien we iets heel vreemds gebeuren. Het kan zijn dat ik mij vergis wanneer ik die trend probeer te schetsen. Want bijvoorbeeld de huidige aartsbisschop van Mechelen – die heet op dit ogenblik André-Jozef Léonard, hij heeft zijn naam veranderd; toen hij bisschop van Namen werd, noemde hij zichzelf André-Mutien; nu wordt hij André-Jozef, hij past zich altijd aan aan de lokale heilige; dus als u denkt aan een naamswijziging, misschien een tik. Maar wat Léonard in feite doet, is het volgende. Men vreesde dat hij zou overgaan tot een soort verstrakking à la Nederland, maar hij beseft dat in barre tijden voor het instituut, waarin het geloofwaardigheid mist, waarin het duidelijk laat zien dat zijn intern systeem deficitair is… op dat moment lijkt Léonard te kiezen voor het aantrekken van expertise op individuele basis van de gelovigen die hij vertrouwt en zelfs van gelovigen die hij niet altijd vertrouwt. En dat laatste is een nieuw punt. Dat is ook het uit handen geven van controle in wat barre zaken. Op een gegeven ogenblik moet je je failliet zo toegeven dat je het niet meer helemaal intern kan oplossen. En dat je toch een beroep moet doen op mensen van buiten die in het verleden heel vaak aan de kant zijn geschoven. Ik weet niet of deze evolutie overal gaande is, in dezelfde mate, maar dat zou zelfs een positief effect, een onrechtstreeks, kunnen zijn van het niet beheersen van het dossier seksueel misbruik uit het verleden. Een onverwacht gevolg.
Dat zijn dus de drie manieren om met het pluralisme om te gaan.
Mensenrechten
Dan is er natuurlijk nog een ander gegeven dat hoe dan ook speelt en dat de overgang vormt naar mijn zeven concrete tips, dat is het hoofdstuk mensenrechten in de kerk. Mensenrechten bestaan, in het kerkelijk wetboek van 1983 – alleen ze heten niet mensenrechten, ze heten ‘verplichtingen en rechten van alle christengelovigen’. Dat eerste klinkt wat korter, is wat meer sexy, dat blijft beter hangen, nietwaar?! Maar hier komt het erop neer, dat de rede eigenlijk is dat men vindt dat de plichten vóór de rechten moeten komen en dat ze vaak samenhangen. Maar hoe dan ook, die mensenrechten in de kerk bestaan en dat is, denk ik, een belangrijke zaak.
Ze bestaan. Ze gaan onder meer over de vrijheid van meningsuiting, over het legaliteitsbeginsel – dus een straf zonder een wet die een feit strafbaar stelt – maar ook over de vrijheid van vereniging en zo meer.
De laatste week heb ik het overigens even moeilijk gehad en plotseling moet je onverwacht een bisschop verdedigen – dat gebeurt niet alleen in je dromen of in je naarste nachtmerries of bij een beginnend dementeren, het kan ook in werkelijkheid gebeuren – namelijk, de Brugse bisschop, Roger Vangeluwe, die zoals u weet is moeten aftreden na seksueel misbruik dat hij heeft toegegeven maar wat meer dan twintig jaar geleden plaats heeft gevonden en dat canoniekrechtelijk is verjaard… die Brugse bisschop werd uiteraard en terecht in de pers heel hard aangevallen en je voelde hoe bij de publieke opinie een soort drang bestond om te eisen dat de paus hem alsnog zonder enige vorm van proces zou straffen. Laïciseer hem! Breng hem terug tot de lekenstaat! Maak hem zoals een leek! Ongeveer het ergste wat een menselijk leven kan overkomen: maak hem tot een leek, ook al is de tijd dat hij gestraft kon worden, verstreken. Ik heb een paar keer moeten zeggen: nee, eigenlijk moet je aan de procesregels blijven vasthouden, ook als de dader van het misdrijf een bisschop is, maar dat lag even heel moeilijk. Ik kwam zo in een vreemde situatie terecht. Dus die mensenrechten komen op een vreemd moment onder druk.
Oké, even samenvatten wat ik tot nog toe heb gezegd: de facto pluralisme sinds Vaticanum II; drie verschillende manieren om daarmee om te gaan in de jaren vanaf 1970; en mensenrechten in de kerk als een mogelijk instrument om zelfstandige geloofsgemeenschappen meer kans te geven.
2. Zeven mogelijkheden van verweer
En laat we het nu eens hebben over de zeven praktische mogelijkheden. Ja, en natuurlijk kun je nu zeggen: waarom moet je perse het kerkelijk wetboek gebruiken om je eigen koers te varen? Dat is al een eerste vraag die je kan stellen. Mijn antwoord daarop is: het hoeft niet maar het is mooi als je het kunt. Als je het toch kunt doen dan is het zoals een doelpunt scoren op verplaatsing, dus terwijl je een uitwedstrijd speelt, dat is altijd knapper dan bij een thuiswedstrijd. Dus kun je het kerkelijk wetboek hanteren om uiteindelijk je eigen standpunt tegen de auteur van dat wetboek in te adstrueren. Dan heb je het niet slecht gedaan. Bovendien heeft het nog een wat geniepig gevoel van voldoening dat misschien op slechtheid wijst maar dat ook de meeste katholieken absoluut niet vreemd is.
Zeven aspecten of zeven elementen die eventueel kunnen worden aangehaald.
1. Het verenigingsrecht. Eerste punt: het kerkelijk wetboek kent voor het eerst – en dat is dus het kerkelijk wetboek van 1983 – het verenigingsrecht, canon 215. En het verenigingsrecht mondt eigenlijk uit in drie soorten verenigingen: de publieke vereniging en die is meer publiek dan vereniging, die wordt heel erg gecontroleerd door het kerkinstituut; de private vereniging waar slechts een lichte vorm van controle over de gelovigen bestaat; en ook een derde punt, de feitelijke, de facto vereniging, die nauwelijks canonieke structuren heeft, maar bijna rechtstreeks is gebaseerd op de vrijheid van vereniging zelf. Dus je kan je type van vereniging nog kiezen. En ik ken heel wat mensen, die voor de makkelijkste oplossing misschien, de de facto vereniging kiezen. Bijvoorbeeld de Canon Law Society of America. Dat is geen misdaad organisatie zoals de naam even doet vermoeden, maar dat is dus de beroepsvereniging van kerkjuristen in de Verenigde Staten. Je zou toch wel denken dat die voor een officieel statuut zouden kiezen. Maar dat doen ze niet. Ze kiezen voor het simpele statuut van een de facto vereniging omdat dan ook niet katholieken lid kunnen worden. Anders is dat onmogelijk of onzeker. Met de feitelijke vereniging, daarentegen, breng je die ook binnen het discours en dat is ook wel nodig, want ik kan perfect een graad halen in het kerkelijk recht zonder dat ik katholiek ben. Ook niet katholieken hebben soms aardig doorgeleefd. Laten we dat niet vergeten. Dus dat is een belangrijk punt hier, je kan met het verenigingsrecht veel doen, ook mensen in je door het canoniek recht erkende vereniging opnemen die zelf geen katholieken zijn. Dat is dus een eerste weg.
2. Het initiatiefrecht. Maar je kan dus nog een stukje verder gaan natuurlijk, en kiezen voor een andere mogelijkheid. En dan komen we bij de tweede weg, die door canon 216 van het kerkelijke wetboek wordt naar voren geschoven. En daar staat dat christengelovigen het recht hebben om zelf initiatieven te nemen. Initiatieven die met hun roeping te maken hebben. Dus hier gaat het niet om verenigingen waar een zekere structuur en een zekere geworteldheid in schuil gaat maar gaat het ook om heel wilde dingetjes waar katholieken doorgaans heel goed in zijn. Dingen die je plots organiseert, initiatieven die je een tijd laat bloeien maar dan weer verlaat, ook samenwerkingsverbanden die komen en gaan, al die mogelijkheden zitten erin.
In principe mag je dat niet doen op zo’n manier dat je de bestaande structuren bedreigt. En dat was een discussie in de jaren tachtig en negentig. Je mag bijvoorbeeld de parochiestructuur niet uithollen. Maar daar is mijn vraag: geldt dat ook nog wanneer de parochiestructuur al uitgehold is? Dat is de vraag. Is het een respect dat je hebt tegenover een theoretisch instituut of is het respect dat je hebt tegenover een levendige gemeenschap die daarin gestalte krijgt? Dus dat is onduidelijk en ik denk dat je als spelregel kan zeggen: naar mate er minder leven bestaat in de traditionele structuren, bijvoorbeeld in de traditionele parochie, heb je des te meer het recht om eigen initiatieven te nemen die die leegte opvullen. Want je vernietigt niet wat niet meer bestaat. Dat is het tweede punt: de mogelijkheden zoals ze worden genomen door canon 216.
3. Het gereconstrueerde sacrament. Een derde punt is het gereconstrueerde sacrament. Excuseer voor de moeilijke bewoordingen maar ik vond er niets beters voor toen ik een alternatief aan het zoeken was achter de narigheden van de Giro d’Italia vanmorgen. Het gereconstrueerde sacrament, wat bedoel ik daarmee? De katholieke kerk, dat weet u, beschikt over zeven sacramenten, maar die worden kerkrechtelijk allemaal heel erg beschermd. Dat betekent dat er precieze regels bestaan over wie ze mag toedienen. En wanneer die regels niet worden gevolgd, is een sacrament ongeldig, heel dikwijls. Niet alleen wordt het onwettig toegediend, heel vaak is het ook ongeldig. Ik kan daar begrip voor opbrengen, want natuurlijk een sacrament is altijd iets delicaats. Als je het niet goed reglementeert, dreigt enige hocus pocus of een lichte vorm van, laten we zeggen, de Europese tovenari: iets waar ik eigenlijk niet goed meer controle over krijg. Dus die ongeldigheid is de ene keer natuurlijk al dramatischer dan de andere. Een priesterwijding die bijvoorbeeld ongeldig zou zijn, heeft nog al wat consequenties. Wat dan weer de ongeldigheid van de ziekenzalving juist betekent, is minder duidelijk en veel protest vanuit het hiernamaals hebben we nog niet gehoord. Maar je weet het toch maar niet, nietwaar? Met andere woorden, die ongeldigheid van vele sacramenten in barre omstandigheden, betekent natuurlijk ook dat je niet altijd tot geldige sacramenten kan komen. Misschien is het meest dramatische voorbeeld hier inderdaad de ziekenzalving die alleen geldig wordt toegediend door een priester. Ook niet door een diaken. En uiteraard helemaal al niet door een leek. Daardoor krijg je dikwijls de neiging om technieken te ontwikkelen die op een sacrament lijken maar het niet zijn. Een gereconstrueerd sacrament. Allerlei vormen van zalving of zegening. Zolang die niet pretenderen een sacrament te zijn, zijn ze geen ongeldig sacrament. Ze zijn pas een ongeldig sacrament wanneer ze beweren een sacrament te zijn. Beweren ze geen sacrament te zijn, dan zijn ze niet ongeldig. Want er is alleen ongeldigheid in het kerkelijk recht wanneer die expliciet als sanctie wordt vermeld (canon 10). Dat is dus het derde punt: het gereconstrueerde sacrament.
4. Gewoonte contra legem. Zo komen we tot een vierde punt en dat is de gewoonte contra legem. De gewoonte tegen de wet. Die is in de kerk toegestaan. Dat is blijmoedig makend nieuws. De kerk is – en ik ben ervan overtuigd dat u soms een ander gevoel hebt – een instelling die een zekere vorm van wetteloosheid van haar onderdanen erg apprecieert. Je mag de wet overtreden, dat is oké. Uiteraard is het illegaal maar het is wel legitiem. Het kerkelijk wetboek laat dat zelf toe. Het zegt duidelijk dat een gewoonte tegen de wet na dertig jaar rechtskracht verkrijgt. Tenzij een creatieve bisschop – die in een herbarium nog af en toe voorkomt – tenzij een creatieve bisschop erin slaagt om die gewoonte sneller goed te keuren. Daar komt het eigenlijk zo op neer. Maar in feite is de gedachte: we aanvaarden gewoonte tegen een wet, de correctie van wat de geloofsgemeenschap doet ten aanzien van de almacht van de overheid wanneer het op wetten aankomt, we aanvaarden dat, wanneer een gemeenschap in staat is om een wet te ontvangen, die het dertig jaar doet. Dan is de vraag: wanneer is een gemeenschap in staat om een wet te ontvangen? Zo is dat een klein niveau, dat kan al zeker een parochie zijn, om het helder te houden. Want een bisschop kan een wet uitvaardigen die maar voor één parochie geldt. De paus kan dat trouwens ook, hij kan alles. Maar dat doet hij zelden. Maar het mag, je mag dus een wet uitvaardigen voor één parochie. Dat is, denk ik, een heel belangrijk punt dat je weet dat er dus ook legitiem een gewoonte kan ontstaan op een klein niveau.
Eén nadeel misschien: gewoonten zijn niet mogelijk wanneer het goddelijk recht in het geding is. En wat is bijvoorbeeld het goddelijk recht? Wel, het feit dat vrouwen geen priester kunnen worden. Dat is zo sinds 1994, de brief Ordenatio sacerdotalis. God heeft lang getwijfeld maar in 1994 heeft hij het licht gezien. Hoe dan ook, die gewoonte contra legem blijft een mooi instituut. En in feite ligt daar ook een beetje een antwoord op mensen die al te makkelijk zeggen: de kerk zet ons helemaal vast. Dat is niet altijd zo. De gewoonte contra legem beseft dat die regels niet altijd even star kunnen worden gevolgd en er soms ook vernieuwing van onderuit moet komen. Wanneer wij worden geconfronteerd met het kerkelijk systeem, kijken wij altijd naar pausen en kerkleiders die er niet al te goedmoedig uitzien, en met harde hand het systeem proberen bepaalde richtingen op te sturen. Maar kijk eens naar het geheel en kijk naar de mooie gaatjes die het wetboek ook heeft. De gewoonte contra legem bijvoorbeeld zal erin kunnen bestaan om definitief te accepteren wat nu bezig is, dat leken de homilie houden. Sommige bisschoppen protesteren daar nog tegen en zeggen: dat mag niet. Dat klopt maar ten dele. Het mag niet volgens canon 767 van het kerkelijk wetboek maar datzelfde kerkelijk wetboek laat ook toe dat er gewoonten tegen de wet ontstaan. Dus wanneer bisschoppen tegen dit soort praktijken protesteren, kun je altijd zeggen: wat wij doen is weliswaar tegen de wet maar is ook volgens de wet, want het is een gewoontevorming tegen de wet en dat mag van de wet. Daarna moet een bisschop al gaan rusten doorgaans. Dat is dus kort het vierde punt.
5. Lacune in de wet. En dan heb je een vijfde punt en dat wordt veel te weinig naar voren gebracht: dat is dus de zogenaamde lacune in de wet. Soms staat er niets in de wet. Soms ligt er zelfs helemaal geen wet. En er zijn mensen die dat hinderlijk vinden. Ze voelen zich onzeker wanneer er geen regel is die zegt hoe het moet of niet moet of niet mag. En in feite is dat een zwak punt. Want, hoe moet je omgaan met een lacune in de wet? Wanneer er geen wet is, moet je eerste gedachte zijn: dus zal die wet wellicht niet nodig zijn geweest en heerst er de vrijheid. Er geldt ook het aloude principe dat zegt: wanneer er geen nood is aan een wet, is er nood van geen wet te maken. Dus, wanneer er geen nood is aan een wet, is het nodig om er geen te maken. En moet je dus niet per se een wet willen maken. En moet je kiezen voor de vrijheid. Dat was ook een beetje het centrale discussiepunt in een juridisch dossier dat in Nederland wat furore heeft gemaakt enkele jaren geleden: het geregistreerd partnerschap van collega Ruud Huysmans. Wel, Huysmans had het daar heel de tijd over de vrije keuze van de priesters. Hij is geen lijfeigene van de bisschop, hij heeft een vrije zone, waar de bisschop niet aan kan komen. Bijvoorbeeld, een bisschop kan een priester wel benoemen tot kapelaan of aanstellen tot pastoor of dat soort dingen, maar hij kan hem niet dwingen om bruine schoenen te dragen in plaats van zwarte. En Ruud Huysmans vergeleek zelfs zijn geregistreerd partnerschap dat hij vrij noemde, met het aankopen van een boot. Dat zegt veel over zijn beeld over de vrouwen en zo. Maar zo probeerde hij het op een briljante manier toch te argumenteren. Maar ik vind dit een heel belangrijk punt, de vrije ruimte. Uiteindelijk zaten heel wat mensen daarmee vast want op het moment dat Huysmans een geregistreerd partnerschap sloot, was het niet verboden. Later wel, maar kon je dat niet met terugwerkende kracht sanctioneren. En dan zag je de kerkjuristen van het instituut kijken: ja, maar is er dan toch niets te vinden? Je moet natuurlijk aandachtig zijn. De paus van de kerk, de officiële kerk was in dit geval dat ze zodanig tegen het geregistreerde partnerschap was gekant, dat ze er weigerde over na te denken en er dus ook geen maatregelen tegenover namen. Dat is een probleem en daarom had je een lacuna legis. Dat was mijn vijfde punt.
6. Doopsel en lidmaatschap. Het zesde punt heeft te maken met iets wat vele mensen hindert, en wat tegelijk een sterkte kan zijn. Ik gebruik het de laatste tijd steeds meer en meer, in eigen discussies ook. Je hoort heel veel mensen zeggen – de laatste tijd en zeker na alle schandalen met betrekking tot seksueel misbruik – wij willen van die kerk weg. Wij willen dat instituut verlaten. Schrappen uit de doopregisters. In Vlaanderen bestaat daar een afschuwelijk woord voor dat alle esthetische regels op een schandelijke manier overtreedt: ontdoping. Je moet Vlaming zijn om tot zo’n woord te komen, ontdoping! Ontdoping is natuurlijk op zich ook crazy. Het is alsof je een historische gebeurtenis ongedaan wilt maken. Ik zeg ook vaak tegen mensen: kijk, ontdopen gaat niet. Wat kunnen we dan doen, vragen ze. Dan is mijn enig antwoord: dat had u het op het moment van het doopsel zelf maar meer moeten tegenstribbelen. Maar ja, daar hadden ze nou weer de guts niet voor. Dus, u ziet het probleem, ontdoping kan niet. Waarom kan die niet? Omdat de rooms-katholieke kerk vasthoudt aan een strikt parallellisme tussen doopsel en lidmaatschap. Met andere woorden, door het sacrament van het doopsel waardoor de genade Gods wordt uitgestort over de dopeling en de genade die nooit meer weggaat, wordt ie tegelijk lid. En omdat dus het doopsel zorgt voor een onuitwisbaar merkteken, is ook het lidmaatschap onuitwisbaar. Met andere woorden, het lidmaatschap gaat mee in het zog van het doopsel. En daar is niks aan te doen. Zo is het nu eenmaal en of dat onvermijdelijk is, is een andere zaak. De bekende theoloog Karl Rahner schreef in de jaren veertig al een artikel waarin hij probeerde te argumenteren dat de twee toch konden gescheiden worden. Daarbij zal het doopsel dan een onuitwisbaar merkteken blijven, wat natuurlijk logisch is, maar niet per se het lidmaatschap met zich meebrengen. Iemand zou zich kunnen uitschrijven, naar de kerk kunnen terugkeren daarna, zonder uiteraard gedoopt te worden, via een eenvoudige procedure. Die techniek van Rahner was wellicht nog zo gek niet maar werd niet aangenomen door de kerkelijke overheid, wellicht omdat er geen diepe crisis heerste. De kerk verandert alleen maar als er een heel diepe crisis is. En dan nog! En die was er dus niet.
Maar die link doop lidmaatschap heeft natuurlijk ook een heel positief punt. Namelijk, aan de ene kant is het misschien wat zorgelijk dat je er nooit uit kan, maar aan de andere kant doet het goed dat je er nooit uit kan worden gezet. En dat is ook een goed punt. Je kan er niet uit maar de kerkelijke overheid kan je er ook niet uitzetten. Je blijft katholiek. Als bijvoorbeeld een bisschop aan u zegt: u bent geen katholiek meer, dan kan u altijd zeggen: u vergist zich want ik ben gedoopt. En als hij dan zegt: ja, maar u gelooft niet meer, dan kan u antwoorden: dat hoeft niet, een katholiek moet alleen maar gedoopt zijn. Dat is de enige juridische vereiste. En anders zouden trouwens een aantal bisschoppen ook niet meer in aanmerking komen. Dus in die zin moeten we daar toch subtiel genoeg in blijven. De zwakkere kanten van de complete verbinding doop lidmaatschap kan je ook uitspelen om inderdaad je eigen koers te varen. De overheid kan met allerlei sancties dreigen maar ze kan nooit zeggen: je behoort niet meer tot de club. En eigenlijk is dat ook een goede zaak. Wat een vreemde kerk zou het zijn als het een kerk zou zijn waarin de overheid het uitmaakt wie er wel bij hoort en wie niet. Want dan is het niet meer de kerk van Christus. Maar de kerk van de overheid. En dat is een ander element dat we, denk ik, goed kunnen gebruiken.
7. Het kerkelijk strafrecht. Mijn zevende en laatste punt heeft dan weer te maken met het kerkelijk strafrecht. Wees gerust, ik ga niet over seksueel misbruik hebben, toch niet op een zaterdagmorgen, maar wel over het kerkelijk strafrecht in het algemeen. Dat is erg uitgebouwd in de Codex Iuris Canonici: canon 1311 tot canon 1399. Dat wordt gedetailleerd uitgewerkt. Maar het volgt lijnen die minder star zijn dan die van het profane recht. Bijvoorbeeld, in het kerkelijk recht staat te lezen, dat ook als alle redenen aanwezig zijn om iemand te straffen – een misdrijf werd begaan, de feiten werden bewezen verklaard, de persoon in kwestie is toerekeningsvatbaar – ook dan moet je niet altijd straffen. Je hebt dus niet een soort dwangmatige plicht om te straffen zoals in het profane recht, waar vaak van een minimum straf sprake is. Bovendien heb je in het canonieke strafrecht ook een regel over toerekeningsvatbaarheid, inculpability, die heel mild is. Om helemaal toerekeningsvatbaar te zijn, moet je al heel sterk uit de hoek komen. Er is altijd wel iets waardoor je op strafvermindering aanspraak kunt maken. Je zou zelfs kunnen zeggen: het feit dat ik katholiek ben, is al het beste bewijs dat ik niet helemaal toerekeningsvatbaar ben. Dus daarin zitten ook weer lijnen, mogelijkheden, om in geval van conflict een uitweg te zoeken.
Wat ik met deze tweede cluster van zeven mogelijkheden eigenlijk wil zeggen, is heel eenvoudig dit. Je moet niet wachten op initiatief van de overheid om je hart en je geloof te volgen. De wegen die je zult ontwikkelen, moet je zelf zoeken, denk ik. Voor vernieuwing kan je niet al te zeer rekenen op de studiebureaus van het Vaticaan of allerlei logistieke diensten die daarmee samenhangen. Maar wanneer je eigen keuzen hebt gemaakt en de dynamiek van een levende geloofsgemeenschap tot stand hebt weten te brengen op lokaal vlak, wanneer je dat kunt met je eigen creativiteit, je eigen geloof, je eigen drive, je eigen kunde, dan zal het heel makkelijk zijn om aan bisschoppen en anderen uit te leggen dat wat je doet, geheel en al past binnen het systeem, waarvan zij menen de hoeders te zijn. De echte creativiteit ligt op het terrein en er zal altijd wel een kerkjurist te vinden zijn die bereid is om uit te leggen aan de kerkelijke overheid dat je de juiste weg hebt gekozen.
Bedankt voor uw aandacht.
Rik Torfs
Prof. dr. Rik Torfs is voorzitter van de Bijzondere Faculteit Kerkelijk Recht van de Katholieke Universiteit van Leuven. Bovenstaande voordracht heeft hij gehouden tijdens een studiedag op zaterdag 8 mei 2010 in de Dominicuskerk te Amsterdam. Deze studiedag was onderdeel van de jaarvergadering van het Europese Netwerk Church on the move die dit jaar, 2010, in Nederland plaats vond. De Mariënburgvereniging, de Werkgroep Rechtscultuur in de Kerken en Kerk Hardop zijn de drie Nederlandse leden van het Europese Netwerk.
Op dit moment zijn er nog geen bijdragen voor dit thema.