Twee verhalen, één thema, vrouwen  
Home > Thema's > Ambten > Twee verhalen, één thema, vrouwen
Vertalingen: Nederlands English 

Twee verhalen, één thema, vrouwen

feministische theologie en de Noord-Amerikaanse katholieke kerk

Inleiding

In de laatste week van maart 2012 werden velen getroffen door twee gebeurtenissen over de status van vrouwen in de katholieke Kerk van Noord-Amerika. Allereerst hoorden wij het feit dat pater Roy Bourgeois ontslag was aangezegd uit de religieuze Maryknoll gemeenschap (een missieorde voor priesters, broeders en zusters). Pater Roy, stichter van SOA (School of the Americas) Watch in Fort Benning, Georgia, is niet alleen een voorstander van de wijding van vrouwen tot priester, maar hij was aanwezig en assisteerde bij de wijdingsceremonie van een vrouwelijke priester op 9 augustus 2008. Daarna werd hem excommunicatie uit de rooms-katholieke kerk aangezegd.

Wat later in de week op 31 maart sloeg het bericht van National Catholic Reporter Online over het theologieboek van Elizabeth Johnson, (zuster van St. Joseph) in als een bom. De Commissie voor de geloofsleer van de bisschoppenconferentie van de V.S. veroordeelde het boek op vernietigende wijze. Zuster Elizabeth had het boek vier jaar eerder geschreven.

Zuster Elisabeth Johnson is een gerenommeerd hoogleraar in de systematische theologie aan de door jezuïeten geleide Fortham Universiteit in New York; zij publiceerde in 2007 het boek Quest for the Living God (Op zoek naar de levende God). De bisschoppen beweren dat Johnson’s boek: “het evangelie geheel en al ondergraaft en ook het geloof van degenen die op het evangelie vertrouwen”. Als antwoord zei zuster Elizabeth: “Ik zou heel graag in discussie gegaan zijn om kritische punten toe te lichten, maar ik werd nooit uitgenodigd om dat te doen. Dit boek werd besproken en uiteindelijk door de commissie beoordeeld voordat ik wist dat er enige discussie aan de orde was. (De bisschoppen) interpreteren volledig verkeerd wat ik denk en wat ik in feite heb geschreven”.

Hier zijn twee verhalen met één thema, en dat is de plaats van vrouwen en feministische theologie in de Amerikaanse Katholieke Kerk. Hoe zijn we ooit terechtgekomen op dit punt van misverstand, misinterpretatie en drastische strafmaatregelen? Dan komt de vraag op: hoe heeft men aangekeken tegen vrouwen in de kerk in de loop van de geschiedenis? Om daar achter te komen moeten we teruggaan naar de historie van de vroegchristelijke kerk.

Joods-christelijke wortels

In de joodse religieuze wereld hadden vrouwen een tweederangs positie. Omdat vrouwen niet werden besneden, hadden zij als persoon geen deel aan het Verbond. Het joodse geloof was dat God de man eerst schiep, en dat hij helemaal het beeld van God was. Maar de vrouw werd geschapen ten behoeve van de man en uit de man. Zij was slechts ten dele beeld van God. Vrouwen konden ook niet zelf eigen offers brengen. Het was haar verboden in de synagoge te onderwijzen of zelfs maar aan de familietafel het gebed uit te spreken. Vrouwen waren onderworpen aan de man zowel in religieuze als wereldlijke zaken.

Hoewel Jezus een jood was en getrouw aan de wet, was hij uniek in zijn omgang met vrouwen. Hij ontmoette regelmatig vrouwen, nam ze op in zijn gevolg en at met hen. Zo hebben we het verhaal van Maria van Betanië, die als een leerling aan Jezus’ voeten zat. En Jezus stelde haar als voorbeeld aan haar zuster Marta door te zeggen dat Maria ‘het betere deel’ gekozen had. En Maria Magdalena, wier tweede naam ‘Magdalena’ in het Grieks ‘hoge toren’ betekent, zien wij niet alleen als een leerling, maar als een naaste vriendin van Jezus, die met Maria de moeder van Jezus en Johannes en enkele andere vrouwen zat aan de voet van het kruis. Maria Magdalena was de eerste die van de verrijzenis vertelde en zij werd een hoge toren van kracht in de vroege Jezusbeweging. Haar rol in de vroege verkondiging van het evangelie is waarschijnlijk groter geweest dan de overgeleverde verhalen ons berichten. Andere vrouwen die een belangrijke rol speelden in de omgeving van Christus waren Susanna en Johanna die, samen met Maria Magdalena niet alleen weldoeners waren van Jezus en de andere apostelen, maar ook een prominente plaats hadden in hun gezelschap. De bovenzaal van het huis van Maria, de moeder van Johannes Marcus (de evangelist), werd de plaats van het Laatste Avondmaal en was ook de ontmoetingsplaats van de apostelen en de leerlingen. Dit zou kunnen betekenen dat de familieleden van Marcus ook leerlingen van de Heer waren.

Vrouwen gedurende de eerste eeuwen van het christendom.

Er is sterk bewijs dat vrouwen leiding gaven in de vroege christelijke gemeenschappen. Ze hadden geen gebouwen voor de eredienst en daarom kwamen  de christenen voor ‘de maaltijd’ bij elkaar in particuliere huizen. Vrouwen fungeerden als gastvrouw en voorzittder bij de eucharistische vieringen. Paulus noemde Junia een apostel; Prisca (en haar echtgenoot Aquila – maar zij wordt steeds als eerste genoemd) en Chloë worden gelijkelijk genoemd als leiders van kerken in Rome en Korinte. Febe van Kenchreeën had de bijzondere eer ‘diaken’ te worden genoemd, hetgeen later een officieel ambt binnen de kerk zou worden.

In de vroegchristelijke gemeenschappen gedurende de eeuwen van vervolging (vanaf 64 tot 311 na Chr.) bleven vrouwen als voorzitters (priesters) de kerk dienen. In het jaar 311 gaf keizer Galerius een edict uit (Edict van Milaan) waardoor de christenen getolereerd werden. In 312 werd Constantijn keizer na een bloedige strijd toen “hij in een droom zag dat het kruis van Christus een teken van overwinning zou zijn”. Hij maakte het christendom tot de begunstigde godsdienst, maar pas in 380 maakte keizer Theodosius het christendom tot ‘officiële’ godsdienst van het keizerrijk.

Ondanks de sociaal-culturele en religieuze veranderingen die optraden in het Romeinse Rijk en in de christelijke kerk, vervulden vrouwen het ambt van priester. Dr. Giorgio Otranto, directeur van het Instituut voor klassieke en christelijke studies aan de Universiteit van Bari, Italië, ontdekte in fresco’s in oude catacomben beeldmateriaal als bewijs voor vrouwen als voorganger in de eucharistie. Hij citeert ook een brief uit de vijfde eeuw van paus Gelasius I waarin hij de bisschoppen in Zuid-Italië berispt dat zij vrouwen toestaan “de mis op te dragen aan geheiligde altaren en deel te nemen in alle zaken die behoren tot het ambt van mannen….”.  In een andere brief citeert dr. Otranto de opmerkingen van een negende-eeuwse Italiaanse bisschop, Atto van Vercelli, die er de nadruk op legt om het woord presbytera (priesteres) te gebruiken als het gaat over vrouwelijke priesters. Drastische veranderingen in de kerk en in de maatschappij in het algemeen leidden echter tot een verandering van de status van vrouwen in de kerk.

Het tij keerde zich tegen de rol van vrouwen in de kerk.

Om het hoofd te bieden aan veel ketterijen die de vroege kerk begonnen te overspoelen, namen leiders en leraren de filosofische concepten van de klassieke Griekse schrijvers over, zoals Plato (en later werden de geschriften van de filosoof Aristoteles in de werken van Thomas van Aquino gekerstend). De kerk had ook niet langer haar centrum in Jeruzalem, maar zij richtte zich ook op andere belangrijke centra van wetenschap, zoals Alexandrië, Antiochië, Constantinopel en Rome. De meerderheid van de christenen waren ook niet langer bekeerde joden, maar niet-joden stammend uit brede lagen van de bevolking. In pogingen om te definiëren wat de eigenlijke punten waren van het christelijke geloof, vertrouwde de kerk zeer sterk op geschriften van hoogopgeleide mensen die kerkvaders genoemd worden (neen, er was nooit een groep vrouwen die de ‘kerkmoeders’ werden genoemd).

Een kerkleraar, Tertulianus, schreef dat vrouwen de tweede Eva zijn en dus poorten naar de hel. St. Augustinus stelde dat vrouwen wel een ziel hebben – maar dat hun lichaam niet geschapen is naar het beeld van God (immers God de schepper is puur geest en heeft geen lichaam, noch mannelijk, noch vrouwelijk). De heilige Thomas van Aquino, die een paar eeuwen later schreef, was van mening dat de conceptie van vrouwen gebeurde tijdens “het blazen van een kwade oostenwind, en dat zij daardoor onvolkomen mannen waren”. Verschillende kerkvaders zoals Irenaeus, Tertulianus, Hippolytus, Epiphanius, Johannes Chrysostomos en ook Augustinus schreven allen in hun werken dat de wijding van vrouwen onmogelijk was.

De leringen van de kerkvaders en de kerkleraren ontwikkelden zich tot wat genoemd wordt ‘wat vaststaat in het geloof’, dat wat de kerk beschouwt als dogma en leer. Na eeuwen van nadruk op het geloof in deze onjuiste opvattingen over vrouwen zou de officiële kerk nooit de wijding van vrouwen kunnen overwegen.

Het huidige officiële kerkelijk standpunt

Wat leert de kerk vandaag de dag over de wijding van vrouwen tot priester, voorgangers in de eucharistie? De katechismus van de katholieke kerk stelt dat “alleen een gedoopte man de wijding tot het heilig priesterschap geldig kan ontvangen”. De kerk stelt, steunend op de vaste leer door de eeuwen heen, dat deze vereisten een zaak zijn van goddelijke wetten en derhalve tot de leer behoren (de leer is een neerslag, is de vastlegging van geloofspunten dan wel een set van leringen en/of instructies die onderdeel zijn van het geloofssysteem). Het Vaticaan betoogt dat Jezus niet één enkele vrouw riep om deel uit te maken van de twaalf apostelen en dat hij daarmee een permanente norm stelde voor een mannelijk priesterschap.

Paus Johannes Paulus II citeerde in zijn Ordinatio Sacerdotalis (De priesterwijding) paus Paulus VI, die schreef: “(de kerk) houdt er aan vast dat het niet toelaatbaar is vrouwen tot priester te wijden om zeer fundamentele redenen. Deze redenen omvatten: het is in de Heilige Schrift als model vastgelegd dat Christus alleen mannen koos; en voorts dat de levende kerkelijke leerautoriteit altijd heeft vastgehouden dat de uitsluiting van vrouwen van het priesterschap in overeenstemming is met Gods plan voor zijn kerk”. Bij de uitwerking van de argumenten stelt het magisterium (de functionarissen van het officiële leergezag van de kerk) dat alleen mannen door hun natuurlijke gelijkenis sacramenteel de rol van Jezus Christus zelf in de eucharistie kunnen vervullen. Met andere woorden, priesters moeten een mannelijk seksueel orgaan hebben, een penis. Dit komt overeen met de oudtestamentische joodse leer dat een vrouw geen leraar of rabbi kan zijn en ook geen priester om offers te brengen, omdat zij geen penis heeft en niet besneden is.

Zijn er enige argumenten tegen deze schijnbaar uitzichtloze redenering? Ja, hieronder zullen we dat onderzoeken en daarbij ook nagaan wat feministische theologie in feite inhoudt.

De natuurwet

Hiervoor keken we naar wat vandaag de officiële leer van de kerk is over de wijding van vrouwen. Volgens de catechismus ziet de katholieke kerk het mannelijk en vrouwelijk geslacht als twee verschillende vormen van mens-zijn. Vele functies kunnen door zowel vrouwen als mannen worden uitgeoefend, maar sommige niet, omdat het wezen van het man of vrouw zijn niet uitwisselbaar is. De kerk leert dat als de priester handelt ‘in de persoon van Christus’ (en Christus was nu eenmaal een man) alleen een mannelijk priester Christus kan verbeelden bij de eucharistie.

De kerk heeft vastgesteld wat er aanwezig dient te zijn voor een geldige bediening van de sacramenten. De kerk leert dat water noodzakelijk is voor een geldig doopsel. Omdat Christus het gebruikte en daarmee goedkeurde, is de eucharistie alleen geldig met gebruik van tarwebrood en wijn. En alleen mannen kunnen geldig gewijd worden zonder te letten op welke gelijkheid ook.

Volgens de traditionele leer van de kerk kan daarom geen bisschop en zelfs geen paus een vrouw geldig tot priester wijden; haar geslacht maakt haar ‘ongeschikt’ voor een wijding. Haar wijding zou ook niet geldig zijn. Een voorbeeld hiervan zien we in het verhaal van Ludmilla Javorova. In de vroege jaren zeventig van de 20e eeuw was de kerk in Tsjecho-Slowakije op een kritiek punt. Bisschop Felix M. Davidek wijdde een aantal gehuwde mannen, en vrouwen tot priester om de noden van de ondergrondse kerk te lenigen. Alleenstaande mannen zouden teveel de aandacht trekken en daarom werd de voorkeur gegeven aan gehuwde mannen; en vrouwen waren nodig voor de zorg voor katholieke vrouwen in de gevangenis. Ludmilla Javorova was een van de vrouwen die werden gewijd in deze gevaarlijke tijd. Zij vertelde verslaggevers van The Table (op 11 november 1995) dat zij geschreven heeft aan paus Johannes Paulus II om alle omstandigheden van haar wijding uit te leggen. Deze paus stierf in 2005 zonder ooit Javorova te hebben geantwoord.

Maar paus Johannes Paulus II ondersteunde in zijn encyclieken de absolute normen die door het hiërarchisch leergezag werden onderwezen. Deze normen zijn gebaseerd op een neoscholastieke benadering van de natuurwet. Johannes Paulus II weigerde de sociale leer van de kerk te zien als een ideologie, maar zag het als moraaltheologie, en hij verdedigde aldus de theorie van een natuurwet en paste die toe. In zijn encycliek Veritatis Splendor (1993, n. 51) legt hij uit dat begrippen van de natuurwet “universeel bindend zijn” en “onveranderlijk”; zij zijn “universele en permanente wetten”. “De voorschriften van de natuurwet zijn zonder uitzondering universeel geldig”.

Deze neoscholastieke opvatting beschouwt de natuurwet als gebaseerd op het eeuwige plan van God voor de wereld, gebruikt een deductieve methodologie en houdt vast aan een absolute zekerheid en een onveranderlijk karakter van bepaalde wetten die behoren tot de natuurwet. En uiteraard valt de wijding van vrouwen in deze categorie.

Echter, ná Vaticanum II ontwikkelden zich door verdere studies in de bijbelwetenschap en vooral van de evangelies een nieuwe ethische methodologie. Deze nieuwe methodologie gaat niet uit van het eeuwige, het universele, het onveranderlijke en de vaststaande elementen van de neoscholastieke traditie. Wij gaan kijken hoe vaststaand deze elementen eigenlijk zijn.

Het priesterschap en de positie van de apostelen – Een andere blik op de evangeliën

Christus maakte de wijding van vrouwen mogelijk toen hij het priesterschap van Aäron uit het Oude Verbond herriep en zowel mannen als vrouwen plaatste in het Nieuwe Verbond, het Verbond van Jezus. Het oude priesterschap dat was ontstaan in de stam van Levi, werd vervangen door dit Nieuwe Verbond met een nieuw priesterschap en is gebaseerd op de genade  van het sacrament van het doopsel. Het doopsel is hetzelfde voor een man en voor een vrouw. Iedere vrouw die wordt gedoopt wordt een andere Christus, heeft deel aan zijn dood, begrafenis en verrijzenis, precies als iedere man. Paulus zegt het aldus: “Want u bent allemaal kinderen van God door het geloof, in Christus Jezus. Want allemaal bent u in Christus gedoopt, met Christus bekleed. Er is geen Jood of Griek meer, er is geen slaaf of vrije, het is niet man en vrouw: u bent allemaal één in Christus Jezus”. (Galaten 3, 26-28).

Het evangelie van Matteüs benadrukt en houdt zich steeds vast aan het concept van een hiërarchische visie op de autoriteit waarin aan Petrus de ‘sleutels van het koninkrijk’ zijn gegeven; aan hem is absolute autoriteit toegezegd op aarde. Toen de christelijke gemeenschap het primaat van Petrus (en zijn opvolgers) ging benadrukken samen met het daarbij behorende ‘monarchale model van leiderschap’, steunde de kerk zwaar op het evangelie van Matteüs.

Maar dit standpunt is nauwelijks historisch te noemen omdat noch Paulus, noch de andere evangelisten die exclusieve autoriteit van Petrus erkennen net zo min als het hiërarchische bestuursmodel. Het is tekenend dat het evangelie van Johannes aangeeft dat de groep van apostelen een ‘gemeenschapsmodel’ van autoriteit volgde dat veraf stond van enige vorm van primaatschap van Petrus. Bij zorgvuldige lezing van het evangelie van Johannes en de brieven die aan hem worden toegeschreven komt naar voren dat de gemeenschap sterk hechtte aan gelijkheid onder de leden. Er is geen vermelding van een machtshiërarchie of een structuur van autoriteit. De nadruk in het vierde evangelie ligt op de verhouding van het individuele lid van de gemeenschap met Jezus. Het gemeenschapsbesef wordt uitgedrukt in metaforen als de wijnstok en de ranken, de herder en zijn schapen. Deze nadruk op het gemeenschapsmodel van het gezag door Johannes is sterk verbonden met het besef van goddelijke inspiratie. Dit besef wordt tot uitdrukking gebracht door de nadruk op het werk van de Geest; dit standpunt loopt ook helemaal door in het verhaal van Lucas over de apostolische gemeenschap, waarin het gebedsleven en de lering gericht is op de Geest.  

Zowel bij Lucas als bij Johannes ligt de basis voor de leiding van de gemeenschap niet bij een gestructureerde hiërarchie, maar in de goddelijke inspiratie door de Geest. Bij Johannes werkt de Geest tweeërlei: hij vervangt Jezus en zorgt dat Jezus aanwezig is. In verschijningen van Christus na de verrijzenis wordt aan de gemeenschap als geheel de “macht toegekend om zonden te vergeven”. Dit gebeurde pas nadat de verrezen Christus zijn Geest over hen had uitgeblazen. Het is de Geest die de gemeenschap leidt en niet een individuele volgeling. En zoals Lucas schrijft heeft Petrus meer een herderlijk zorgende rol dan een uitvoerende rol. In het evangelie van Johannes komt de term ‘apostel’ helemaal niet voor. Johannes wist zeker af van de ‘twaalf’, maar de kern van het gezag in de kerk bij Johannes ligt niet in het apostel zijn, maar in het leerling zijn. Deze visie is door Johannes duidelijk vastgelegd in de beschrijving van het Laatste Avondmaal waarbij Jezus “aan allen een voorbeeld geeft” van leiderschap in de vorm van  een zelfopofferende en zichzelf wegcijferende handeling van het wassen van de voeten van zijn leerlingen. Daarbij komt dat de plek van Petrus aan tafel lager is dan die van de ‘geliefde leerling’. In het evangelie van Johannes kan Petrus bij het liefdesmaal niet direct tot Jezus spreken. Hij kan zich slechts tot Jezus richten via de geliefde leerling, die niet de leider van de gemeenschap is, maar het voorbeeld. De figuur van de ‘Geliefde Leerling’ moet het Romeinse leergezag voor ogen staan en er aan herinneren dat het leergezag niet alle antwoorden heeft. De Geest waart door de kerk en beroert de geest en het hart van al de leerlingen van Jezus.

In 1959 schreef de theoloog Karl Rahner een belangrijk bericht voor de leiders van de kerk aan de vooravond van Vaticanum II. “De publieke opinie is een van de wegen waarlangs de officiële kerkelijke leiders, die zowel de hulp van mensen als van God nodig hebben, iets te weten komen over de huidige situatie. Zij zullen het volk moeten leiden en gidsen binnen die situatie en daarmee rekening moeten houden. Zij moeten weten hoe het volk denkt en voelt, waarheen hun harten en hun verlangens zich richten, wat hun problemen zijn, wat zij moeilijk vinden, in welke opzichten hun gevoelens veranderd zijn, waar zij van mening zijn dat de traditionele antwoorden en regels onvoldoende zijn, wat zij graag veranderd zouden zien…en zo verder”. (Rahner, Karl, “Freedom of Speech in the Church”, New York: Sheed & Ward, 1959, p. 22).

Nieuwe stemmen en nieuwe vergezichten

In de jaren die volgden op Vaticanum II ontstond een verschuiving in de neoscholastieke (of klassieke) manier van kijken naar de situatie van de mens. Deze nieuwe methode, welke die van het ‘historisch bewustzijn’ wordt genoemd, legt meer de nadruk op wat individueel is, op wat onzeker is, op het historisch aspect en de veranderingen. Deze methode streeft ernaar een middenpositie in te nemen tussen de neoscholastiek (classicisme) en het existentialisme. Een goede eigenschap van het classicisme is dat het universeel is en toepasbaar op allen; de zwakte ervan is dat het onvoldoende aandacht geeft aan de historie, aan individualiteit, aan diversiteit en aan bijzondere details. Aan de andere kant benadrukt het existentialisme het bijzondere en het individuele in zo sterke mate dat er geen plaats is voor continuïteit en enige universaliteit.

De aandacht voor ‘historisch bewustzijn’ verschijnt vooral in brede kringen die zich met sociale ethiek bezig houden, vooral in de ethiek van de bevrijdingstheologie en de feministische theologie. In de Latijns-Amerikaanse context verscheen de bevrijdingstheologie eerst niet als een nieuw terrein van theologie maar als een nieuwe methode. Deze nieuwe aanpak schoot wortel in de bodem die door Vaticanum II was omgeploegd. De bevrijdingstheologie verkondigt dat de evangelische boodschap van bevrijding niet alleen het religieuze aspect beïnvloedt, maar evenzeer het sociale, culturele, politieke en economische aspect van het menselijk bestaan. Het evangelie roept op tot bevrijding van alle vormen van onderdrukking. Bevrijdingstheologie begint met het perspectief en de ervaring van arme en onderdrukte mensen. Het is theologie en ethiek met ontwikkeling van onderop. Het verwerpt het zogenaamd universele, objectieve en neutrale perspectief van de katholieke neoklassieke versie van de sociale leer. De bevrijdingstheologie benadrukt dat men de waarheid gaat begrijpen door betrokken te zijn bij de strijd om bevrijding, niet door het oplossen van logische syllogismen die een vaststaand antwoord hebben.

Het katholiek feministische denken op ethisch gebied ontwikkelde zich vooral in de Verenigde Staten als een vorm van bevrijding. Feminisme begint met een bijzondere ervaring van onderdrukte vrouwen en gaat niet uit van een objectief, neutraal of een zogenaamd universalistisch perspectief. Historisch gezien hebben vrouwen geleden vanwege een patriarchale mentaliteit die vaak claimt een objectief, neutraal en waardevrij startpunt te zijn. Katholieke feministen willen echter niet afstappen van een universaliteit van de ethiek, terwijl zij vasthouden aan hun eigen begrip van katholiciteit. Zij staan voor de welvaart en het welzijn van alle mensen en van de planeet, niet alleen voor het welzijn van vrouwen.

Feministische theologie

De vragen die feministische theologen in hun werken aan de orde hebben gesteld zijn:

  1. Wat omvat nu eigenlijk de theologie? Hoe gaan we om met het opzetten van gedachtesystemen?  En kunnen wij die gedachtesystemen herinterpreteren? Persoonlijke ervaringen zijn als element van inzicht in het goddelijke even belangrijk als heilige teksten of de traditie.
  2. Wie is God en hoe zouden we God kunnen omschrijven? Feministische theologen bevorderen het gebruik van taal over God zonder aanduiding van sekse of juist met beide seksen. Taal wordt gezien als een krachtig middel om invloed te hebben op het geloof over het gedrag en de essentie van God.
  3. Wie zijn de vrouwen in de godsdienstige geschiedenis en waar zijn zij? Feministische theologen-historici bestuderen daarom de rol van vrouwen in periodes die van invloed waren op religie door de hele geschiedenis heen: de bijbelse periode, Oud en Nieuw Testament, de vroegchristelijke periode, middeleeuws Europa. Zij bestuderen het werk van individuele vrouwen die invloed hadden op religie of wier godsdienstig geloof hun cultuur beïnvloedde. Het werk van deze geleerden heeft de claim van feministische theologen ondersteund om historische figuren tot hun voorgangers te maken in de feministische theologie. Een voorbeeld daarvan is Sojourner Truth in haar toespraak “Ben ik niet een vrouw?”, toen zij zei: “En hoe kwam Jezus op de wereld? Door God die hem schiep en de vrouw die hem baarde. Man, waar was je aandeel?”

Feministische theologie heeft zich in tientallen jaren ontwikkeld in drie duidelijke fasen. Allereerst was daar kritiek op het verleden waarin werd nagegaan hoe vrouwen werden onderdrukt. Vervolgens werd gezocht naar alternatieve bijbelse en niet-bijbelse tradities die de idealen ondersteunen die feministen pogen te bevorderen. Ten slotte zetten de feministen hun eigen unieke methode van theologie op de kaart, waarbij zij tevens de christelijke/katholieke categorische punten onder de loep namen.

Twee pioniers van de feministische theologie

Christelijke/katholieke feministen willen vanuit een christelijk perspectief de morele, spirituele en sociale gelijkheid en de gelijkheid in leidinggevende posities van mannen en vrouwen doorgronden en bevorderen. Het is van belang om de voortgaande ontwikkeling van het denken hierover te herkennen en te constateren dat er naar de 21e eeuw toe vooruitgang is geboekt. De werken van twee auteurs, Mary Daly en Rosemary Radford Ruether zijn essentieel voor het begrijpen van feministische theologie.

Mary Daly (1929) werd geboren in een Ierse katholieke familie en bezocht in haar jeugd katholieke scholen. Zij behaalde een master degree (drs.) in Engels en promoveerde driemaal tot doctor in de theologie, een niet eenvoudige prestatie voor een vrouw in de vijftiger jaren. Zij startte als docent in 1966 op het Boston College en haar carrière eindigde met een venijnig dispuut met het College in 2001, toen zij op 72-jarige leeftijd met pensioen ging. Met haar eerste boek De Kerk en de tweede sekse (The Church and the second sex), gepubliceerd in 1968, zat zij meteen midden in de groeiende vrouwenbeweging. Vervolgens schreef zij in 1973 Voorbij God de Vader: op weg naar een feministische bevrijdingstheologie (Beyond God the Father: Towards a philosophy of women’s liberation). (Nederlandse vertaling van Else Pars, De Horstink, 1983.)

Haar bijdragen aan de feministische theologie sloegen in als een bom. Zij wordt beschreven als een groot geoefend filosoof, theoloog en dichter en zij gebruikte al deze gaven om het patriarchaat in het meest geharnaste gebied, de religie, omver te werpen, inclusief het idee dat overheersing natuurlijk zou zijn. Op de opiniepagina’s van de Boston Globe stelde auteur en columnist James Carroll (een gewezen katholieke priester) dat ieder woord in het boek van Daly, De Kerk en de tweede sekse in de katholieke wereld even belangrijk was als het boek van Betty Friedan De vrouwelijke mystiek (The feminine mystique).

Zuster Joan Chittester, feministisch auteur en Benedictines van de Zusters van Erie, Pennsylvania, zei dat Dr. Daly “letterlijk de standaardtheologische concepten ondersteboven haalde. Mary gebruikte de taal zodanig dat je gewoon moest stoppen met lezen en opnieuw moest denken….. Je kunt de oude woorden niet meer op de oude manier gebruiken”. Daly’s vaardigheid als ‘smeder van woorden’ en haar Ierse gevatheid kon van een speelse opmerking makkelijk leiden tot een sluwe suggestie en een meedogenloze conclusie. Mary Daly geloofde in taal en de manier waarop het een gevoel van eigenwaarde vorm geeft.

Daly, die op 3 januari 2010 op 81-jarige leeftijd stierf, wordt gezien als een centrale figuur van de feministische beweging in de 20e eeuw en daarna. Aldus getuigde een invloedrijk schrijfster Robin Morgan. Zij schreef het boek Zusterschap is machtig: een bloemlezing van geschriften van de vrouwenbevrijdingsbeweging en getuigde: “Mary had een vurig intellect en een compromisloze ziel waar zelfs haar meest dierbare vrienden, soms haast letterlijk wat van kregen, maar het was het waard. Zij definieerde opnieuw de parameters van de filosofie. Zij noemde zichzelf een feministisch filosoof en dat was ze, zij was de eerste”.

Een andere pionier is Rosemary Radford Ruether (1936), een Amerikaanse feministe, geleerde en theoloog. Zij is getrouwd en moeder van drie kinderen. Op dit moment is zij gasthoogleraar feministische theologie aan Claremont School for Theology en de Claremont Graduate University. Ruether beschrijft zichzelf als een “ecofeminist” en verwees naar God in de vrouwelijke vorm als Gaia (maar toen zij vernam dat een criticus haar ervan beschuldigde dat zij leerde: “God is Gaia”, zei zij dat ze dat niet bedoelde). Al gedurende dertig jaar wordt ze beschouwd als pionier op het gebied van feministische theologie in Noord-Amerika met speciale focus op moderne feministische theologie en bevrijdingstheologie vooral in Palestina en Latijns-America. Zij werd ook een uitgesproken criticus van de oorlog sinds het Vietnam tijdperk en zet dit werk nog steeds voort.

Zij heeft verschillende boeken geschreven: The Church Against Itself (1967), Sexism and God-Talk:Towards a Feminist Theology (1993), In Our Own Voices: Four Centuries of American Women’s Religious Writing (uitgegeven met Rosemary Skinner Keller, 1996), en Goddess and the Divine Feminine: A Western Religious History (2005).

Naar een dialoog met de natuurwetenschap

In deze presentatie van ‘Twee verhalen, één thema, feministische theologie en de Amerikaanse katholieke kerk’ is het cruciaal om het belang van de natuurwetenschappen te introduceren. Pater Richard G. Mallory S.J. schreef een artikel We moeten een big bang krijgen buiten de natuurwetenschap (Let’s get a big bang out of science) in het tijdschrift U.S. Catholic in februari 2011 in een sectie van het tijdschrift genaamd Soundingboard (Klankbord). De ondertitel van zijn bijdrage is Moderne natuurwetenschap is absoluut geen bedreiging voor geloof, het is een uitnodiging om beter bekend te raken met de krachten die spelen achter het heelal. Gedurende eeuwen was er een conflict tussen natuurwetenschap en religie en dat is er nog. Religie keek naar natuurwetenschappers als agnosten en atheïsten die er op uit zijn religie te vernietigen. En wetenschappers zien religie vaak als een mission impossible om onzin te bewijzen. Degenen die zich afzetten tegen natuurwetenschap verdedigen niet ons geloof. De bisschoppen op Vaticanum II bevestigden in Gaudium et Spes de “rechtmatige onafhankelijkheid van de wetenschap“ en zij waarschuwden tegen een houding “dat geloof en wetenschap elkaars tegenstanders zijn”.

Deze twee terreinen, wetenschap en theologie, beantwoorden verschillende vragen van de moderne wereld. Wetenschap beantwoordt de vragen ‘wat’ en ‘hoe’ terwijl theologie antwoordt op ‘waarom’ en ‘wat betekent dit alles?’. In onze 21e eeuw hebben wij goede en accurate kennis van wetenschap en theologie nodig om samen te werken. Dank zij de ontdekkingen van de wetenschap weten wij nu niet alleen dat het heelal uitdijt, maar ook dat het in een versnelling is.

Een aantal theologen, ook feministische theologen, hebben een goede opleiding zowel in natuurwetenschap als in theologie. Zij kunnen de resultaten van de wetenschap inpassen in hun theologische zoektocht. Wetenschappelijke kennis wordt constant herzien en aangepast zodra aanvullende kennis aan het licht komt. Veel mensen stellen het niet op prijs dat herziening de kern en een leidend principe is van wetenschap. Het veranderende panorama van de natuurwetenschap en een steeds uitgebreider begrip van de kosmos kan worden gezien als een uitdrukking van Gods liefde.

Zuster Ilia Delio O.S.F., een theologe, probeert steeds theologie en wetenschap in dialoog te brengen en tot studie te bewegen ten einde de wederkerige minachting te verzachten. In een artikel in AMERICA Magazine van 4 april 2011, pag. 14-19, geeft zuster Ilia lucht aan haar frustratie dat religieuze opvoedingsinstellingen (op ieder niveau) geen ruimte geven aan het zoeken naar syntheses van religieuze en wetenschappelijke waarheden. Delio schrijft: “Theologie startte aan het eind van de 20e eeuw een dialoog op de verschillende onderzoeksterreinen zoals dat van man/vrouwverhoudingen, ras, geschiedenis en filosofie. Het leidde er weliswaar toe dat deze dialoog zich vestigde in het universitaire systeem maar wel als een aparte container, net zoals natuurwetenschappen zich afzonderen in gespecialiseerde disciplines. Religie en natuurwetenschap vervreemden meer en meer van elkaar…. Weinig katholieke theologen worstelen met de natuurwetenschappen als een middel van theologische reflectie….”.

Zelfs de studie van natuurwetenschappelijke terminologie en religieus jargon heeft een nieuw idioom en die opent zeker een nieuw wereldbeeld. Maar als men jargon de weg naar waarheid op laat gaan, is dat een belemmering voor gezond denken. Een voorbeeld van struikelen over jargon vindt men in de term ‘panentheïsme’. Zuster Ilio Delio gebruikt deze term evenals zuster Elisabeth Johnson, die zowel een goede achtergrond heeft in natuurwetenschappen als in theologie. Panentheïsme betekent dat God in alle dingen is en dat alle dingen in God zijn, maar ook dat God meer is dan alle dingen. God is groter dan de som van alles omdat God onbevattelijk is. Men kan het ongeschapene en het geschapene samenvoegen. Pantheïsme echter is het geloof dat God gelijk is aan alle dingen en alle dingen gelijk zijn aan God (dit is een ketterij).

In hun kritiek op het boek van Zuster Elisabeth Johnson Quest for the living God: Mapping the Frontiers of the Theology of God nemen de bisschoppen natuurwetenschap en vooral de evolutie niet serieus. Iedere keer weer citeren zij Johnson vanwege haar verdediging van het pantheïsme (maar dat doet zij niet) en voor de stelling dat God geeft om het lijden niet alleen van mensen, maar van al wat leeft (dat punt verdedigt zij).

Pater Thomas Weinandy O.F.M. Cap. (dé theoloog in de bisschoppelijke commissie van de VS voor de geloofsleer) laat zien dat hij en de bisschoppen uitgaan van een verdraaid begrip van panentheïsme. Onzorgvuldig verwarren zij het met pantheïsme. Zij hebben een uitgesproken afkeer van nieuwe wegen van verbeelden, van denken en spreken over God, helemaal in overeenstemming met het theologische besluit om God te beschermen tegen al te nauw contact met enige menselijke ervaring, vooral als het gaat over het lijden in het leven. Dit is vooral verontrustend omdat wij het leven van Jezus kennen, en zien dat hij zieken en lijdenden aanraakte om hen te genezen. Christus omarmde eerder lijden en dood met beide armen en heel zijn hart dan er van weg te lopen. Jezus, een volkomen weergave van God de Schepper en bewogen door de Heilige Geest, toont ons een God die de wereld aanraakt om haar te genezen.

Een slotbeschouwing

Hoe kan enige commissie zichzelf beschouwen als hét gremium voor het beoordelen van theologische onderwijs binnen de katholieke kerk in Noord-Amerika, wanneer die commissie verzuimt de nieuwe taal van wetenschap en religie te verstaan en niet in staat is een God te begrijpen die dynamisch is en open naar onze wereld en degenen die erin wonen? Ongelukkigerwijs moeten we constateren dat het raamwerk waar binnen de Noord-Amerikaanse bisschoppelijke commissie voor de geloofsleer opereert het resultaat is van het handelen van paus Johannes Paulus II, die theologische discussies onderdrukte en gedurende zijn pontificaat academische vrijheden het zwijgen oplegde. Hij faalde om bruggen te bouwen tussen verschillende richtingen in de katholieke intellectuele gemeenschap en liet een enorm gepolariseerde kerk achter.

Paus Benedictus XVI heeft die polarisatie nog verder doorgetrokken. Joseph Ratzinger schreef een artikel The early fathers of the Church (De vroege kerkvaders, 1969); daarin zag hij het priesterschap als iets cultisch, apart en gescheiden van de ‘gelovigen’. The kern van de kerk is bisschoppelijk, sacramenteel en liturgisch. Hij ziet de rol van de bisschoppen als die van een ‘waakhond’ die de gelovigen beschermt. In een preek van 1979 waarin hij verdedigt dat de kerk Hans Küng tot zwijgen bracht, zegt hij “de christelijk gelovige is een eenvoudig persoon: bisschoppen moeten het geloof van deze simpele mensen verdedigen tegen de kracht van intellectuelen”.

Door haar Vaticaanse leermeester te gehoorzamen om “het eenvoudige geloof van de simpele mensen in Noord-Amerika te verdedigen” heeft de bisschoppelijke commissie voor de geloofsleer alleen maar theologische starheid bijgedragen en het vasthouden aan de uitsluiting van vrouwen.

De situaties van pater Roy Bourgeois en zuster Elizabeth Johnson staan los van elkaar, maar hebben één punt gemeen: het gaat om ´vrouwen in de kerk´. Kan de kerk geloven dat vrouwen zijn geschapen naar Gods beeld en gelijkenis en tegelijkertijd vasthouden aan het standpunt tegen de wijding van vrouwen in de kerk? En kan de kerk doorgaan vast te houden aan zijn armzalige theologische constructies (zoals gezien in de kritiek van de bisschoppelijke commissie voor de geloofsleer) tegenover de loepzuivere analyses van een van Noord-Amerika’s beste theologen, Elisabeth Johnson?

Charlene Ozanick

Zuster Charlene Ozanick is religieuze van de Franciscaanse Felician Sisters. 

Vertaling: Bert Roebert



Op dit moment zijn er nog geen bijdragen voor dit thema.

Terug naar "Ambten" | Naar boven

Disclaimer
EnglishDeutschFrancaisEspanol