Clergy-Laity divide in the Church  
Home > Thema's > Ambten > De scheiding tussen geestelijkheid en leken in ...
Vertalingen: Nederlands English 

De scheiding tussen geestelijkheid en leken in de kerk

De crisis van het rooms-katholiek priesterschap spitst zich toe: tekort aan priesters, veel parochies blijven verstoken van de eucharistie, ambtsverlating door priesters gaat door; steeds minder mensen voelen zich geroepen en veel priesters vragen zich af wat de diepe grond van hun bestaan is. De kerk heeft zich niet hersteld van het rumoer over het misbruik van pedofiele aard. De leken verheffen meer en meer hun stem en vragen indringend de hun toekomende plaats in de kerk. Zij benadrukken dat ook zij de kerk zijn zoals benadrukt is op Vaticanum II. Daar werd gesproken van de kerk als het ‘Volk van God’, dat bestaat uit de paus, de kardinalen, de bisschoppen, de priesters, diakenen en religieuzen en wat wij noemen de  ‘leken’. (Lumen Gentium (LG) hoofdstuk twee). Omdat de traditie belangrijk is moet de situatie bestudeerd worden in het licht van het Nieuwe Testament en de praktijk in de kerk van de eerste eeuw.

Het woord ‘leek’ is afkomstig van het Griekse laos, volk; in de gebruikelijke kerkelijke taal zijn de leken het volk en dat wordt aldus onderscheiden van de geestelijkheid. De leek is derhalve een niet-geestelijke. Het kernpunt van dit artikel is dat dit onderscheid niet van Jezus afkomstig is en ook niet afgeleid kan worden van de praktijk van de vroege kerk. Het zag er ook niet naar uit dat Jezus een soort tweedeling in de kerk wenste, bestaande uit een bovenklasse genaamd ‘geestelijkheid’ en een onderklasse ‘leken’. Voor Jezus waren al zijn volgelingen gelijk als broeders/zusters/vrienden (Mt 23,  8vv.; Joh 13) ook al hebben zij verschillende functies. Paulus was duidelijk over het onderscheid in functies maar zonder daarbij te denken aan een hiërarchie van personen (1Kor 12,12vv; Rom 12,4vv; Ef 4,11vv) en er was bij Paulus geen sprake van wat wij vandaag ‘priesters’ noemen; nergens vermeldt hij iets over ‘priesters’.

Jezus liet geen ‘hiërarchie’ na met een klasse mensen die ‘priester’ werden genoemd. Wanneer hij ooit het woord priester gebruikte dan ging het over joodse priesters en die had hij niet erg hoog (Lc 10, 31). Nooit sprak Jezus over zich zelf of over iemand van zijn leerlingen als priesters. De evangelies en de echte brieven van Paulus stellen Jezus niet voor als priester. Jezus was tégen offers (Mt 12, 7), net als de profeten voor hem (bv. Am 5, 21-22, 25) en dat was nu juist de hoofdfunctie van de priesters in de tijd van Jezus. Jezus’ reiniging van de tempel, de voorspelling van de afbraak en zijn gesprek met de Samaritaanse vrouw (Joh 4, 21-24) toont aan dat hij een geheel nieuwe vorm van eredienst voor ogen had en een nieuw type van gemeenschap dat de voorkeur zou geven aan onderlinge persoonlijke relaties meer dan aan religieuze handelingen (Mt 5,23;  Mt 25,31vv). Jezus had geen interesse voor religieuze handelingen. Zijn bezoeken aan de tempel waren er allereerst op gericht om te onderwijzen. De tempelpriesters werden de aartsvijanden van Jezus vanwege zijn aanvallen tegen hen en uiteindelijk waren zij het die hem overleverden aan de Romeinen. Als Jezus het priesterschap gewild had als de kern van zijn gemeenschap zou hij daar zeker over gesproken hebben. Velen menen dat Jezus zijn apostelen tot priesters gewijd heeft op Witte Donderdag. Echter, zonder gebrek aan achting voor hen, lijkt het duidelijk vanuit hetgeen ik hierboven heb vermeld dat Jezus voor zijn sterven geen gedachten heeft gehad over een wijding van ‘priesters’,  omdat het idee ‘priesters’ niet paste in zijn gedachtewereld. Professor Herbert Haag van de Katholieke Universiteit Tübingen en Luzern zegt:  “Het Nieuwe Testament kent in het geheel geen priesterschap, noch sacramenteel noch meer algemeen” (Clergy and Laity. Did Jezus want a Two-Tier Church? 1997, p 72). Als hij Häring aanhaalt zegt Haag: “De Kerk van de eerste drie eeuwen kende …… niet het concept noch het bestaan van een ‘geestelijkheid’ (p. 45). 

Aan de andere kant sprak Jezus vaak over de leiders die hij wilde achterlaten en gaf hen zeer nauwkeurige en heldere instructies (Mt 20,20-28; 23,8-12; Mc 10,35-45; Lc 22,24-27; Joh 13,1-18). Onder erkenning van het goede gedaan door vele huidige voorgangers in de kerk blijft het de vraag of iemand in hen het type leiders kan herkennen dat Jezus voor ogen stond. De taak van de leiders die Jezus wilde nalaten omschreef hij als “zorg dan voor mijn kudde”, “wees dan een herder voor mijn schapen” en “zorg dan voor mijn schapen” (Joh 21,15-17); in andere woorden zorg voor de gemeenschap en bouw die uit en niet de dienst van God door het brengen van offers. De vroege leerlingen van Jezus volgden zijn lering en brachten de “broederschap in de hele wereld” in de praktijk (1Pe 5,9) zoals duidelijk wordt uit de geschriften van Paulus. Hoewel hij zich bewust was van zijn autoriteit (Gal 1,1) spreekt Paulus over zichzelf als een dienaar (1Kor 3,5) en over anderen als zijn broeders/zusters (Rom 1,13; 1Kor 1,10; 2Kor 1,8). Paulus geeft aan Timoteüs en de anderen het leiderschap in de gemeenschap door hen de handen op te leggen, maar dit kan niet worden gezien een ‘wijding tot het priesterschap’ zoals wij dat vandaag ervaren. Het idee van een ‘priester’ komt in de eerste twee eeuwen niet aan de orde.

Latere leiders hebben geweigerd om de lering van de Heer te volgen of hebben deze ontkend en hebben zichzelf op eigen autoriteit tot ‘priesters’ uitgeroepen druk bezig met ‘offeren’; zij hebben zich gespiegeld aan het keizerrijk en hebben de titels en kledingvoorschriften van het keizerlijk systeem overgenomen: eerwaarden, heren, eminenties, excellenties en heiligheid – dit alles heeft niets te doen met wat Jezus wilde en het is in feite expliciet in tegenspraak met wat hij gewild heeft. Zij hebben ook God naar beneden gehaald naar het beeld van de keizer. “Dit onderzoek heeft aangetoond dat  alle ambten creaties zijn van de kerk. Geen enkele kan worden herleid naar Jezus, zelfs niet dat van de bisschop en al helemaal niet dat van de priester”. (Haag, blz. 108). De ambten waren een antwoord op problemen waarmee de gemeenschap werd geconfronteerd (bijv. Hnd, 6)

Het Nieuwe Testament kent een veelvoud van ambten, maar tegen de 3e eeuw zijn deze vervangen door een drievoudige bediening, die van bisschop, priester en diaken, die gevormd zijn tot een hiërarchische orde van priesters. Hiermee ontstond tevens een klasse die de leken worden genoemd, de niet-geestelijken. Geestelijken, die zijn de norm; net zoals in het geval dat wij spreken over ‘niet-christenen’ en daarmee aangeven dat ‘christen’ de norm is. “De broederschap over de hele wereld”  werd toen omgevormd tot twee klassen, de ‘gewijden’ en de ‘niet-gewijden’, de een boven de ander en dat onderscheid werd karakteristiek voor de kerk. De meerderheid van de leden van het lichaam van Christus werd afgewaardeerd, omdat alleen gewijden ambten kunnen bekleden in de kerk, voor kunnen gaan bij de eredienst en deel kunnen nemen aan besluitvormingsprocessen.

Dit onderscheid tussen de klassen werd veroorzaakt door verschillende ontwikkelingen. Zo heeft de keizer aan de christelijke kerk een geprivilegieerde status verleend en door dat privilege werden niet-gewijden naar de achtergrond geduwd. De Reformatie verwierp de hiërarchie en de priesterlijke bediening en dat veroorzaakte een verdere bevestiging van de scheiding en verwerd de ‘ecclesiologie’ tot ‘hiërarchologie’. De ‘kerk’ dat betekent: paus, bisschoppen en priesters. De veranderende opvatting over de eucharistie leidde ook tot deze scheiding.  

De eucharistie is het vervolg op de gemeenschappelijke maaltijden van Jezus en een symbool van de gemeenschap van het nieuwe verbond dat hij stichtte en van het koninkrijk dat hij uitriep. De eucharistie werd gevierd in de huizen van het volk; de voorganger in zo’n huiskerk was de gastheer of het hoofd van de verzamelde gemeenschap en later ook ‘profeten’, ‘leraren’ en ‘oudsten’. De bezorgdheid van Paulus over de eucharistie betrof de broederschap, de gelijkheid en een bezorgdheid om de armen (1Kor 11,17-34). Hij heeft het niet over priesters als hij spreekt over de eucharistie. De Didache, een document uit de tweede eeuw spreekt ook niet over priesters wanneer het gaat over de eucharistie. Gedurende de eerste twee eeuwen was er geen wijdingceremonie zoals wij die vandaag kennen, maar een opdracht die het criterium was voor het mogen voorgaan in de eucharistie; een ‘priesterlijke wijding’ kan vóór de vijfde eeuw niet worden aangetoond (Haag, p 45). “Gedurende bijna vier eeuwen was een priesterlijke wijding niet noodzakelijk om voor te gaan in de eucharistie” (Haag, blz. 108). Gewoonlijk wordt verwezen naar Heb 5,1 wanneer er sprake is van de eucharistie in relatie tot het priesterschap (“Iedere hogepriester wordt gekozen uit het volk ….. om offers aan te bieden …… voor de zonden van het volk”). Dit is absoluut onhoudbaar omdat Hebreeën het heeft over Joodse priesters en “geen enkel stuk in het Nieuwe Testament is zo beslist tegen het idee van een christelijk priesterschap als de brief aan de Hebreeën” (Haag, blz. 41). Verschillende ontwikkelingen leidden er toe dat de eenvoudige eucharistische huisvieringen beschouwd gingen worden als een offer dat priesters vereist. De joden die leerlingen van Jezus geworden waren, hadden er moeite mee afstand te nemen van de tempel en tempeldiensten; zonder priesters en offers hadden zij niet het gevoel te behoren bij een godsdienst. In het Romeinse keizerrijk werden de christenen ervan beschuldigd atheďsten te zijn omdat zij geen offers brachten aan de keizer of aan goden. Vandaar dat zij letterlijk gedwongen werden de eucharistie te zien als een offer opgedragen aan God door priesters. Echter, “in de hele christelijke literatuur van de eerste twee eeuwen wordt de term hieros, sacerdos, ‘priester’ vermeden. Dit veranderde gedurende de derde eeuw” (Haag, blz. 90). In de derde eeuw overheerste de terminologie uit het Oude Testament de christelijke eredienst, vooral door toedoen van Cyprianus van Carthago en Tertullianus en het onderscheid priesters/leken werd duidelijk gevestigd. De leken werden veroordeeld tot passiviteit, tot gehoorzaamheid en ondersteuning aan de geestelijkheid.

Een herwaardering van deze verdeling begon met de aanmoediging van Pius XI van de Katholieke Actie. “De bedoeling van deze organisatie was het activeren van de leken, maar het droeg meer bij aan de opbouw van een pauselijk absolutisme dan aan het bewerkstelligen van de onafhankelijkheid van de leken” (Haag, blz. 14). Pius XII ging verder dan Pius XI en beschouwde de leken als de kerk; hij gaf de leken de hun toekomende plaats in de kerk. Hij zei het heel krachtig “de gelovigen, meer precies de leken, staan voorop in het leven van de kerk …… Vandaar dat zij ……… een helderder overtuiging moeten hebben dat zij niet alleen behoren tot de kerk, maar dat zij de kerk zijn (Acta Apostolicae Sedis 38 (1946, p. 149). Vaticanum II ging veel verder dan de verwachtingen van velen, toen in het tweede hoofdstuk van Lumen Gentium, voorafgaand aan de bespreking in de verschillende groeperingen, werd gesteld dat het Volk van God de kerk is en dat “ieder en enig onderscheid in klasse fundamenteel wordt afgewezen” (Haag, blz. 19). Maar spoedig nadat dit gezegd was ging het Concilie verder met het bekrachtigen van de hiërarchische structuur, bang als de concilievaders waren om hun privileges en rechten weg te geven door de kerk te bevestigen als het Volk van God. Vaticanum II bracht enkele hervormingen; maar hetzelfde Concilie ging, op het moment dat het kwam op het punt van de geestelijkheid terug naar posities van vóór Vaticanum II. Het concilie sprak daarbij over het essentiële verschil tussen priesters en leken, daarmee onbedoeld aangevende dat het hiërarchisch priesterdom niet gestoeld is op de opvattingen van Jezus, omdat er in 1Pe 2,4-10 wordt gezegd dat de hele gemeenschap een priesterlijke, heilige gemeenschap is. Een “in essentie verschillend” en dan toch delend in hetzelfde priesterschap is  moeilijk te begrijpen is. Deze pro domo benadering heeft grote schade toegebracht aan het concilie en aan de kerk. Wij kunnen niet verwachten dat de mannen die opvattingen verdedigen diametraal tegenover de opvattingen van Jezus, standpunten zullen ondersteunen die hun eigen autoriteit en status ondermijnen. Hoofdstuk vier van LG zet de leken weer op hun pre-Vaticaanse plaats en vergeet daarbij hoofdstuk twee en de woorden van Pius XII.  En aldus hebben de vaders van het concilie, die – hoewel onder zware druk van theologen als Congar, Rahner en anderen – ingestemd hadden met het idee dat het Volk van God de kerk is, dat standpunt niet lang volgehouden vanwege de vrees hun zelfverklaarde belangrijkheid en hun claim op superioriteit te verliezen.

De nieuwe Codex van het Canonieke Wetboek van 1983 zou een duidelijke weergave moeten zijn van de intenties van het concilie, maar de Codex bevestigt reeds van te voren het onderscheid tussen geestelijken en leken als vanwege God ingesteld (Canon 207, § 1) en toont aldus zijn onkunde omtrent het Nieuwe Testament en de lering van Jezus. Vervolgens heeft de synode van 1987 en de daarop volgende Christifideles Laici slechts de ondergeschikte positie van de leken bevestigd, aldus ingaande tegen het verlangen van Jezus, het inzicht van paus Pius XII en Vaticanum II.

Ik ontken niet dat het ‘priesterschap’ zoals het zich ontwikkelde in de kerk, veel goeds gedaan heeft aan de gemeenschap en dat een zeker soort leiderschap moet doorgaan. Persoonlijk kan ik echter niet inzien hoe het exclusief mannelijke priesterschap dat claimt van Jezus afkomstig te zijn, kan worden gerechtvaardigd en volgehouden. Ook de Bijbelcommissie berichtte aan Johannes Paulus II dat het standpunt van de Codex niet verdedigd kan worden op grond van de Schriften en dat het, zoals ik eerder heb aangetoond, niet is gebaseerd op de traditie van de eerste twee eeuwen, het dichtst bij de apostolische tijden. Daarom mogen wij vertrouwen dat de huidige vorm van leiderschap veranderd zal worden en een nieuwe vorm zal worden uitgewerkt gebaseerd op de Bijbel en de vroege traditie en dat altijd onder de sturing van de Geest.

Van allen wordt integriteit geëist en speciaal van de volgelingen van Jezus die de Waarheid is. Naar mijn mening is dit binnen de huidige hiërarchie niet zichtbaar. Ik ben er van overtuigd dat de kerk zal worden wat Jezus wilde en wat hij wilde dat zij zou zijn: een broederschap van wederzijdse dienstverlening als vrienden, broeders en zusters en een sacrament van heil voor heel de wereld. Dat kan echter alléén onder voorwaarde dat de hiërarchie erkent dat hun claims en positie niet gefundeerd zijn op Jezus, maar op het Romeinse keizerrijk dat een duidelijke hiërarchische structuur had en ook gebaseerd op eigen rechtvaardiging van hun belangrijkheid. Dat kan alléén onder voorwaarde dat de hiërarchie bereid is berouw te tonen en de claims op te geven die in strijd zijn met het Nieuwe Testament en met de onderrichtingen van Jezus. Dat kan alléén onder voorwaarde dat de hiërarchie wil komen tot een gemeenschap van broeders en zusters die elkaar wederkerig ten dienste zijn, waarin alle leden als gelijkwaardig worden beschouwd met verschillende rollen en waarin ieder lid het recht en de plicht heeft de gemeenschap te dienen. De hiërarchie moet niet vergeten dat Jezus door het gebaar van de voetwassing alle structuren van ongelijkheid en overheersing omver heeft geworpen en dat hij wederzijdse hulp en vriendschappelijke steun gevestigd heeft als kenmerk van zijn gemeenschap (Joh 13,12-17). Dan zal het leiderschap in de gemeenschap beschouwd worden als een van de diensten die openstaan voor alle leden, ongeacht hun geslacht. Het huidige priesterschap zou dan opnieuw overdacht zijn om het voorbeeld van Jezus te volgen, niet als een privilege of als een zaak van macht, maar als een opdracht om te dienen en de gemeenschap op te bouwen naar het voorbeeld van de voetenwassende meester, de God die slaaf werd. Als dit radicale proces van herbronning niet wordt gevolgd zie ik niet veel betekenisvolle toekomst voor de kerk. Het huidige type en de huidige uitoefening van leiderschap (‘de vijand binnenin’) zal de kerk vernietigen. Toch hopen we dat de Heer dit niet zal laten gebeuren en dat de leiders zichzelf willen gaan zien in het licht van het Nieuwe Testament en Jezus. Bij de voetwassing zei Jezus tot Petrus “wat ik doe, daar heb je nu geen begrip van, later zul je het begrijpen” (Joh 13,7). Dat later moet nog gebeuren in de kerk. Is twintig eeuwen niet genoeg om dat later te zien gebeuren? De leken en vooral de vrouwen zullen de leiding moeten nemen om dit later te doen gebeuren, inclusief het opnieuw overdenken dat wat Jezus wilde, ook wordt gedaan, zodat wij werkelijk worden het zout, de gist en het licht van de wereld, de vruchtdragende takken van de goddelijke boom, waarvan alle takken dezelfde waardigheid hebben en de taak om “vrucht te dragen” en aldus God te openbaren.

Is een dergelijk verandering mogelijk? Op veel terreinen waar de kerk een verkeerd inzicht had was er verandering. Zo had de kerk sociale structuren als slavernij geaccepteerd als ‘natuurlijk’ en ‘Gods wil’ en ook op andere terreinen heeft de kerk veranderingen geaccepteerd; daarom denk ik dat het niet onmogelijk is dat een verandering optreedt en dat wij het soort kerk en leiderschap ontdekken dat Jezus voor ogen stond, omdat de Geest van Jezus nog steeds actief is in onze kerk.

Joseph Mattam s.j.

Pater Joseph Mattam s.j., is de stichter en gedurende vele jaren deken van het regionaal Jezuďeten theologicum in Gujarat, India; hij is schrijver en auteur van vele boeken. Hij wordt regelmatig uitgenodigd om theologische bijeenkomsten in Europa en Amerika toe te spreken. Dit artikel is gepubliceerd in het julinummer 2012 van New Leader uit Chennai, India.

Vertaling: Bert Roebert



Op dit moment zijn er nog geen bijdragen voor dit thema.

Terug naar "De scheiding tussen geestelijkheid en leken in de kerk" | Naar boven

Disclaimer
EnglishDeutschFrancaisEspanol