Bisschoppen en paus  
Home > Thema's > Ambten > Bisschoppen en paus
Vertalingen: Nederlands English 

Bisschoppen en paus

Het ontslag van William Morris als bisschop van het Australische diocees Toowoomba roept een aantal theologische vragen op over de relatie tussen bisschoppen en de bisschop van Rome.

Veel katholieken – en kennelijk ook Benediktus XVI – nemen aan dat de bisschop van Rome vrij is om, volgens wilsbeschikking van Christus, niet alleen alle bisschoppen in de rooms-katholieke kerk te benoemen, maar ook om hen te ontslaan.

Dit is een onjuiste aanname en het ontslaan van bisschop Morris voorziet ons van een leerrijk moment in de geschiedenis van de kerk.

Vanaf het allereerste begin in de geschiedenis van de kerk werden bisschoppen gekozen door de gelovigen en de geestelijkheid van de verschillende locale kerken of diocesen. Dat gold ook voor de bisschop van Rome, in het algemeen beter bekend als de paus.

Een van de meest belangrijke heiligverklaarde bisschoppen uit de derde eeuw, Cyprianus van Carthago in Noord-Afrika, legde een gedetailleerde getuigenis af over de keuze van bisschoppen in de vroege kerk.

Cyprianus schreef: “het is op basis van goddelijk gezag dat een bisschop gekozen wordt in aanwezigheid van het volk voor de ogen van iedereen en dat hij waardig en geschikt bevonden wordt op basis van openbaar oordeel en getuigenis.”

En aldus beschreef Cyprianus het proces waarbij Cornelius in 251 tot paus werd gekozen in een brief aan een tijdgenoot: “Cornelius werd bisschop door het oordeel van God en zijn Christus, door de getuigenis van bijna de gehele geestelijkheid, door de stem van het volk dat aanwezig was, door de verzamelde eerbiedwaardige bisschoppen en goede mensen.”

Ten tijde van het eerste oecumenische concilie in Nicea in 325 begonnen verschillen zichtbaar te worden omtrent de praktijk in de kerken van het Westen en van het Oosten.

In het Westen bleef de overtuiging en de stem van de geestelijkheid en de gelovigen de norm, maar er was wel een grotere invloed van de bisschoppen van de naburige bisdommen.

In het Oosten, en vooral nadat de keizer de keizerlijke zetel van Rome naar Constantinopel had verplaatst, schoof langzaam de macht weg van de geestelijkheid en de gelovigen naar de bisschoppen van de provincie en naar de metropolitaanse bisschop.

Wij weten dat de geloofsgemeenschappen van die vroege eeuwen relatief klein waren vergeleken met vandaag. Wij mogen daarom aannemen dat degenen met een duidelijk charisma voor pastoraal leiderschap vanzelfsprekend als zodanig herkend werden, zoals in het beroemde geval van de H. Ambrosius, die in 374 door de menigte tot bisschop van Milaan werd uitgeroepen. 

Het was paus Leo de Grote, bisschop van Rome in het midden van de vijfde eeuw die ons het klassieke principe leerde:  “Degene die boven allen gesteld wordt, moet ook door allen gekozen worden.”

Om politieke redenen evenwel werd aan het eind van het eerste christelijke millennium de rol van de locale geestelijkheid en de gelovigen bij de verkiezing van hun bisschoppen vrijwel verwaarloosbaar.

Een van de niet-bedoelde consequenties van de Gregoriaanse hervorming van de 11e eeuw was de centralisatie van autoriteit bij het pausschap. Ondanks pogingen om de oude praktijk te herstellen waarbij de geestelijkheid en de gelovigen en ook de bisschoppen uit de omgeving een kernrol vervulden bij de keuze van bisschoppen, ging de macht over naar de paus en de koning of de locale prins.

In het begin van de 19e eeuw, bij het concordaat tussen de Franse keizer Napoleon en paus Pius VII, werd vastgelegd dat alleen de paus bekleed was met de macht om bisschoppen te benoemen en te ontslaan overal in de rooms-katholieke kerk.

Dit systeem bleef gehandhaafd tot nu toe. Het werd formele wettelijke status gegeven in 1917 bij de afkondiging van het nieuwe Wetboek van het Canonieke Recht (canon 329, n. 2).

Afgezien van een paar uitzonderingen worden bisschoppen voor benoeming aanbevolen door de bisschoppen van een provincie. Drie namen worden door de nuntius ingezonden, die daarbij zijn eigen aanbeveling toevoegt, aan de Congregatie voor de Bisschoppen. Deze legt een uiteindelijk voorstel neer bij de paus, die het uiteindelijke besluit neemt.

Het huidige systeem in de rooms-katholieke kerk van benoeming en ontslag van bisschoppen door de paus wordt gewoon geaccepteerd als een goddelijk ingestelde werkwijze, als door de Heer zelf opgedragen. Maar dat is niet het geval.

Wat Bisschop Morris overkwam is grotendeels een uitvloeisel van het concordaat van 1801 tussen Napoleon en paus Pius VII. Jezus had daar niets mee van doen.

De inmiddels overleden kardinaal Leo-Jozef Suenens van België, een leidende figuur tijdens Vaticanum II, schreef eens: Het is “geruststellend om zich ervan bewust te zijn dat de Heilige Geest onlosmakelijk aanwezig is in (de) Kerk doorheen de zwakheden en onzekerheden van mannen (en vrouwen) en dat (de Geest) van binnen uit bezieling geeft zodat de Kerk de frisse vernieuwende windvlaag van de Geest zou kunnen ondervinden, die geen andere is dan die allereerste windvlaag, die van Pinksteren.”

Dit was dan ook altijd het dagelijks gebed van de Holy Cross priester Theodore Hesburgh: “Kom, Heilige Geest”.

Richard P. McBrien

Dr. Richard P. McBrien is professor in de theologie aan de Notre Dame University, Indiana, VS, en priester van het aartsbisdom Hartford, Connecticut, VS. Hij was voorzitter van de Catholic Theological Society of America. Bovenstaande tekst verscheen eerder in de National Catholic Reporter van 6 juni 2011.

Vertaling: Bert Roebert



Op dit moment zijn er nog geen bijdragen voor dit thema.

Terug naar "Ambten" | Naar boven

Disclaimer
EnglishDeutschFrancaisEspanol