Aantekeningen bij de tekst van pater Hervé Legrand op  
Home > Thema's > Ambten > Aantekeningen bij de tekst van pater Hervé Legr...
Vertalingen: Nederlands Français 

Aantekeningen bij de tekst van pater Hervé Legrand op

zoals in La Croix gepubliceerd in januari  2008 n.a.v. de brochure ´Kerk en ambt´

Men dient de historische context niet te veronachtzamen. Men moet begrijpen dat in de katholieke kerk tegenwoordig  een hogere macht  de  kaderfiguren kiest die verantwoordelijk zijn voor de personen. Deze  hebben geen enkele invloed op die benoemingen. Het is normaal hen aan te duiden als de ‘basis’ en op de spanningen te wijzen tussen die ‘basis’ en de autonome macht.

De christenen ‘van de basis’ dus, hebben  gezien dat hun groepen en gemeenschappen in groeiende mate de diensten van een priester (een bedienaar, zegt men in Frankrijk) kwijt raken. De vergrijzing van de priesters, die niet worden vervangen, wordt door allen gezien als een ernstige crisis. De christenen kunnen hun bisschoppen verwijten ofwel de crisis te hebben ontkend, ofwel niet in staat te zijn geweest de positieve kant, die ruimte biedt voor aanpassingen, ervan te zien, ofwel de ‘hete aardappel’ te hebben doorgegeven aan hun opvolgers en te weigeren een beroep te doen op Rome  en het aan de gemeenschappen over te laten het zelf maar uit te zoeken, vaak zonder eucharistie.

De Nederlandse tekst  is geschreven vanuit dit gebrek aan functioneren en vindt op die wijze een echo in Frankrijk. Beter dan wie ook weet pater Legrand, die indertijd  kennis moet hebben genomen  van Quand Rome condamne (Als Rome veroordeelt), moeten weten hoezeer in Rome de oren dicht zitten. Ik weet niets over de kunst van het communiceren, maar ik denk dat een schokkende taal en een informatie, buiten de politiek correcte circuits om, op zijn plaats is, als een dialoog sinds veertig jaar is afgebroken. Ik noteer dat een eerste poging van een Nederlands Pastoraal Concilie dateert uit 1968-1970, onder voorzitterschap van de  bisschoppen van die tijd en dat het werd bijgezet in de archieven. Het verslag eindigde op pg.75  met deze conclusie: ”Sommige zaken  kunnen niet worden uitgesteld”. Dat werd voorgesteld, aanvaard en gedrukt in 1970. (Rome IDOC international no.16, Ed. Seuil op 15 januari 1970, 82 bladzijden).

Pater Legrand bekritiseert de roep om het voldongen feit en wijst op het risico van een schisma. Ook op dit punt moeten we de historische situatie niet vergeten. Op welk punt van de kerkelijke historie zijn we sinds Vaticanum II aangeland? Is er in dat gelukkige jaar 2007  niets gebeurd  rond de vraag van een schisma? Is het niet het einde geweest van de breuk tussen Rome en de radicale christenen van Lefebvre? Zijn hun voldongen  feiten niet erkend als positief, hun schismatieke ontwikkeling niet met succes bekroond? En de Spaanse priesters, slachtoffers van de republikeinen, verheven tot de altaren (de Catalaanse priesters die het slachtoffer waren van de Franco-aanhangers moeten wel ergens in een vagevuur ronddwalen terwijl die van Chili of Argentinië slachtoffers werden van kruisvaders van Lefebvre!...)

Het was in die zomer van 2007 dat een priester en groot Frans schrijver reageerde op het Motu Proprio (‘Een ander schisma’ TC 2 augustus) en  schreef dat, omdat Rome zo weinig reageerde op de franse bisschoppen, hij ongelukkigerwijs de ontwikkeling waarnam van een  enorm schisma “waar Rome zich niet druk om maakt “, die van christenen en priesters aan de basis die zich geluidloos verwijderen. Hij eindigde aldus: ”Mogen ze, als ze afstand nemen, hun  blik op Jezus gericht houden”.

Pater Hervé, gaan we zeggen dat die priester moedig was? Zijn we niet in een tijd waarin het voor een bisschop, voor een diocesane priestertheoloog moeilijk is zich vrij en vol vertrouwen uit te drukken, behalve als hij met pensioen is? Het zijn de dominicanen onder ons die deze profetische functie vaak op zich hebben genomen waartoe de bisschoppen niet meer in staat zijn.

Zo zijn de tijden, pater Hervé! Tenslotte en als conclusie, bedankt om hen in de ogen te kijken en te roepen, jij ook, dat we zijn “als een kudde zonder herder”.

René Sournac. Collectief NSAE Hérault. (25/01/08)

 

Bijlage 1
Bijna 60 jaar geleden!

Het belang van deze kleine tekst van Yves Congar zit in de datum. Témoignage Chrétien publiceerde het in 1948! Het voorgestelde geneesmiddel voor de crisis van de ambten is actueel!

“Sinds een jaar of dertig verliest Frankrijk jaarlijks een diocees. Dat  lijkt niet zo erg want het fenomeen strekt zich uit over een groot territorium. Heel simpel, als een oude priester in functie sterft, wordt hij niet vervangen; zijn buurman krijgt zijn parochie als vierde of vijfde: een beetje zoals een arbeidersfamilie adopteert de kleine wees uit de buurt, als vierde of vijfde…

Wat ik van de oude Kerk weet, wijst me erop dat ze, in een dergelijke situatie, maatregelen zou treffen van  een simpel radicalisme,  waar ons verlangen naar zekerheid, onze angst voor avonturen, ons vandaag zouden doen aarzelen. De bisschoppen zouden heel eenvoudig aan de gelovigen vragen de meest geschikten onder hen aan te wijzen om priester te worden en ze vervolgens te wijden, na zich verzekerd te hebben van de noodzakelijke garanties…”

 

Bijlage 2
“Een ander schisma”, Gérard Bessière
Témoignage Chrétien  no. 3262, 2 augustus 2007

“Een aantal besluiten en Romeinse documenten hebben de belangrijkste overwegingen van Rome en Benedictus XVI duidelijk gemaakt. Veel christenen stellen vragen waarop de antwoorden, helaas, vanzelfsprekend zijn.

Het instituut van de Goede Herder in Bordeaux is opgericht zonder dat de Franse bisschoppen er in gekend zijn. Wat betekent het woord ‘collegialiteit’?  Als dat als enig doel had, zoals men blijft herhalen, de eenheid te dienen, waarom heeft men dat instituut dan toegestaan seminaries te openen?  Die goedkeuring geeft duidelijk aan dat het om een restauratiestrategie gaat en om een clerus te promoten die diepgaand gekenmerkt wordt door de dogmatische opvattingen – de weigering  van belangrijke Conciliebesluiten – van Mgr. Lefebvre. In feite is die Romeinse goedkeuring  een optie voor een terugkeer naar een katholicisme dat in zichzelf opgesloten zit, ver verwijderd  van het conciliaire aggiornamento. De publieke opinie, zelfs  karig geïnformeerd, voelt aan dat de Kerk ‘terug wil naar vroeger’.

De bisschoppen hebben hun verlegenheid nauwelijks gemanifesteerd, nog minder hun afwijzing. De paus  kan hen rustig schrijven dat hun ‘gezag’ overeind blijft: het Motu Propio maakt duidelijk dat ze niet langer de macht hebben, die zij wel hadden, om de viering van de mis in het Latijn al dan niet goed te keuren; het beroep op de commissie Ecclesia Dei werkt chantage en pressie in de hand. Het centralisme en de Romeinse macht  maken eens te meer een stap in de eeuwige richting van het monopolie der besluitvorming. Betekent de retoriek van de communio niet meer dan woorden? Een bisschop die onlangs werd  benoemd, zei in juli, toen priesters hem  hun verwarring kenbaar maakten: “U behoort tot het gallicanisme”, een prachtig smoesje!       

De Romeinse tactiek, zo wordt beweerd, wil het schisma van Lefebvre inperken of verleiden. Maar zij  biedt het een kritische stem voor de interpretatie van het Concilie en geeft het mogelijkheden zijn invloed te doen groeien met een talrijker traditionele clerus. Hoe kan men voorbij gaan aan het feit dat Rome in hoge mate akkoord is met de opvattingen van de traditionele denkrichting?  De brieven met aantijgingen, de bemoeienissen van aanhangers of vrienden van Mgr. Lefebvre in het Vaticaan zijn doeltreffend geweest: ze hebben aan deze richting een onevenwichtig belang gehecht, ze hebben ten onrechte  bepaalde misbruiken, die zich soms bij bepaalde vieringen voordeden, gegeneraliseerd en uitgebuit. Waarom heeft Rome geen mensen gestuurd om de zo talrijke mooie liturgieën in de talen van de verschillende landen naar waarde te schatten? En ook hier is het onmogelijk om niet vast te stellen dat een merendeel van de Romeinse kringen de opties van de traditionele groepering delen. De identificatie van de traditie met de liturgie van Pius V (die de  pausen van de daarop volgende eeuwen al wijzigden) wijst op een gewilde onwetendheid van de werkelijke traditie die vanaf het begin gevarieerde ervaringen en belangrijke ontwikkelingen heeft gekend. Een enkel voorbeeld is genoeg  om aan te geven tot welke hoogte de pretentie om de traditie te herstellen de geschiedenis verduistert: het verzet van de traditionalisten van die tijd, geleid door Hippolytus in het begin van de tweede eeuw, toen de paus het Grieks wilde invoeren bij de vieringen omdat het Romeinse volk alleen maar Latijn sprak!

Eens temeer; na de toespraak in Regensburg en de woorden aan het adres van de Indianen in Brazilië, moet men wel vaststellen dat Benedictus XVI in naam van ‘zijn’ theologie, geen rekening houdt met de historie. Zijn obsederende angst voor het relativisme draagt er toe bij hem op te sluiten in een vaststaande leerstellige visie. Alsof het rekening houden met de historische context vernietigend zou zijn voor de ontvangst van het Absolute…Zijn ’sacrale’ opvatting van de liturgie is vreemd en ver verwijderd van de liturgische creativiteit van de eerste christelijke eeuwen. Waarom wordt het ‘heilige’  veilig gesteld als de celebrant zijn rug naar de gemeenschap keert die volgens Paulus “het lichaam van Christus” is?

Na de Goede Herder en het Motu Proprio, zijn er antwoorden geweest van de Congregatie voor de Geloofsleer. Men staat versteld over de zelfgenoegzaamheid van die teksten en de kwalificatie van de overige christelijke gemeenschappen, ”slachtoffers van gebreken”. Alsof de  Kerk van Rome zelf nooit gebreken heeft gehad! De kerkjuristen zullen zeggen dat het om een speciaal taalgebruik gaat die de oecumenische dialoog niet in de weg behoeft te staan. Maar hoe kan die laatste er niet onder lijden?

Moet  er een schisma komen om gehoord te worden door de Romeinse instanties, bezeten als ze zijn door de eenheid? In werkelijkheid delen Benedictus XVI, kardinaal Castrillon Hoyos en andere Romeinse waardigheidsbekleders, in grote mate de oriëntaties van de traditionalisten en hun visie van kerk en katholicisme. Men kan fundamentele vragen stellen: hebben we dezelfde Jezus? Dezelfde God? De interpretatie van het Concilie als ‘continuïteit’, zonder breuk, loopt dat er niet op uit het te ontdoen van iedere vernieuwing, van iedere herziening van de houdingen uit het verleden?

Een ander schisma is in wording, maar dat is niet de zorg van Rome. Maar wel van talloze christenen  die geluidloos opstappen, van veel priesters die inwendig afstand nemen van het Romeinse leergezag en hun verantwoordelijken, de zwijgende hiërarchie. Dit schisma is uitgelokt door de verantwoordelijke personen van een kerk die opgesloten zit in een geïdealiseerd verleden en die niet wil weten van deze wereld, van kulturen, van waarden, van nieuwe idealen die zich sinds enkele eeuwen aandienen. Er was die wonderlijke opening van het concilie…Het uitwas van conservatisme waar we nu mee te maken hebben en waar we aan lijden, is een afschrikwekkend gevolg van de kramp waarmee Rome vasthoudt aan de macht en de voorrechten  die het zich in de loop van de eeuwen heeft toegeëigend. Heel veel vrouwen en mannen zullen in geweten mompelen: “Vaarwel Kerk…” Ze dragen en blijven dragen in hun hart en in hun leven het licht en het elan van het evangelie, zonder beroep te kunnen doen op deze kerk. Mogen ze bij het afstand nemen hun blik op Jezus gevestigd houden”.

Bijlage 3
Conclusies van het Hollandse Pastoraal Concilie (1968 – 1970)
onder voorzitterschap van alle bisschoppen
Bron: Rome, IDOC international, no. 16 (Ed. Seuil, 15 jan. 1970,  82 blz.)

(Voor deze bijdrage is uiteraard gekozen voor de oorspronkelijk Nederlandse tekst, gepubliceerd in: Vijfde plenaire vergadering, De religieuzen en de ambtsbediening. Uitg. Katholieke Archief, Amersfoort, 1970, blz. 129-131.)

3. De vrouwelijke ambtsdrager

Op verschillende punten zullen zo snel mogelijk bestaande grenzen doorbroken dienen te worden. Ruimte scheppen voor de mogelijkheid van vrouwelijke ambtsdragers lijkt ons hier een zeer urgente zaak.

In de eerste periode van het christendom hebben vrouwen duidelijk verschillende vormen van ambt en van dienst uitgeoefend: als diacones, weduwe, in allerlei arbeid van liturgische, pastorale en diaconale aard. Sindsdien werd eeuw na eeuw als een vanzelfsprekendheid doorgegeven: alleen een man kan priester gewijd worden (C.I.C., 968, 1). In deze vanzelfsprekendheid speelden een groot aantal dingen mee. Zo werd de gehele seksualiteit vaak beschouwd als een louter lichamelijk gegeven dat vooral de vrouw bepaalde; haar lichamelijke verschijning en haar cyclus werden beschouwd als strijdig met het heilige en als ritueel onrein; er was een associatie met de rol van de priesteressen in de diverse religies; 'voorgaan' 'regeren' stond voorop bij het ambt en werd als typisch mannelijk beschouwd, tegenover het dienen, dulden, volgen dat eigen zou zijn aan de vrouw. Ook beriep men zich op 'goddelijk recht': Jezus zelf koos twaalf mannen uit; alleen de mannelijke priester kan 'alter Christus' zijn, als bruidegom staande tegenover de bruid, de kerk.

Precies op al deze punten nu is in de laatste tientallen jaren een verschuiving op gang gekomen, zo sterk dat er eigenlijk geen fundament meer is voor de vanzelfsprekend geachte stelling: alleen een man kan priester zijn.

Zonder op alle genoemde punten te willen ingaan, zouden we vooral willen wijzen op geheel de maatschappelijke ontwikkeling in dezen en op de hier van belang zijnde herbezinning met betrekking tot het wezen van de kerk zelf.

Eerst het geheel van de maatschappelijke ontwikkeling in dezen. 

Gesteund door menswetenschappen, door antropologie en door ervaring, is het hele zicht op de menselijke seksualiteit en op de plaats van de vrouw anders aan het worden. Bestaande factoren van cultuur, milieu, situatie, vaststaande rolverwachting worden doorbroken. Allerlei beroepen en maatschappelijke situaties, te beginnen bij het gezin, krijgen een gevarieerder aanzien, doordat ze door mannen én vrouwen samen vorm krijgen. Juist de samenwerking wordt als verrijkend ervaren. In deze context zou het de kerk bepaald geloofwaardiger maken in haar doen en verschijnen, als ze aansloot bij wat maatschappelijk op gang is gekomen en als ze een beroep zou doen op de verantwoordelijkheid van de vrouw over de hele lijn, zonder bij voorbaat vast te stellen, voor welke taak ze wel en voor welke ze niet geschikt zou zijn. Gaat de kerk hier niet toe over, dan zal ze meer en meer geassocieerd worden met geheel het pakket van achterhaalde zaken zoals we die boven aanstipten. Binnen een humane mannelijk-vrouwelijke wereld zal ze meer en meer gaan verschijnen als een archaïsch getto.

Op een beslissende wijze komt hier dan nog de herbezinning bij op het wezen van de kerk. Bij 'kerk' is alle nadruk komen te liggen op de basis: het hele volk Gods onderweg. Het hele volk draagt verantwoordelijkheid en ambten en diensten worden gezien als dienst aan dit volk. Het valt niet in te zien, waarom die bijzondere opdracht tot dienst (tijdelijk of voor het hele leven) zich zou moeten beperken tot het mannelijk geslacht.

De verantwoordelijkheid van allen mag, wat functies en ambten betreft, niet op een dergelijke eenzijdige manier gekanaliseerd worden. Bovendien moeten de gelijkwaardigheid en het partnership zoals die in het volk Gods zelf aanwezig dienen te zijn ook doorkomen tot de structuren. In Christus is 'man noch vrouw' (Gal.), maar de kerkorde drukt dit helemaal niet uit. Ambt is dienst, voorlopige en plooibare dienst, en ook die grondwaarheid (zie Vaticanum II) wordt verduisterd door de starheid wat betreft de man-vrouw-verhouding bij het kerkelijke ambt. In vele andere christelijke kerken heeft dit alles al eerder geklonken en in een groeiend aantal reformatorische kerken is men bezig de consequenties te trekken. Ook in oecumenisch opzicht is hier verantwoordelijkheid geboden: wat bij anderen mogelijk wordt, kunnen wij nauwelijks als absoluut onmogelijk blijven afwijzen. Ook Rome kan zich aan dit onderwerp van gesprek niet langer onttrekken.

Tenslotte lijkt het ons langzamerhand ook een zaak van eenvoudige rechtvaardigheid. Zoveel werk wordt overal zo lang door vrouwen gedaan, dat ook de laatste consequenties getrokken moeten worden: biedt een vrouw die bekwaam is zich aan voor het ambt ('compleet'), dan dient ze met vreugde te worden begroet. Er kan dan een proces van samenwerking tot stond komen tussen mannelijke en vrouwelijke ambtsdragers waardoor de vreemdheid, geremdheid, weerstand zullen afnemen en het opbouwende vertrouwen over en weer zullen groeien. We menen, dat het hier gaat om een zaak die maar nauwelijks uitstel meer duldt.

(Nauwelijks uitstel? … Dat werd voorgesteld, gestemd, gedrukt in januari 1970!

Ik vind het frustrerend om van de Kerk van Nederland tussen 1966 en 1970 alleen dit citaat te aan te halen. Dit volk van viereneenhalf miljoen katholieken, onderverdeeld in vijftienduizend discussiegroepen, werkte aan een geheel van onderwerpen zoals de missionaire taak, de zin van het geloofsleven, en besprak in 1970 het thema van het ‘dienstwerk in een kerk, volk van God’.) R.S.



Op dit moment zijn er nog geen bijdragen voor dit thema.

Terug naar "Ambten" | Naar boven

Disclaimer
EnglishDeutschFrancaisEspanol