Economie gaat over goed samenleven
Het gebeurt niet elke dag dat een topeconoom letterlijk zijn geloofsbrieven op tafel legt. Precies dat doet de Tilburgse econoom Lans Bovenberg in het boeklange interview met journalist Tjerk de Reus: De balans van Bovenberg. Economie en geloof in crisistijd. Theoloog Erik Borgman voelt zich door Bovenbergs vrijmoedig spreken over geloof en theologie uitgedaagd om als theoloog even vrijmoedig te spreken over de economie.
In het interviewboek van Tjerk de Reus legt topeconoom Lans Bovenberg uitdagende vragen op tafel: hoe denken wij na de economische crisis eigenlijk over de economie? Hoe breken we met de technocratische benadering die de economie ziet als specialisme van enkele deskundigen? En hoe maken we weer ernst met het idee dat economie een maatschappijwetenschap is? Precies dit laatste idee lag ten grondslag aan de voorloper van de Universiteit van Tilburg, waar Bovenberg en ik beide werken. Bij de oprichting in 1927 van de Rooms-Katholieke Handelshoogeschool te Tilburg meende de econoom Jos Cobbenhagen dat er voor goede economie meer nodig was dan economie in enge zin. Hij wilde ook aandacht voor filosofie, sociologie en psychologie. De protestant Bovenberg deelt met deze katholieke voorman een brede visie op de economie.
Als Bovenberg zijn visie uiteenzet, maakt hij vrijmoedig gebruik van bijbelse noties. Dat doet hij, vanuit zijn evangelicale achtergrond, regelmatig op een manier die ik als katholieke theoloog niet zomaar voor mijn rekening zou nemen. Maar zinvoller dan te strijden over de theologische details, is het Bovenbergs voorbeeld te volgen. Ik laat mij op het terrein van de economie lokken. In de economie staat iets op het spel dat juist ook theologisch van fundamenteel belang is. Uiteindelijk gaat het in de economie om het goede leven, het gemeenschappelijk goede, het bonum commune. Dit is volgens de katholieke traditie uiteindelijk een ander woord voor het koninkrijk van God dat ons nabij is zonder nog ten volle te zijn doorgebroken.
Altijd al
Voor Bovenberg maken economische vragen deel uit van een meer omvattend gesprek over wat noodzakelijk, wenselijk en mogelijk is. Ik ben dat met hem eens.
Maar anders dan Bovenberg suggereert, hoeven waarden en normen niet aan de economie te worden toegevoegd, zoals men een ingrediënt aan een gerecht toevoegt. Denkend vanuit de traditie van de katholieke sociale leer ben ik van mening dat economie altijd al door waarden en normen gestuurd wordt. Nadenken over het goede leven gaat daarom niet buiten de economie om. De voorstelling dat we van buitenaf, volgens een geconstrueerd of Godgegeven ideaal of wensbeeld, de economie zouden kunnen beoordelen en bekritiseren is daarom onjuist. Toch is dat ook wat veel linkse theologen in de jaren zeventig en tachtig deden. En nog in 2004 verklaarde de Wereldbond van Reformatorische Kerken (WARC) in zijn zogeheten Accra-verklaring dat het geloof in de reddende werking van vrije financiële markten een valse belijdenis is. Met een groot gebaar wordt daar “de huidige economische wereldorde” veroordeeld “die ons door het wereldwijde neoliberale kapitalisme wordt opgelegd” en die “het verbond van God tart door de armen, de kwetsbaren en de hele schepping uit te sluiten van de volheid van leven”.
Ik wil de problemen en de nadelen van het neoliberalisme geenszins ontkennen of bagatelliseren. Toch sta ik een andere benadering voor, een benadering ‘van binnenuit’. In die benadering betekent nadenken over het goede leven nadenken over de taak van de economie. De vraag is dan of de economie de haar toekomende functie daadwerkelijk vervult. In dit verband citeer ik graag de mystica Catharina van Siena (1347-1380). Zij leefde in de tijd dat de moderne stad, de moderne arbeidsdeling en de daarbij behorende geldeconomie opkwamen. Als dochter van een wolverver zag zij toen al in dat deze ontwikkelingen mensen in toenemende mate van elkaar afhankelijk zouden maken én zij was ervan overtuigd dat dit goed was. In een visioen vertrouwde God haar toe: “In mijn voorzienigheid wilde ik ieder van jullie afhankelijk maken van de ander, zodat jullie gedwongen zouden zijn liefde te beoefenen.” Door goederen en diensten met elkaar uit te wisselen, door met elkaar handel te drijven – met andere woorden via de markt – zorgen mensen voor elkaar en beoefenen zij de zorgzame liefde die hen maakt tot beeld van God.
Afgod
Geld is dus niet per se de Mammon, de afgod die mensen volgens Jezus afhoudt van het dienen van God: “Je kunt niet God dienen en de Mammon” (Matteüs 6, 24; Lucas 16, 13). Geld kan een middel zijn om God te dienen, mits het niet gezien wordt als doel op zich of gaat functioneren als de maat van de waarde van al het andere. “In God We Trust”, brengt de Amerikaanse dollar in herinnering – dat wil zeggen: niet in de dollar op zich. “God zij met ons”, bidden de in Nederland geslagen twee-euromunten nog altijd. Ik pleit ervoor om de markteconomie opnieuw te doordenken, ook theologisch. Vaak is de markt door christenen gezien als een anti- of pseudoreligie. Ik denk dat we hier afstand van moeten nemen. De markt brengt nieuwe vormen van vrijheid voort. De markt zorgt er bijvoorbeeld voor dat mensen zich in een bepaalde richting vergaand kunnen ontwikkelen en wetenschapper of bestuurder, bouwvakker of timmerman, musicus of profvoetballer kunnen worden. Het verbouwen van graan en het bakken van brood kunnen zij overlaten aan anderen. Dit levert allerlei gevaren op: oude vormen van ongelijkheid kunnen worden bestendigd en nieuwe geïntroduceerd. Mensen kunnen zich onderworpen voelen aan blinde en anonieme krachten. Individuen en groepen kunnen zich gedwongen zien zinloos werk te doen. Maar tegelijkertijd vergroot de markt niet alleen de individuele keuzevrijheid en ontwikkelingsmogelijkheden, maar ook de mogelijkheden om gezamenlijk de wereld in te richten en het goede leven in gemeenschap vorm te geven.
Encycliek
Daar waar de markt dit laatste doet, daar functioneert zij zoals ze als maatschappelijke organisatievorm moet functioneren – want dat is de markt uiteindelijk: een manier om het samenleven van mensen te organiseren en het goed samenleven te bevorderen. Waar de markt dit niet doet, daar gaat iets mis. Daar moet dan hersteld en bijgestuurd worden. Wie wil, kan deze visie op markteconomie nog eens nalezen in de jongste encycliek van paus Benedictus XVI, Caritas in veritate (Liefde in waarheid), die onlangs in Nederlandse vertaling verscheen. Waar de markt ervoor zorgt dat degenen die de rijkdom produceren zelf arm worden, daar mogen en moeten werkers strijden voor een rechtvaardige beloning. Waar de markt ertoe leidt dat de effecten van economisch handelen voor de samenleving buiten zicht blijven, daar wordt het tijd voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. De encycliek pleit uitvoerig voor vormen van ondernemen die de gevolgen voor de samenleving en het milieu actief meewegen. Daarbij dienen zowel het productieproces, het gebruik van het product als de verwerking van het afval in ogenschouw te worden genomen.
Het katholiek sociaal denken is erop gericht maatschappelijke organisatievormen ten volle te laten functioneren. Ze moeten worden bijgestuurd waar ze niet doen wat ze moeten doen: het opbouwen van de samenleving, de gemeenschap en het goede leven voor allen. Geef alle betrokkenen invloed en zeggenschap, breng alle factoren in beeld die in beeld gebracht moeten worden, inclusief het natuurlijke milieu en de natuurlijke hulpbronnen. Geef ook een stem aan mensen uit de gebieden die de grondstoffen en soms de werkkracht leveren, maar die nauwelijks profiteren van de groeiende rijkdom, en aan degenen wier bestaan wel door de markt wordt aangeraakt, maar die uitsluitend met de lasten en niet met de lusten daarvan worden geconfronteerd. Alleen als het echt niet anders kan, zo stelt het zogenoemde subsidiariteitsbeginsel, als economische mechanismen niet door de betrokkenen zelf zijn bij te sturen en als maatschappelijke krachten ten goede niet kunnen worden versterkt, dan moet van buitenaf worden ingegrepen door een nationale overheid of een speciaal op te richten bovennationale instelling. Want het goede leven is en moet een zaak zijn en blijven van de mensen die de samenleving vormen en opbouwen.
Onzichtbare hand
In deze visie is de economie dus niet de strijd van allen tegen allen. Het is ook niet het mechaniek dat, als het maar vrij gelaten wordt, volgens eigen wetmatigheid vanzelf rijkdom voortbrengt. In deze visie is de economie intrinsiek een vorm van maatschappelijk handelen, een manier om bij te dragen aan de opbouw van de samenleving.
Laten we even stilstaan bij het invloedrijke idee van de zogenoemde invisible hand, zoals dit voorkomt bij de moraalfilosoof en -theoloog Adam Smith (1723-1790). Smith, een van de founding fathers van de moderne economie, signaleert dat zelfzuchtig handelen van individuen soms gunstig kan zijn voor de samenleving. De bakker kan uit puur winstbejag het brood bakken dat de slager voedt. Voor Smith is dit een teken van Gods wonderbaarlijke voorzienigheid. Maar dit is niet het hele verhaal. Om te zorgen dat zijn producten verkoopbaar zijn, zal de bakker zich wel degelijk moeten verdiepen in de slager. Hij moet weten aan wat voor brood de slager behoefte heeft, wat hij ervoor kan en wil betalen, en wanneer het hem schikt om het brood te kopen. De samenleving wordt volgens Smith uiteindelijk bij elkaar gehouden niet door een blinde, onzichtbare kracht, maar door de feitelijke verbondenheid die haar doet functioneren. Mensen moeten die verbondenheid ook bewust onderhouden. Waar mensen dat doen, werken ze volgens Smith mee met Gods voorzienigheid.
Sociale praktijk
Wie zo naar de economie kijkt, ziet de economie niet langer als een neutraal en technisch mechanisme waaraan vervolgens christelijke of andere waarden moeten worden toegevoegd. Op het gevaar af mij als niet-econoom onsterfelijk belachelijk te maken, zou ik in deze lijn willen suggereren dat de huidige economische crisis niet is veroorzaakt door subjectieve ondeugden als hebzucht of hoogmoed – al speelden die bij individuen natuurlijk mee. De crisis ontstond doordat wij collectief niet langer verdisconteerden dat de economie een sociale praktijk is. In een economie als sociale praktijk is de prijs die mensen willen betalen voor een product de uitdrukking van een relatie, namelijk van het feit dat de een blijkbaar iets aanbiedt wat de ander nodig heeft. Je kunt mensen een tijd lang wijsmaken dat zij er goed aan doen iets te kopen wat zij niet willen hebben (bijvoorbeeld omdat ze het straks weer tegen een nog hogere prijs kunnen doorverkopen). Maar op een bepaald moment stort een dergelijke markt in. Dit gebeurde met de ondeugdelijke hypotheken in de Verenigde Staten – en via de kredietcrisis kwam de huidige wereldwijde economische crisis op gang.
Kort en goed: ik pleit ervoor de economie niet te zien als een technische sfeer waarin via abstracte mechanismen geld wordt verdient, maar als een wijze van maatschappelijk handelen waarmee mensen door anderen vooruit te helpen zichzelf vooruit helpen.
Erik Borgman
Erik Borgman is hoogleraar theologie van de religie in het bijzonder het christendom aan de Universiteit van Tilburg. Hij bespreekt in bovenstaande bijdrage, overgenomen uit VolZin van 18 september 2009, het boek van Tjerk de Reus, De balans van Bovenberg: Economie en geloof in crisistijd, Kok, 175 blz., € 16,50.
Op dit moment zijn er nog geen bijdragen voor dit thema.