Compassie: een beperkt medicijn  
Home > Thema's > Arbeidsverhoudingen > Compassie: een beperkt medicijn

                                                                Compassie: een beperkt medicijn

 

Het Handvest voor compassie, een initiatief van Karen Armstrong, heeft in eerste instan­tie veel aandacht gekregen. En hoewel het nog moet blijken of die blijvend is, is zo’n mo­reel appčl welkom, zeker in een samenleving die steeds harder en onbarmhartiger lijkt te worden. Maar er zijn wel grote woorden gebruikt. Trouw kopte in De Ver­die­ping: Com­passie is ‘goed idee op het juiste moment’, een citaat van Herman Wijf­fels vol­gens wie de crisis het gevolg is van “atomistisch, ego­centrisch, rationeel gedrag” en “van een gebrek aan betrokkenheid en compassie”. Compassie was volgens hem “nodig als basis voor een volgende beschavingsfase”. Nu zijn dat maar citaten in de krant en hij zal wellicht heel wat meer gezegd hebben, maar wat er door Trouw van wordt doorgegeven, geeft wel te denken.

 Dit appčl op individuen die daarmee op hun verantwoordelijkheid worden aange­spro­ken, past in een trend die zich, voor zover ik zie, de laatste jaren steeds duidelijker heeft ge­manifesteerd. We worden er ook op radio en tv bijna dagelijks mee geconfronteerd, door Sire bijvoorbeeld die ons direct aan­spreekt op ons gedrag. Ook de paus heeft in zijn laat­ste encycliek sterk op dat aambeeld gehamerd. Die encycliek heeft, als ik me goed herin­ner, Leonardo Boff de reactie ont­lokt, dat er wel wat meer marxisme in had gemogen. Ik zou het iets algemener willen zeggen: de aandacht voor structuren is in de laatste jaren wel erg verzwakt. Het lijkt erop dat de slinger na de jaren zestig en zeventig, waarin het woord ‘structuren’ elke dag op je af kwam, geheel naar de andere kant is doorgeslagen. Dat leidt tot een overschatting van de mogelijkheden van de individuen, of beter gezegd, het doet geen recht aan de problemen waarmee individuen geconfronteerd worden.
 
Die maken namelijk in hun dagelijks leven deel uit van maatschappelijke sectoren en spelen daarin de rollen die bij die sectoren passen. Ze kunnen moeilijk anders. Neem de economie. Een onder­nemer zal in de voortdurende concurrentieslag wellicht compassie hebben met zijn con­cur­rent die het loodje legt, maar als hij zich daardoor laat weerhou­den, legt hij zelf het loodje. Ik zie ook niet gauw iemand die al heel lang werkloos is en nauwelijks het hoofd boven wa­ter houdt, op het arbeidsbureau een mededinger naar de­zelfde baan uit compassie voor­rang geven. Als hij het wel doet, valt dat misschien te prij­zen maar mag men het vragen? Vanuit welke positie zou men dat dan doen? Een individu dat zich bin­nen het economisch systeem verzet tegen de daar geldende regels van groeien of achter­blijven, van vreten of gevreten worden, van winst maken of ten onder gaan ver­andert het systeem niet maar schakelt zichzelf uit.

Hetzelfde geldt voor de wetenschap. In de concurrentieslag om studiebeurzen en sta­ge­plaat­sen is voor compassie alleen plaats als de beslissing gevallen is en men zich kan permitteren met de verliezer compassie te hebben. Maar wie zegt, gaat u maar voor, ik zoek wel andere bezigheden als die beurs u verder helpt, is wellicht bewonderenswaardig maar moet wel van een wetenschappelijke carričre afzien. En opnieuw, mag men dat vra­gen? En hoe stellen voetballers zich op, als een collega steeds op de bank moet blijven? Aaien ze hem over de bol met de woorden, jammer voor je maar de trainer heeft beslist. Dat zou natuurlijk best aardig zijn, maar verandert dat het voetbal, dat volgens een be­kend geworden gezegde oorlog is, vaak ook binnen de club zelf? Dat valt ook elke week op de tv te constateren als er weer botten gebroken worden en spieren gescheurd. En zelfs van rustige schakers hoorde ik dat wie niet bereid is zijn tegenstander, figuurlijk na­tuurlijk, met huid en haar op te vreten, nooit de top zal bereiken. Wat betekent compassie eigenlijk in de context van wat men rustig systeemdwang kan noemen. Want dat is het en wie een appčl doet op individuen om daarin verandering te brengen, is daarom hard op weg hen te overvragen. Natuurlijk kan die systeemdwang niet bestaan als er geen indivi­duen zouden bestaan die haar in stand houden, maar dat is geen individuele kwestie maar het historisch gegroeide, misschien zelfs (gedeeltelijk) on­bedoelde resultaat van collectief handelen, waartegen eenlingen weinig meer vermogen.

 Men kan natuurlijk zeggen dat dit alles dan wel binnen de subsystemen van de maat­schappij geldt, zoals de economie, de politiek, de wetenschap en het onderwijs, de sport, de gezondheids­zorg, de wereld van pers, radio en tv, enzovoort, maar dat er ook een pu­blieke ruimte is, waarin mensen elkaar ontmoeten. Daarin zijn de onderlinge ver­hou­din­gen steeds harder geworden. De wereld van het ‘korte lontje’ zal ik maar zeggen. Daar zou met wat meer compassie al heel wat te bereiken zijn. Ik zou het toe­juichen maar rea­liseer me ook dat de subsystemen die ik hierboven noemde een zeer sterke uitstraling heb­­ben. Wie daarin dag aan dag is opgenomen, valt het uiterst moeilijk om thuis, in de buurt en in het openbare verkeer een heel ander type van gedrag te vertonen. Dat lukt mis­­schien wel een tijdje maar het brengt mensen wel in een op den duur ondraag­lijke spagaat.  De recent tachtig ge­worden filosoof Jürgen Habermas heeft alweer een paar decennia geleden voor die uit­stra­ling de term “ko­lonisering van de leef­wereld” ge­munt. De subsystemen modelleren de leefwereld naar hun eigen beeld en gelijkenis. Een van de uitingen daarvan is, dat vrij­wel alles tegenwoordig ‘bereken­baar’ moet zijn, in cij­fers en procedures moet zijn vast­gelegd en dat er zoveel mogelijk aan de markt – waarin voor compassie volstrekt geen plaats is – moet worden overgelaten.. Er zijn nog plekken die daartegen beveiligd zijn, maar het worden er wel steeds minder.

 Het is zeker niet zinloos individuen aan te spreken op hun verantwoordelijkheid; elke verzachting in de marge van de moderne samenleving is meegenomen. De verandering van structuren in onze samenleving die het ge­drag van individuen in hoge mate beďnvloe­den, om niet te zeggen bepalen, vraagt echter heel wat meer. Het gaat hier namelijk niet om de te­genstelling tussen de ‘zachte krachten’ en “de politieke en culturele smaak­ma­kers” die lie­ver “ferm en duidelijk zeggen waarop het staat” zoals Jan van Hooydonk in Volzin stelt, en waarmee hij de problematiek terugbrengt tot de meer of minder directe contacten tussen mensen maar om de tegenstelling tussen een moreel appčl op individuen die in systemen veelal compassieloos gedrag móeten vertonen en maatregelen die tot fun­damentele systeemverandering leiden. Is dat mogelijk? Hopelijk wel maar in mijn som­berder ogenblikken dringt zich vaak een citaat van een groot so­cioloog als Luhmann aan mij op, een uiterst scherpzinnig diagnos­ticus van de samenleving. Het luidt: “de maat­schappij is hul­peloos aan zichzelf uitgeleverd en richt zich vol­gens haar eigen logica on­stuit­­baar te gronde”. Dat zeg ik hem zó niet na, maar waarom weet ik eigenlijk niet.

Bert Laeyendecker

 



Op dit moment zijn er nog geen bijdragen voor dit thema.

Terug naar "Arbeidsverhoudingen" | Naar boven

Disclaimer
EnglishDeutschFrancaisEspanol