Vertalingen: Nederlands Français
Het evangelie laten klinken op het niveau van het mens zijn
Dankbetuigingen
Allereerst wil ik graag Cécile Entremont bedanken voor haar uitnodiging aan mij voor een moment van bezinning met u rond de vraagstukken die u vandaag bezighouden, vooral de vraag hoe u vernieuwend bezig kunt zijn en hoe u dat wat u echt aan het hart gaat, kunt delen met jong volwassenen, met name de generatie van 25 tot 45 jarigen... Het is voor mij steeds een grote vreugde de gelegenheid te hebben mannen en vrouwen te ontmoeten die zich inzetten op dit terrein ... want ik houd niet op te zeggen: theologisch denken kan nooit zonder een voortdurende confrontatie met de praktijk, met de realiteit.
Voordat ik begin, wil ik u ook mijn verontschuldigingen aanbieden: ik zal, terwijl ik spreek, ongetwijfeld wat moeten bewegen en van houding verwisselen. Verbaas u niet en wees niet ongerust: ik heb namelijk een degeneratieve afwijking aan de wervelkolom waardoor ik een ergonomische stoel moet gebruiken, die aan mijn gezondheidstoestand is aangepast. Dus bij voorbaat bedankt voor uw begrip.
Wat ik u ga zeggen zal staan in het kader van de praktische theologie en meer in het bijzonder van het terrein waarin ik gespecialiseerd ben, het punt waar theologie en menswetenschappen elkaars wegen kruizen. Ik zal in het kort enkele gedachten aandragen rond de jongerengeneraties en vervolgens zullen wij de gelegenheid hebben die te verdiepen – in welke vorm dan ook – in de geplande werkgroepen, waarin u, wat we vandaag doen, verder zult kunnen uitwerken.
Toen Cécile mij vroeg welke titel ik mijn bijdrage zou geven, heb ik tamelijk snel als antwoord gegeven: ‘Het Evangelie laten klinken op het niveau van het mens-zijn’. Dat is nogal een forse titel en ik zal dan ook maar enkele accenten belichten, want over dit onderwerp zou je een heel boek moeten schrijven. Maar alvorens hierover verder te spreken, zou ik in het kort willen kijken naar de context waarin jong volwassenen leven. Daardoor zullen we onze broederlijke verantwoordelijkheid jegens hen ongetwijfeld beter begrijpen en beter beleven.
1. Een korte blik op de culturele en maatschappelijke context waarin de 25- tot 45- jarigen... maar ook wij leven!
De moderne westerse samenleving wordt diepgaand getekend door de secularisatie, dat sleutelwoord dat gebruikt wordt door de specialisten om het ingrijpende veranderingsproces aan te duiden, dat zowel de instituten (wetenschap, politiek, recht...) als de menselijke activiteiten die daaruit voortkomen, los wil maken van hun religieuze fundamenten; door de gebieden van handelen en van kennis te scheiden van de religie, is deze laatste zelf één van die terreinen geworden, terwijl zij tot dan toe het terrein was dat zin gaf aan alle andere.
De ‘ont-institutionalisering’ van het religieuze, de individualisering, en de opening naar het culturele pluralisme zijn even zovele gevolgen van de secularisatie. Religieuze identiteit wordt niet meer in verband gebracht met het behoren tot, of het aanhangen van een instituut, maar eerder met een wijze van handelen: handelen vanuit een individuele vrijheid die uit zijn godsdienstige en culturele erfenis een aantal betekenissen en waarden put, die de huidige mens in staat stellen zijn eigen visie op de wereld te vormen zonder goedkeuring of verplichting van elders. De scheiding tussen de openbare en private sferen in het leven is voortaan bepalend voor de betrekkingen die de jonge generaties onderhouden met religie. Alles wat geloof en levensovertuigingen aangaat, wordt vandaag verbannen naar het persoonlijke en privéleven van onze tijdgenoten, wordt georganiseerd zoals het individu dat wil en beantwoordt bijna alleen maar aan het nuttigheidscriterium.
De moderniteit zelf heeft ook een zeker aantal socio-culturele veranderingen met zich meegebracht. Jong volwassenen worden uitgedaagd om voortdurend hun autonomie te veroveren, om op een technische manier de wereld die hen omringt te beheersen, om te presteren op alle terreinen van hun leven. Wat ook zijn of haar geslacht, leeftijd of situatie is, iedereen deelt min of meer de overtuiging dat de individuele vrijheid en de ontplooiing van de persoon boven alles gaan, op welk gebied dan ook. Daarbij komt vandaag de dag nog het geloof dat oprechtheid en kracht de beste bewijzen zijn van de authenticiteit van de banden tussen mensen. Daardoor wordt de manier van geloven tegelijkertijd anders: de hedendaagse mens wil zelf bepalen hoe hij of zij zin geeft aan het leven. De moraal valt uitsluitend onder het persoonlijke geweten en de waarden waaraan de jonge generatie hecht, worden bepaald onafhankelijk van welke institutionele invloed of beslissing van buiten af ook. De mens die op deze wijze zijn identiteit beleeft en zo is gestructureerd, haalt dan uit de religieuze waaier die hem wordt aangeboden, betekenisdragende elementen die het hem mogelijk maken voor zichzelf een religieuze, christelijke of andere identiteit te scheppen. Wat belangrijk is om te onthouden, is dat, als de vraag naar de zin van het leven voor jongvolwassenen een fundamentele vraag blijft, het antwoord niet meer systematisch bij de godsdienst wordt gezocht.
Anders gezegd, in plaats van de godsdienst die mij – in een collectief kader – zin verschafte, die mij zekerheid en houvast bood, die het mij mogelijk maakte mezelf te geven, die mij heil, genezing en geluk in het hiernamaals beloofde, is er nu een ‘ik’ dat op zoek is naar zin, heil, genezing, zekerheid, dienstbaarheid, welzijn, hier beneden. De individuele keuze wordt de wet; je moet daarbij niet alleen beslissen of je gelooft of niet gelooft, maar ook hoe je gelooft en zelfs wat je gelooft. De religieuze waarheid laat zich niet meer zien als iets wat je gekregen, geërfd hebt, maar als de vrucht van een persoonlijke zoektocht. De geestelijke zoektocht van de hedendaagse mens is mystieker en soms zelfs intellectueler geworden; zij is meer individueel geworden dan gemeenschappelijk, meer persoonlijk dan institutioneel.
Als de uitdrukking ‘samenleving in crisis’, die alle sectoren van het menselijk handelen beïnvloedt, bijna overal aanwezig is in de onderzoeken die momenteel worden uitgevoerd, dan spreken we ook steeds meer graag van een ‘crisis in de overdracht’. Het zou erop lijken dat de wonderlijke bundeling van het algemeen worden van de kritische geest, de ontmoeting van de culturen en de vooruitgang van de techniek, de fundamentele vormen van levenskunst die tot nu toe gedragen werden door de grote tradities, aan het wankelen heeft gebracht. Deze crisis van, zoals gezegd, ‘de overdracht’ brengt niet alleen met zich mee dat de menselijke persoon zelf brozer wordt, maar dat hij dat ook wordt met betrekking tot zijn drijfveren ten aanzien van zijn leven en het bouwen aan zijn toekomst. De persoonlijke geschiedenis van onze tijdgenoten bestaat meer en meer uit breuken en veranderingen.
De geografische mobiliteit van de mannen en vrouwen van onze tijd is niet bepaald gunstig voor de ‘gemeenschappelijke’ worteling op een precieze plaats en tijd. Het landschap waarin wij ons bevinden, is in voortdurende beweging op alle terreinen en de grenzen tussen de landen ontwikkelen zich zodanig dat we ons zouden kunnen afvragen of de hedendaagse mens, eerste surfer op het Web, niet ook een eersteklas surfer is geworden op de beroepsmatige, politieke, religieuze routes ... Rentabiliteit, doelmatigheid en onmiddellijkheid zijn de allesbeheersende motoren geworden van de maatschappij, maar paradoxaal genoeg ook obstakels voor het evenwicht en de ontwikkeling van het menselijk wezen.
Onze gemondialiseerde samenleving leeft steeds meer in twee snelheden en de tweedeling wordt duidelijker: terwijl sommigen het materieel steeds beter hebben, worden de ‘vergeten mensen’ steeds kwetsbaarder en steeds meer gemarginaliseerd. Terwijl de mondiale solidariteit onder invloed van de media soms spectaculair is geworden, sterven er vandaag nog iedere dag mannen en vrouwen in de straten van onze beschaafde landen. Vandaag willen de volwassenen die op zoek zijn naar zin, en in het bijzonder misschien de 25- tot 45-jarigen, liever de wereld bewonen dan hem veranderen; het ‘samen leven’ schijnt belangrijker te zijn geworden dan het ‘samen veranderen van de samenleving’. Door de open vragen van de bio-ethiek en de ecologie is de menselijke kwetsbaarheid opnieuw ontdekt. Er verschijnen ook nieuwe verbanden als man/vrouw, mens/natuur, samengestelde/uiteengevallen/opnieuw samengestelde gezinnen. Het verlies aan structurerende en vertrouwenwekkende bakens maakt het voor de jonge generaties, wanneer ze aan hun ontplooiing werken, moeilijker zich te identificeren met of af te zetten tegen een model. Maar dat verlies is ook weer gunstig voor de zoektocht naar zin en waarden.
Tenslotte, de vraag naar identiteit is ongetwijfeld een van de meest brandende actuele vragen geworden, omdat deze impliciet de fundamentele problemen van het geheugen, het erfgoed en de geschiedenis naar voren brengt en ons komt bevragen over wat we individueel en collectief willen worden. Welnu, van openstaan naar de ander en van dialoog kan alleen maar sprake zijn vanuit zelfbewustzijn en zelfkennis, vanuit zelfrespect en respect voor je persoonlijke geschiedenis. Meervoud kan alleen maar vervoegd worden vanuit het enkelvoud. Identiteit is datgene wat ons op elkaar doet lijken – dezelfde als de ander – maar ook datgene wat ons uniek maakt – onderscheiden van de ander. Ook al zijn persoonlijk succes, ambitie in je beroep, het cultiveren van prestatie en van eeuwige jeugd even zovele bepalende factoren voor de jongvolwassenen van vandaag, dan toch zijn je leven leiden, je pad uitzetten en je keuzes aanvaarden niet noodzakelijkerwijs gemakkelijke taken in een wereld waarin vaste bakens niet vanzelfsprekend zijn. Maar het proces van individualisering betekent geen afwezigheid of vermindering van sociale banden (het individu kan nu eenmaal niet zonder relaties), maar wel het aangaan van meer persoonlijke, meer zelf gekozen, meer verplichtende banden. Bij de banden die zij als vanzelfsprekend hebben geërfd, voegen zich zelfgekozen relaties. En die zelfgekozen relaties kunnen op ieder moment weer op losse schroeven worden gezet. Daardoor worden huwelijks- en familiebanden, en breder nog het verenigingsleven en het actieve ergens bij horen aangetast. Het leven als partners wordt complex in die zin dat “er steeds vier personen bij betrokken zijn, omdat elk van beiden te doen heeft met alleen zichzelf én met zichzelf samen met zijn of haar partner”(1). De individuen proberen een dubbel leven te leiden, niet in de zin van twee huwelijkslevens, maar in de zin van een huwelijksleven samen met een persoonlijk leven(2). Het verenigingsleven dat overigens zeker niet leegloopt, verandert eveneens. De verenigingen waarvan de leden zich vooral bezig houden met een gemeenschappelijke, sportieve of culturele activiteit, zijn talrijker geworden dan die waarbij men zich aansluit om gemeenschappelijke belangen (vakbonden(3), ouderverenigingen) te verdedigen. De ontplooiing van het individu heeft ook daar weer de overhand ten koste van de actieve inzet die vergrijst. ‘Actieve inzet moet gezien worden als een individuele keuze en beantwoordt niet meer aan de wens of de behoefte deel te gaan nemen aan gemeenschappelijke zaken, of die nu van geografische, beroepsmatige of godsdienstige aard zijn. De hedendaagse individuele mens wil zich best inzetten, op voorwaarde dat hij zijn eigenheid, zijn vrijheid van handelen en uitdrukken kan behouden’(4). Zo wordt er op talrijke en verschillende manieren gehergroepeerd, maar de gemeenschappelijke affiniteiten, interesses en behoeften zijn voortaan belangrijker dan datgene wat men overgeërfd heeft gekregen.
Onze tijdgenoten stellen eerst de vraag naar wat ze zijn en daarna naar hoe ze moeten handelen, en gelovig worden is belangrijker dan gelovig handelen. Het is niet zonder reden dat volwassenen meer en meer plaatsen en momenten zoeken om zich persoonlijk, geestelijk en intellectueel opnieuw te laten inspireren, los van elke zorg om zich actief in te zetten. Uit deze ontwikkelingen wordt de vraag naar identiteit meer dan ooit tevoren aan de orde gesteld. (Vroeger “stelde het individu, ingebed in de traditionele gemeenschap, maar zichzelf toch heel concreet belevend als privépersoon, zich geen identiteitsvragen zoals wij dat nu doen. Dat het individu dat nu wel doet, komt precies voort uit het structuurverlies van de gemeenschappen, veroorzaakt door de individualisering van de maatschappij”(5).)
Als wij in het tijdperk van de vraag naar identiteit terecht zijn gekomen, dan is dat misschien juist omdat identiteit niet meer vanzelfsprekend is. Jean-Pierre Boutinet benadrukt hierbij: “De volwassene is niet meer wat hij was (...). De laatste vijftig jaar is het beeld van de volwassene in die zin veranderd dat het achtereenvolgens drie karakteristieke vormen aanneemt. Tot in de jaren vijftig was de volwassene het referentiepunt voor de andere leeftijden. Het betrof een standaard volwassene (...) die tegelijkertijd de norm was voor hoe je je moest gedragen, en verantwoordelijk was voor de voortplanting (...). Met de komst van de jaren zestig dient zich al snel een nieuw model van volwassen leven aan: dat van de volwassene in perspectief (...). Men wordt volwassen door carrièreplanning en vorming in beroepsmatige projecten (...). Vanaf de jaren 1975-1980, de tijd van de crisis in de vooruitgangsmaatschappij en van stijgende onzekerheden (...), laat die zich vormende volwassene snel een nieuw beeld zien van het volwassen leven: de probleemvolwassene (...). In een leefomgeving die zich aan hem als te complex voordoet, ervaart hij zijn eigen onvolwassenheid”.
Ja, vandaag wordt het identiteitsbesef van mensen aan het wankelen gebracht en worden de individuen bevraagd op zowel wat hun rol is en waar ze bij horen, als ook precies op hun eigenheid, en dat tot in hun meest intieme zelf. Zekerheden verdwijnen, vaste bakens zijn niet meer helder, regels worden vaag en veranderlijk, normen worden problematisch en verliezen hun gezag. Zeker, het individu voelt zich vrijer, maar misschien ook onzekerder, omdat de rollen minder duidelijk zijn en de kaders minder houvast bieden. Onze maatschappij eist tegenwoordig van ons een voortdurende competentie en beschikbaarheid. Een voortdurende aansporing om te presteren dwingt de jonge generaties om ‘in de running te blijven’, om ‘zo hoog mogelijk te scoren’, zowel op kantoor als thuis. Het industriële model, met zijn eis van efficiency, is voortaan het domein van de seksualiteit binnengedrongen.
De prestatiecultuur is inderdaad juist in het seksuele leven van onze tijdgenoten terecht geraakt; getuige daarvan is explosie van sites die viagra aanbieden, alsof het gevoelsleven tenslotte alleen nog maar zou gaan over de angst voor ‘zou ik het nog wel kunnen?’. Het orgasme wordt voor velen de enige maatstaf voor een geslaagde seksuele relatie. Geneesmiddelen zijn niet alleen maar bedoeld voor medische zorg, maar ook om de individuele prestaties te verhogen en om, op ieder moment dat men dat wil, de dagelijkse dingen zo goed mogelijk te doen, op die manier het waanbeeld in stand houdend van het ‘alles moeten kunnen’. In die context zal het niet verbazen dat erectieproblemen een markt zijn geworden en dat op die manier het geloof wordt versterkt dat de sleutel voor een geslaagd seksueel leven te vinden is een perfecte techniek.
Er is geen plaats meer voor vermoeidheid, voor mislukking, voor tocht door de woestijn, voor kwetsbaarheid en voor het onvoorziene. Zo een druk schijnt er uitgeoefend te worden op de hedendaagse mens dat hij tenslotte gelooft dat hij overal perfect in moet zijn. De moraal van het ‘wat wel en niet mag’, die de seksualiteit gedurende een groot deel van de 20e eeuw heeft getekend, schijnt opgevolgd te worden door een ander paar, dat van ‘wat wel en niet kan’, omdat de huidige maatschappij in de mens de illusie voedt van het ‘alles is mogelijk’(6). Gedwongen om voortdurend te beslissen en te handelen zowel in zijn privéleven als in zijn werk, “is het individu-op-veroveringstocht tegelijkertijd een last voor zichzelf. In de spanning tussen vechten en lijden toont het individualisme zo een dubbel gezicht”(7).
Alain Ehrenberg vraagt zich af: “Heeft de hartstocht om zichzelf te zijn, die door de nieuwe normen wordt aangemoedigd, als tegenhanger een verband tussen de depressie en de verslaving?” De depressie verwijst steeds minder naar schuld en steeds meer naar geremdheid. Aan de oorsprong daarvan staat niet meer de verdringing van verboden verlangens, maar de druk van wat mogelijk is, de confrontatie van de noties van onbeperkte mogelijkheid en van onbeheersbaarheid. Welnu, eigen baas zijn betekent niet dat alles mogelijk is, dat alles haalbaar is. Depressie en verslaving herinneren de mens eraan dat hij een menselijk wezen is. Alain Ehrenberg gaat daarbij zo ver dat hij zegt dat “de depressie de waarschuwende instantie is van de mens die zich niet laat gidsen; omdat zij ons tegenhoudt, heeft de depressie er baat bij ons eraan te herinneren dat we de menselijke maat niet uit het oog moeten verliezen:”(8).
Nadat we de context hebben beschreven waarin de jonge generaties leven... (en wijzelf overigens ook!), kunnen we ons deze vraag stellen: wat doen we met de schat die we samen hebben? Aan wie en hoe brengen we over wat wij van de kerk en van het evangelie hebben ontvangen? Maar op die manier de vraag formuleren is, zoals Cécile zojuist zei, misschien de verkeerde weg waarop we blijven steken in schema’s die geen reden van bestaan meer hebben. Het past bij ons te rouwen om wat geweest is, om ons open te stellen voor het nieuwe van wat hier en nu kan gebeuren. Daarom heb ik mijn bijdrage de titel willen geven: ‘Het evangelie laten klinken op het niveau van het mens-zijn’. Omdat het evangelie altijd actueel is en omdat het evangelie steeds de mens zoekt, waar die ook is, gisteren, vandaag zowel als morgen!...
2. Het evangelie laten klinken op het niveau van het mens-zijn.
Onze zorg wordt bijna altijd geformuleerd in deze woorden: hoe bereiken we de jonge generaties? Vandaag wil ik u graag zeggen... ’en als we het roer nu eens omgooiden’ ... ‘en als we eens zeiden: hoe moeten we ons laten bereiken door hen?’ Is dat niet de echte vraag? Begint daar niet het antwoord op deze vraag ‘waar moeten we attent op zijn?’ Zijn we echt klaar om ons door hen te laten bereiken in al hun verscheidenheid? Zijn wij daar klaar voor?
Ik ben het er niet mee eens, als categorisch wordt beweerd dat God niet behoort tot de eerste dingen waar jong volwassenen zich mee bezighouden, in beslag genomen als ze zijn door sport, werk, geld of eenvoudigweg graag ‘van het leven willen genieten’. Zo somber is het beeld niet. Wat weten we van wat er in hun hart omgaat? Is christen-zijn alleen maar deel uitmaken van de christelijke gemeenschap... of is het ook deelnemen aan de menselijke gemeenschap? Laten we niet zó ongerust zijn. God is altijd aan het werk in de harten van zoveel mannen en vrouwen van onze tijd. In deze generatie zijn er ook politiek en sociaal geëngageerde mannen en vrouwen, die hun tijd en hun hoop inzetten voor de komst van een andere, gelijkwaardige en democratische samenleving. Zij stellen zich sociale, culturele en politieke doelen die zij voldoende achten. Sommigen zetten zich zelfs zo in dat zij er hun levensdoel van maken. Het gaat niet aan hen als onverschillig te beschouwen, hen te benaderen als vreemden. Meestal zijn ze op een bepaald moment in hun leven op een punt dat ze de fundamentele boodschap van ons gemeenschappelijk geloof niet meer zien. Zij stellen vragen aan de kerk, zodanig dat deze zich kan afvragen of ze taalgebruik, instellingen, waarden of mystieke termen die vreemd zijn aan de huidige cultuur, niet binnen haar eigen beperkte terrein heeft gehouden. Zij bevragen ons christenen ook over de mate waarin wij misschien de christelijke hoop hebben gebanaliseerd in formules, waarden en projecten die verschillen van die welke in de maatschappij gelden. De hedendaagse mens(9) – en daar ligt echt een kans voor ons – verlangt naar een godsdienst die ontdaan is van de dwang van archaïsche religies en van de last van de traditie, naar een godsdienst die opener en levendiger is. In de context van de mondialisering(10) is de vraag ‘wie zijn wij?’ belangrijker geworden dan die van ‘waar gaan we samen naartoe?’. Het lijkt mij dat het moderne individualisme(11) nog te vaak bekritiseerd wordt en uitsluitend wordt gezien in zijn negatieve kanten, soms zelfs wordt verward met een morele instelling die dicht bij het egoïsme komt; welnu, als men naar het individualisme(12) kijkt in de zin van het vermogen van een individu om voor zichzelf verantwoordelijk te zijn en zichzelf waar te maken, onafhankelijk van gemeenschappelijke instanties, dan kan dat ook een kans en een troef zijn, ook op het terrein van het geestelijk leven.
Mensen van deze tijd wensen niet meer behandeld te worden als kinderen; zij willen hun leven en hun geloof kunnen beleven op een vrije en autonome manier(13). Dat is een enorme uitdaging die een steun voor ons kan zijn. Het christendom kan voortaan niet alleen meer worden beschouwd als het behoren tot een traditie, maar ook als een spirituele beweging, als een persoonlijke ervaring (in relatie tot God, tot de anderen en tot zichzelf) tussen zovele andere. De christelijke spiritualiteit behoort voor alles levende gelovigen te kweken, daarbij het mysterie van het kruis de juiste plaats gevend.
Hiertoe worden wij opgeroepen: hoe delen we de vreugde van het geloven, welke tijd gunnen we ons om belangeloos de banden met de jonge generaties aan te halen, zelfs zonder met hen over het geloof te spreken en nog minder over onze inzet op het Parvis, het kerkplein, of elders? Belangeloos een band met hen scheppen, met hen spreken over onze hoop en verwachtingen, hen helpen zin aan hun bestaan te geven hoe dat ook is, vandaag en nu ... en niet gisteren en niet morgen! Precies vandaag kunnen we door eenvoudige en broederlijke betrekkingen weer inspiratie en elan geven aan die jonge generatie die verscheurd en versnipperd is door zoveel onzekerheden en angsten.
Ik geloof ten diepste dat, als we ons best doen om de werkelijkheid van de hedendaagse mens(14) te zien als een belofte en niet als een bedreiging, de christenen alle kansen zullen krijgen om zelf weer nieuw en dynamisch te worden in hun eigen zijn, terwijl ze tegelijkertijd datgene bewaren wat hun geloof bijzonder maakt, namelijk dat ze de hoeders zijn van een schat, van een goede boodschap voor deze tijd.
Jazeker, de jonge generaties stellen ons indirect vragen: is er een christelijke manier om volledig jezelf te worden in je relatie tot jezelf, de anderen en de Geheel Andere? Hoe kan een mens de weg naar zelfheiliging bewandelen, terwijl hij die naar vermenselijking opgaat(15)? Is er geluk te vinden in het christen zijn? Hoe (met welke middelen) kun je een diep geestelijk leven hebben midden in een stressvol bestaan? De geestelijke zoektocht van vrouwen en mannen van onze tijd is voor ons vandaag de dag een ware uitdaging. Zelfverwerkelijking is een fundamenteel verlangen van ieder menselijk wezen. Als we een volwassene de ruimte geven om op zoek te gaan naar de zin van het ‘je keren naar je eigen zelf’, dan kunnen we hem de middelen verschaffen om aan zichzelf te bouwen als subject en om zich tegelijkertijd te kunnen oriënteren op een vrij en autonoom ‘ik’ alsook op een verantwoordelijk ‘wij’, in staat om actief deel te nemen aan de opbouw van de verbondenheid in het hart van de menselijke en gelovige gemeenschap. De bijbel spreekt dikwijls over het hart als de plaats waar de Heer, in de mens, zijn tent heeft opgericht. Je keren naar jezelf, afdalen in je diepste wezen betekent dus: die geheime bron vinden waarin God in ons tot ons spreekt en onze dorst lest. Hoe paradoxaal het ook mag lijken, een verchristelijkte zoektocht naar jezelf zorgt ervoor dat je niet meer alleen maar naar jezelf kijkt, en dat je voortdurend attent bent op het beroep dat de wereld om je heen op je doet.
Wat moeten we nu doen?
Ik ga u wellicht een beetje in verwarring brengen... maar naarmate ook ik ouder word... en meer ervaring krijg op dit gebied, heb ik meer en meer de indruk dat het stellen van zo’n vraag je terecht doet komen in een vorm van schuldgevoel die verlammend zou kunnen werken. Zou de vraag niet eerder aldus geformuleerd moeten worden: wat moeten wij zijn? Paulus VI: “De hedendaagse mens luistert liever naar getuigen dan naar leermeesters en als hij naar leermeesters luistert, is dat omdat zij getuigen zijn”.
Vraagt God van ons om van alles te doen voor anderen of vraagt hij ons er gewoon te zijn, om te leven als kinderen van de Vader, ons te laten liefhebben door Hem zoals we zijn, vervuld van zijn Aanwezigheid en daarvan te getuigen om de jonge generaties ertoe te brengen zich deze vraag te stellen: maar wat is het dat je doet leven vanuit je innerlijk? U herinnert zich de vraag van Jezus: wie ben ik voor jou? Wat zouden wij daarop spontaan antwoorden? Wat moeten we doen? Of wat moeten we zijn? Dat herinnert ons aan een vraag in het evangelie. Wat moet ik doen? (Mt. 19, 16-22). Ga heen, verkoop alles wat je hebt en volg mij. Jezus volgen iedere dag weer, dat is niet niks... Vgl. Mt. 6, 25-34 (maak je geen zorgen over morgen): wat is ons geloof, wat is onze hoop?
We stellen steeds maar vragen over morgen, over de toekomst... over de toekomst van de kerk, de toekomst van Parvis, enz... maar leven we voldoende vanuit het eigen vandaag van God? Dit ‘Gods eigen vandaag’ dat ons elke dag weer wordt gegeven door het eenvoudige gebaar van het breken van het brood, en – in de mate waarin ons hart dat wil zien – door ‘het sacrament van de broeder of zuster’ waarmee we vandaag misschien nog niet genoeg rekening houden om onszelf persoonlijk vooruit te brengen en om de kerk een plaats te geven in het hart van deze wereld die op zoek is naar zin en hoop. Eenvoudig en concreet als broeders en zusters open staan naar elkaar; de ander accepteren zoals hij is en niet zoals we zouden willen dat hij is of wordt. Dat zijn de kruispunten waarop we onze plek kunnen vinden.
Omdat God het fundament van de kerk is, kan de gemeenschap een onbeperkte omvang aannemen; zij is niet alleen de gemeenschap van de mensen met God; zij is, juist daarom, de gemeenschap van de mensen onder elkaar. In die zin is zij tegelijkertijd theologaal en broederlijk: één zijn met God is het beginsel van de broederlijke eenheid (zie J. Rigal, p.17). We zijn dus hier en vandaag meer dan ooit uitgenodigd te zoeken naar sporen van “die God die gevonden wordt in de kleine dingen, in de breekbaarheid en ernst van de menselijke geschiedenis”(16). Ligt daar niet een prachtige uitdaging voor de toekomst! Maar die uitdaging kan alleen maar een gevolg krijgen als we er diep van overtuigd zijn dat God niet ophoudt de mens te zoeken en van hem te houden tot in zijn meest verborgen zwakheden... en door alle ongewisheden van zijn menselijk bestaan heen. En God, Hij wordt nooit moe van het liefhebben!
Laten we aan het begin van deze 21e eeuw niet van die christenen zijn die de moed verliezen! Het is waar dat de kerken leeglopen en dat de christelijke taal vreemd is geworden voor de hedendaagse mens, maar dat is alleen maar een voorbijgaande manier van kerk zijn. Eén realiteit blijft levend en werkzaam: “naar het evangelie wordt uitgekeken als naar een bron’ en ‘een middel om keuzes en initiatieven tot leven te laten komen, die ver over de zichtbare grenzen van de Kerk heengaan...” (zoals het zo goed wordt verwoord in het beroemde rapport Dagens). Zouden wij voor al die jonge mensen die zoeken naar zin, en die vragen om gidsen en coaches, een manier weten te vinden om bij hen het elan op te wekken van die andere mensen die ook op zoek zijn naar een leermeester en die de durf hebben gehad om aan Jezus te vragen: “Meester, waar bent u te vinden?” Zouden wij voor al die vrouwen en mannen die uitzien naar een daadwerkelijke broederschap, de vriendschap, de gebaren en de woorden weten te vinden om hen te helpen uit hun verlamde toestand te komen, net zoals Jezus dat heeft gedaan voor zoveel mensen die op zijn weg kwamen? Zouden wij bij al diegenen die hongeren naar het leven in een voortdurende zoektocht naar een persoonlijke ontplooiing, in hun hart de verhalen kunnen laten klinken van de mannen en vrouwen uit het evangelie die, net als de Samaritaanse, hebben weten te ontdekken wie zij echt zijn in het contact met Jezus, de Meester van het volle Leven?
Dat zijn de echte vragen die wij ons moeten stellen, niet vanuit een schuldgevoel, maar in de vrede van ons hart, gezamenlijk en broederlijk. Als we willen dat het geloof in ons groeit, dan moeten we dat – voordurend en iedere dag – laten gebeuren door Christus. Christenen van vandaag kunnen alleen maar getuigen van hun geloof in de mate waarin zij zelf Christus willen volgen, met hem op weg gaan in de wereld zoals die nu is (en niet zoals die gisteren was), zich voedend met zijn Woord en er vast van binnen van overtuigd dat de Waarheid, de Weg en het Leven geen vage ideeën of vastgeroeste dogma’s zijn, maar een persoon die steeds weer ontdekt wordt en die zichtbaarder wordt in de mate dat men zijn best doet te leven in broederlijke relaties waarin het woord vrij kan rondgaan in de kerk en in de wereld. Het christendom is geen ideologie noch een leer waarvan het voldoende zou zijn om die aan te hangen. Het is de intieme ontmoeting met Christus zoals hij laat zien en horen in het evangelie. De vraag die ons iedere dag weer wordt gesteld is de volgende: in welke God geloven wij? En van welk gezicht van God zijn wij de getuigen?
U weet het: “De toekomst van de kerk hangt niet af van de pracht van haar instituties en van de waarde van haar leden, maar van de ongelofelijk vruchtbare dynamiek van het evangelie” (J.Rigal, p.134). Dus moeten we dat evangelie laten klinken op het niveau van de verwachtingen van onze tijdgenoten, op het niveau van de mens zoals die is. Mannen en vrouwen van onze tijd verlangen naar een spiritualiteit die hen redt in plaats van dat ze hen veroordeelt tot en opsluit in een moraliserend verhaal van hoe je moet zijn en hoe je moet handelen. Zouden we hun hart kunnen openen voor de vreugde van het geloof in een God die neerknielt voor de mens – wie hij ook is en welke weg hij ook gaat – om hem op te richten en hem te bevrijden en hem te laten groeien naar de mate van zijn mogelijkheden?
Ja, wil God op de eerste plaats dat we een hoop dingen doen... of gewoon dat we zijn? Het lijkt mij dat God voor alles wil dat de mens zijn volle rijpheid als volwassene bereikt in een verbondenheid waarin hij onderwerp is, vertolkt, beslist en handelt juist in die liefdesband met de mensheid, in een geschiedenis die tot stand moet komen, daarin ook begrepen de geschiedenis van het heil. Welke plaats wordt daarin toegekend aan die God van de bijbel die onderhandelt met Abraham, die spijt heeft van zijn toorn, die zichzelf deelgenoot maakt van de grote omzwervingen van zijn volk in de woestijn? Hoe kunnen we ons een toekomst denken zonder dat we ons aansluiten bij het risico dat de God van de bijbel en van Jezus Christus heeft genomen om met de onzekerheden van onze vrijheden in zee te gaan?
Vandaag hoort het meer dan ooit bij onze verantwoordelijkheid als christenen (welke functie we ook vervullen) om ons te laten gezeggen door de uitdagingen van de geschiedenis en ons te hoeden voor een ideologische kerkopvatting, die wel intellectueel genot verschaft, ons geweten sust, maar die, zoals Jean Rigal (p.11) benadrukt, nergens echt bestaat... De kerk en wijzelf als christenen worden uitgenodigd om ons eigen functioneren uit het middelpunt te halen om ons helemaal te richten op en te luisteren naar de mensen van onze tijd en naar het Woord... “het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond” (Joh.) Zoals de theoloog Jean Rigal ons in herinnering brengt: “Vaticanum II is niet bijeengeroepen om een bedreigd instituut te verdedigen, maar om het Woord van God te confronteren met de dynamiek van de geschiedenis. Het evangelie is het belangrijkst en drager van de toekomst, en niet het instituut dat aan het evangelie is onderworpen en er zijn wortels en elan aan ontleent”.
Het lijkt mij inderdaad dat, naast de crisis waarin de instituties verkeren – een crisis die je niet moet ontkennen – datgene wat nog veel meer in crisis verkeert, misschien ons vermogen is om het evangelie te laten doordringen (zie Jean Rigal, p.122) in het hart van onze tijdgenoten. Dat verwachten de jonge mensen van ons: hoe kunnen we, samen met hen, creatief en actief zijn? Zei in 1990 (negentien jaar geleden dus al... bijna een generatie...) Johannes Paulus II in zijn encycliek De Missie van Christus de Verlosser, niet al het volgende: “De hele Kerk moet luisteren naar de moderne mens om hem te begrijpen en om een nieuw type dialoog te ontdekken die het mogelijk maakt de oorspronkelijkheid van de evangelische boodschap aan de huidige denkwereld duidelijk te maken”. (Johannes Paulus II, De Missie van Christus de Verlosser, december 1990). Dat is een uitdaging waar u ieder persoonlijk op in kunt gaan, daar waar u leeft en werkt.
En Jean Rigal schrijft dan (blz. 122): “Het instituut ervaart op een pijnlijke manier zijn grenzen: Omdat het ‘bestaat uit een menselijk en een goddelijk element’ (Lumen Gentium, 8), toont het zijn kwetsbaarheid. Al is zijn lichaam ook gewond, vol littekens en protheses, het blijft er toch niet minder de zichtbare aanwezigheid van God in de menselijke wereld om. Paradoxaal genoeg, confronteert zijn precaire situatie het instituut steeds weer compromisloos met zijn oorsprong en zijn identiteit”.
Laten we de toekomst van de Kerk, van Parvis, durven zien in een geestelijk perspectief, vertrouwend op de Heer die aan iedereen en aan ieder van ons blijft zeggen: “Wees niet bang, ik ben met je”. Als je dat zegt, weiger je niet de duidelijke institutionele verzwakking van de kerk van vandaag te erkennen. Het betekent ook niet dat je blind bent voor de veranderingen in onze tijd. Ik geloof vast dat spiritualiteit ons niet in slaap sust, maar integendeel dagelijks de mens oproept om vrij en verantwoordelijk te worden. Levende spiritualiteit is diep geworteld in de mens, in tegenstelling tot de struisvogelpolitiek, in tegenstelling tot een overdreven optimisme dat allen maar de functie heeft jezelf gerust te stellen en voldoening te hebben in een onvruchtbare immobiliteit met hier en daar wat kleine aanpassingen, noodzakelijk om dat wat was te laten voortbestaan. Met een spirituele blik kijken betekent – in de werkelijke toestand van de kerk en van de wereld zoals die nu zijn (en niet zoals ze gisteren waren en nog minder zoals ze morgen zullen zijn) – je laten uitnodigen om een paasavontuur aan te gaan, in de christelijke zin van het woord, dat wil zeggen om op doortocht te zijn. Het gaat er inderdaad om – en hier steun ik op enkele gedachten van Jean Rigal (p.125-128) – dat je een doortocht durft te maken
1. van een machtige kerk naar een breekbare kerk,
2. van een rivaliserende kerk naar een kerk die partner is,
3. van een kerk die mensen inlijft naar een kerk die ontmoet,
4. van een kerk van aantallen naar een kerk als teken.
Deze doortocht werkt alleen maar, als je op een vreedzame manier verschillende tweetallen bij elkaar weet te brengen, te weten: “erfgoed en onderzoek, traditie en nieuwe schepping, continuïteit en verandering, stabiliteit en verbeelding, trouw en ontplooiing, gezag en autonomie, waarheid en vrijheid, enz.....”. Het gaat er inderdaad om te gaan van een zelfvoldane kerk naar een kerk die gesprekspartner is, die inspireert en die het zuurdesem is van het Rijk Gods in deze wereld zoals die is. Wanneer we ons de tijd gunnen onszelf vragen te stellen over de toekomst van Parvis, doen wij dat dan alleen over de structuur zelf van Parvis? Of willen we dat doen vanuit onze menselijke werkelijkheid, ons daarbij opstellend als een persoonlijk, vrij, verantwoordelijk, verzoend en overeind staand ‘ik’. En durven wij dat ‘ik’ te verbinden met een gemeenschappelijk ‘wij’ dat het verschillend zijn van de ander respecteert en dat graag wil delen, er de vruchten van wil plukken?
Voordat ik hier bij u kwam, heb ik het laatste extra nummer doorgenomen van Parvis: “Kerk, wat heb je met je Evangelie gedaan?”... En ik heb er zeer uitgesproken gedachten in gevonden. Maar tegelijkertijd – laat ik eerlijk zijn – ben ik toch wat onvoldaan gebleven en heb bij mezelf gezegd: het is goed, ze durven zich uit te spreken... maar wordt deze manier van doen wel echt begrepen? Omdat u een lange ervaring hebt met strijd, oppositie voeren en confrontatie, die de zaken in de kerk vooruit hebben geholpen, heb ik bijna de behoefte om u misschien heel bescheiden te zeggen: om de jonge generaties te helpen zou u hen moet laten delen in wat uw strijd heeft opgeleverd en hun moeten leren zich niet allereerst en systematisch te verzetten of de confrontatie aan te gaan... maar helder te laten zien waar ze staan. In hun leven, in hun keuzes, in hun inzet en misschien zelfs in hun christelijk of ander geloof. Helder laten zien wat je standpunt is, betekent jezelf bestaansrecht toekennen en tegelijkertijd de ander ruimte geven voor zijn standpunt uit te komen en er te zijn, ook als je anders bent. Dat is een echt geschenk voor onze jonge generaties die zoveel moeite hebben hun plaats te vinden als een vrij, volwassen, verantwoordelijk, verzoend en overeind staand mens.
Er is nog een andere vraag die mij belangrijk lijkt om te benadrukken, en er zelfs over na te denken! Geloven wij inderdaad voldoende, zoals Maurice Bellet(17) suggereert, dat het evangelie een “woord is dat ons inleidt in het leven en de ruimte daarvan voor ons opent”? U weet het evengoed als ik: de apostelen verkondigden geen rigide dogma’s en geen organisatie van beton, maar levende woorden die in hun innerlijk groeiden door het geloof in de verrezen Christus en de genade van de Heilige Geest, en die zij probeerden te vertalen naar de culturen van hun tijd. Verschaffen wij ons in voldoende mate de middelen om zo goed mogelijk de roepstem van onze tijd te horen, te beluisteren, te begrijpen en erop te antwoorden, en om de goede woorden te vinden, een taal aangepast aan de werkelijkheid van vandaag? Om geloofwaardig te blijven in het heersend religieuze(18) pluralisme is het echt nodig dat we leren beter te luisteren naar de angsten van de mensen van onze tijd en ons open te stellen voor hun behoefte aan gastvrijheid en menselijke warmte. Het gaat er niet om mooie woorden te gebruiken die in wezen altijd maar hetzelfde blijven, maar om verder te durven denken rekening houdend met wat vrouwen en mannen nastreven in deze tijd, terwijl je trouw blijft aan het eigen karakter van de boodschap van Jezus Christus. Een spiritualiteit uitdragen rond de waarden van het evangelie, de smaak opwekken om te geloven in het woord van God, en mensen aanmoedigen mee te doen aan de maatschappelijke discussie, op dat kruispunt van spiritualiteit en dienstbaarheid (of inzet) bevindt zich een van de belangrijkste uitdagingen voor de toekomst van de christenen.
Want als de geschiedenis laat zien dat de mens al duizenden jaren lang God zoekt, hetgeen het christelijk geloof origineel maakt, dan betekent dat dat God de mens komt zoeken, waarvan de verschillende ontmoetingen van Jezus met de Samaritaanse vrouw, met Zacheüs, met Maria Magdalena, met de overspelige vrouw, de tollenaar en zoveel andere personen uit zijn tijd zo prachtig getuigen(19). Een christendom van verinnerlijking onderhouden en tegelijk een christendom van betrokkenheid en inzet ontwikkelen, dat betekent zeker dat je volop deelneemt aan de verandering van de wereld, aan een verandering in solidariteit en broederlijkheid.
Besluit
Als besluit zou ik graag willen zeggen dat we ons te vaak nog verkrampt aan het verleden vasthouden, in plaats van ons te laten verrassen door wat God in het hart van de mannen en vrouwen van onze tijd teweeg brengt. We zien alleen maar dat wat wel of niet meer lukt, wat werkte en wat nu niet meer werkt, wat vroeger mensen bijeenbracht en dat vandaag niet meer doet. En we vergeten te kijken naar wat bezig is te ontstaan, te groeien, wortel te schieten... Ik zou bijna willen zeggen dat het niet alleen de wereld is die geseculariseerd wordt, maar ook onze blik die niet meer in staat is te zien wat God iedere dag in de menselijke relaties teweeg brengt. In een samenleving die niet meer in meerderheid vanuit één enkele religie leeft, tekenen zich nieuwe manieren af van omgaan met transcendentie en met het religieuze. En hier raken we, denk ik, werkelijk aan een fundamentele vraag: welke spiritualiteit, hebben wij, christenen te bieden aan de mensen van onze tijd die op zoek zijn naar zin en hoop?
Misschien moeten we onszelf van tijd tot tijd er aan herinneren dat wij vóór alles dragers van een goede boodschap zijn en dat we overbrengers moeten worden van het evangelie. Overbrengers van het evangelie wil zeggen: mannen en vrouwen die ervoor zorgen dat ze het woord van God niet alleen met hun verstand begrijpen, maar zich er ook geestelijk mee te voeden. Door zo te handelen kunnen we getuigen van het feit dat het evangelie waarlijk een woord is dat ons inleidt in het leven en de ruimte daarvan voor ons opent. Want laten we dit niet vergeten (en hier haal ik woord voor woord de tekst van een anonieme schrijver (15e eeuw) aan, die volgens mij nog steeds verbazingwekkend actueel is):
“Christus heeft geen handen.
Hij heeft slechts onze handen om vandaag zijn werk te doen.
Christus heeft geen voeten.
Hij heeft alleen maar onze voeten om te mensen op zijn weg te begeleiden.
Christus heeft geen lippen.
Hij heeft slechts onze lippen om over Hem te spreken tot de mensen van nu.
Christus is geen hulp.
Hij heeft slechts ons als hulp om mensen te sparen.
Wij zijn de enige bijbel die de mensen vandaag nog lezen.
Wij zijn de laatste boodschap van God, geschreven in daden en woorden”.
De toekomst van de leden van Parvis op een vreedzame en constructieve manier onder ogen zien, betekent misschien dat ieder lid, man of vrouw, ontmoetingen wil en durft aan te gaan dwars door de generaties heen in een creatieve en gezamenlijke dynamiek. Dat betekent: geen woorden meer gebruiken om dingen uit te leggen, maar woorden gebruiken die je samen deelt en die voortkomen uit het leven zelf. Dat betekent: je geen zorg meer maken om getallen en structuren... maar je openen voor belangeloze relaties, en teken, getuige zijn van de evangelische waarden waardoor je bezield wordt. Als je aan de jonge generaties je moed, je hoop en je elan laat zien, dan geef je hun de gelegenheid om zichzelf op een dag de vraag te stellen: “maar wie is Hij toch dat Hij hen doet leven vanuit hun eigen innerlijk?” Het Evangelie laten klinken op het niveau van het mens zijn: dát is de echte uitdaging.
Ja, als we onze ogen eens op de toekomst zouden kunnen richten, terwijl we attent blijven op alles wat er onder ons ontstaat, op ieders creativiteit, op nieuwe ideeën, op dingen die zo maar gebeuren! Als we het idee eens accepteerden dat de hedendaagse mens even gevoelig voor God kan zijn als vroeger, dat het christendom van de toekomst evenzeer de vrucht zal zijn van onze eigen inspanningen als van die van de menselijke vrijheid en van het werk van de Geest in het hart van de wereld! Laten we, in plaats van steeds maar tegengehouden te worden door kant en klare voorbeelden waarvan we denken dat het de enige mogelijke uitgangspunten zijn, liever attent zijn op alles wat erin slaagt in te beuken op de barsten en scheuren van onze instortende dikke muren.
In de zaligsprekingen is er geen sprake van ergens bij horen; wanneer Jezus zegt: “Wat jullie aan de minsten van de mijnen hebt gedaan, dat hebben jullie aan mij gedaan”, laat hij weten dat het heil absoluut niet komt door het feit dat je ergens bij hoort. Dat betekent dat je man of vrouw van het Koninkrijk kunt zijn zonder dat je het weet, en waar het daarbij om gaat, en wat volledig vreemd is aan de pastoraal van de overdracht en van de logica van het ergens bij horen, is hoe mannen en vrouwen tot echt leven kunnen komen. Het is belangrijk te begrijpen dat de eerste stap in de richting van het heil is: levend zijn, en dat christenen niet onverschillig kunnen zijn voor het leven. De boodschap van het evangelie is: “Wees levende mensen!”
Ik wil eindigen met een citaat van Jean-Marie Donegani uit een artikel getiteld: Individu, subject en gemeenschap’, dat verwijst naar twee werken van Bacq over de pastoraal die mensen tot elan wil brengen. “De pastoraal van opwekking is niet het overdragen van een leer, het is het bijeenbrengen van mensen, het is de tekenen verstaan die worden aangedragen door mensen die vragen, tekenen die aangeven wat zij geworden zijn of wat zij bezig zijn te worden, hoe ze in het leven staan en wat ze zijn in het licht van het Koninkrijk.”
Het Koninkrijk is iets dat onder ons is, het is geen plaats; het Koninkrijk is een ‘niet-plaats’, het is juist de relatie. De Openbaring is een relatie-ervaring. Dat is precies de pastoraal van de opwekking. Zij is niet gemakkelijk om mee aan het werk te gaan. Zij is een beweging die inspiratie geeft aan de zorg voor mensen, zij is bij iedereen een houding die het leven omarmt. Deze pastoraal is iets dat heel fundamenteel berust op het idee dat ik niets weet van het geloof van de ander, dat ik niets met hem van plan ben. Vanuit dat gezichtspunt is het juiste ethische uitgangspunt van die pastorale houding dat ik mij noch vader, nog meester, noch doctor mag noemen. Met andere woorden, in deze pastorale houding is er geen sprake meer van evangeliseren en van geëvangeliseerd worden, er is alleen maar het evangelie dat tussen hen beiden staat, alleen Goed Nieuws waarin men met elkaar spreekt en waarin men elkaar herkent. Misschien gebeurt het Woord met een grote ‘W’ op dat moment wel tussen hen, en alleen daarin mag je spreken van evangeliseren.
Christine Aulenbacher
Christine Aulenbacher is lector aan de Katholieke Theologische Faculteit van de Universiteit van Straatsburg. Zij hield deze toespraak op 28 november 2009 bij gelegenheid van de viering van het tienjarig bestaan van Parvis, een platform van progressieve rooms-katholieke organisaties in Frankrijk.
(1) François de Singly, Libres ensemble. L’individualisme dans la vie commune, Paris, Nathan Université, 2000, p.19 - 22.
(2) Enkele cijfers illustreren deze ontwikkeling: het toenemen van het ongehuwd samenwonen, van 2,9% in 1962 tot 18% in 1999. De groei van samenlevingscontracten, ingesteld in november 1999: van 6151 eind 1999 tot 1.700.000 in 2006; het grotere aantal scheidingen: momenteel telt Frankrijk 42 scheidingen op 100 huwelijken, tegen slechts 12 scheidingen op 100 huwelijken in 1970. Van de eerste gevallen van ongehuwd samenwonen, begonnen rond 1990, en of ze nu wel of niet later omgezet zijn in een huwelijk, is 15% binnen vijf jaar verbroken, bijna 30% binnen tien jaar. Buitenechtelijke geboorten komen er alleen maar meer: in 2005 is 43,3% van de kinderen geboren uit paren die voor ongehuwd samenwonen hebben gekozen, tegen slechts 7% in 1970. Frankrijk, waar bijna de helft van de kinderen buiten een huwelijk worden geboren, is één van de Europese landen waar de neergang van het traditionele model het sterkst is: in Duitsland, Portugal, België, Spanje wordt meer dan 75% van de kinderen nog geboren uit een gehuwd paar. In Italië of in Griekenland is dat het geval bij 90% van de kinderen. Met het toenemen van het aantal scheidingen heeft het einde van de 20e eeuw het aantal eenoudergezinnen en opnieuw gevormde gezinnen zien groeien. In 1999 woonde , volgens het INED, meer dan één op de vijf kinderen (drie miljoen in totaal) niet samen met beide ouders. In de grote meerderheid van de gevallen (63,2%) wonen die kinderen bij hun moeder. In een veertigtal jaren is het aandeel van eenoudergezinnen bijna verdubbeld.: zij vertegenwoordigen 18,6% van de gezinnen in 1999 tegen 9,4% dertig jaar daarvoor. Vgl. Le Monde van 26 januari 2006.
(3) Het dagblad La Croix van 12 december 2005 kopte op bladzijde 20: ‘De vakbondsorganisaties hebben de opa-blues’. In de komende jaren zal de pensionering van de ‘opa-boom generatie’ de vakbonden beroven van een deel van hun leden.
(4) Pierre Yves Cusset, Individualisme et lien social, in La Documentation Française, no 911, april 2005, p.9.
(5) Jean-Claude Kaufmann, L’invention de soi. Une théorie de l’identité, Paris, Armand Colin, 2004, p.17.
(6) Het ‘alles is mogelijk’ botst onvermijdelijk op de fysiologische grenzen van de mens.
(7) Alain Ehrenberg, op.cit., p.245
(8) Alain Ehrenberg, op.cit., p.292
(9) Chapelle (G.), Le moi. Du normal au pathologique, Paris, Ed. Sciences Humaines, 2004.
(10) Martin (D.), Metzger (J.-L.), Pierre (P.), Les métamorphoses du monde. Sociologie de la mondialisation, Paris, Seuil, 2003.
(11) Singly de (F.), Les uns avec les autres. Quand l’individualisme crée du lien, Paris, Armand Colin, 2003.
(12) Singly de (F.), L’individualisme est un humanisme, La Tour d’Aigues, Ed.de l’Aube, 2005.
(13) Pacot (S.), L’évangélisation des profondeurs, Paris, Cerf, 1999; Reviens à la vie, Paris, Cerf, 2002; Ose la vie nouvelle, Paris, Cerf, 2003.
(14) Chanteur (J.), Vernette (J.), Laupies (F.) et alii, La vie intérieure. Une nouvelle demande, Académie d’éducation et d’études sociales (AES), Paris, Fayard, 1998
(15) Burdelot (Y.), Devenir humain. La proposition chrétienne aujourd’hui, Paris, Cerf, 2002.
(16) Philippe Bacq & Christophe Theobald (dir.), Une nouvelle chance pour l’ Evangile. Vers une pastorale d´engendrement, Lumen vitae/Ed.de l’ Atelier, 2005.
(17) Bellet, M., La Quatrième Hypothèse, Desclée de Brouwer, 2001
(18) Lenoir (F.), Les métamorphoses de Dieu. La nouvelle spiritualité occidentale, Paris, Plon, 2003
(19) Grün (A.), Jésus, Paris, Bayard, 2005
Op dit moment zijn er nog geen bijdragen voor dit thema.
Terug naar "Het evangelie laten klinken op het niveau van het mens zijn" | Naar boven