Toespraak bij het einde van het Dekenaat Utrecht
De fotografie stond nog in de kinderschoenen, rond 1870, en je moest dus wel een bijzonder persoon zijn wilde er een foto van je worden gemaakt – laat staan dat er een doodsprentje met je foto verscheen. En toch is dat wat er gebeurde toen de eerste echte deken in de stad Utrecht overleed. Hoe anders vergaat het de laatste deken: niet gestorven, geen prentje, hij gaat gewoon in liquidatie met dekenaat en al.
Maar terug naar het begin. Over het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland was meer dan zes jaar geruzied, desondanks waren er vijf aartspriesterschappen in het nieuwe aartsbisdom: Gelderland, Utrecht, Twente, Groningen en Leeuwarden. Hun aartspriesters werden in 1853 dekens, hun regio’s dekenaten.
De groei van het aantal dekenaten zette door totdat het aartsbisdom er uiteindelijk 23 had. En dan waren Groningen, Friesland en Drenthe er al af. In 1993 werd besloten tot een herindeling in negen dekenaten, wat voor de provincie Utrecht betekende dat in 1995 het Dekenaat het Sticht en het Dekenaat Utrecht Oude Rijn werden gevormd. De stad Utrecht, het dekenaat Montfoort en het dekenaat Breukelen werden samen dekenaat Utrecht Oude Rijn. Dekenaat Amersfoort en dekenaat Zeist werden samen dekenaat 't Sticht.
Per 1 januari 2005 zijn die beiden samengevoegd tot het huidige dekenaat Utrecht. Het dekenaat Utrecht had iets speciaals: Utrecht was de stad van de bisschop, van de eerste, Willibrord, en tot op heden ook van de laatste.
Een deken had tot ver in de twintigste eeuw vooral een taak als pastor pastorum. Zijn priesters waren te talrijk voor één dekenale cura-bijeenkomst; ze troffen elkaar in zogenaamde ‘conferenties’: clusters van parochies die door de bisschop werden vastgesteld. De taken van de deken werden geleidelijk uitgebreid. Met alleen goede wijn en goede sigaren kwam je er niet meer, er moest meer vergaderd worden, zakelijker toezicht gehouden, bijvoorbeeld op de alle kerkenbouw. Daar kwam bij dat de leken mondiger werden. Ze kregen meer taken, gingen meer meedenken in het parochiële beleid.
Na het Tweede Vaticaans Concilie ontstonden eind zestiger, begin zeventiger jaren her en der dekenale adviesraden. Van hieruit was het nog maar een kleine stap naar 1976. Vanaf dit jaar is een dekenaat niet meer alleen het werkgebied van een deken, maar is een dekenaat ook een rechtspersoon met eigen taken en bevoegdheden, reglementen en structuren.
De dekenaten waren niet alleen meer de verlengde arm van de bisschop. Het bisdom Utrecht is geografisch groot – te groot om vanuit één centraal punt goed, communicatief bestuurd te worden. Vandaar deze tussenlaag. Maar de dekenaten pakten ook op professionele wijze de scholing op van de vrijwilligers. Met een teruglopend aantal professionele pastorale beroepskrachten werd er een steeds groter beroep gedaan op vrijwilligers. Van daaruit ontstond weer de vraag naar scholing en het dekenaat is, met de pastorale school, in dat gat gesprongen.
Het dekenaat had de overtuiging dat de christelijke wijze van geloven zich concreet in de locale geloofsgemeenschappen afspeelde. In het dagelijks leven, wonen en werken van mensen, in hun geloof, hoop en liefde. Het dekenaat had tot taak nabij te zijn en de stem en getuigenis te horen en te verwoorden en de bestuurders uit de parochies en de pastores binnen de pastorale teams te ondersteunen. Vandaar dat de deken ook bij het bisdombestuur betrokken was.
Waarom nam ik u mee naar het verleden? Waarom met zevenmijlslaarzen door de geschiedenis van het dekenaat Utrecht? De kerk van Utrecht, ontstaan in de achtste eeuw, heeft het vervolgens 1100 jaar kunnen doen zonder dekens, en nog 123 jaar langer zonder het dekenaat als zelfstandige organisatievorm. Vervolgens hebben we 155 jaar dekens gehad, en 32 jaar dekenaatorganisaties. En vanaf 2009 volgt er weer wat anders, voor 100 of voor 1000 jaar. Zo te bezien zijn dekens en dekenaten een kort intermezzo geweest, voorbijgaande verschijnselen. Dat stemt niet alleen tot bescheidenheid, dat relativeert misschien ook een beetje onze pijn.
We zijn en blijven Gods volk onderweg. Elke etappe ziet er anders uit: de omgeving, de interne organisatie. Maar de stoet van Gods volk trekt verder. Enige relativering kan dus geen kwaad, maar daarmee mag zeker niet de betekenis die deken en het dekenaat hebben gehad voor Utrecht worden gebagatelliseerd.
Het dekenaat is de laatste anderhalve eeuw deel geworden van het kerkelijk bouwwerk in onze regio, met een eigen plaats naast en samen met parochies en parochieverbanden, het categoriaal pastoraat, de religieuze orden en congregaties, katholieke verenigingen en stichtingen en organisaties, andere christelijke kerken en instanties heel breed in de samenleving.
Het dekenaat is de plaats waar voor de vrijwilligers scholing en toerusting plaats vond. Waar ondersteuning geboden wordt aan de profielpastores, besturen en werkgroepen, waar nieuwe initiatieven ontstaan in het kader van het missionair zijn, waar we samen vooral proberen het gezicht van onze kerk te zijn.
Het is moeilijk deze dekenale draad uit het weefsel te trekken zonder het geheel te beschadigen; het is ook moeilijk voorstelbaar hoe het weefsel eruit zal zien zonder deze ene draad en dier kleur extra. Bij alle verwevenheid en veelkleurigheid moeten we niet vergeten wat er in dat weefsel wordt gedragen: het is uiteindelijk niet de vorm maar de inhoud die telt, niet de verpakking maar het Goede Nieuws.
Daarom: de deken, het dekenaat – ze verdwijnen binnenkort achter de horizon, maar wat moet blijven bestaan is de Kerk van Utrecht, dat weefsel waarin we samen het geloof dragen, verdiepen en doorgeven. Daar blijft u hopelijk aan bijdragen, zoals u dat in het verleden heeft gedaan: u, de gelovigen en niet-meer-zo-gelovigen in de wijken en steden en dorpen van Utrecht, u, de talloze vrijwilligers, velen van u gevormd onder de vlag van het dekenaat in de pastorale school, u, de leden van parochiebesturen en stuurgroepen, die zo’n grote verantwoordelijkheid dragen in deze tijd van veranderingen en u, van de parochiale caritasinstellingen, ook u moet in dat fusieproces over uw eigen schaduw heen springen om de kerk van Utrecht te blijven dienen. En wat zou de kerk van Utrecht zijn zonder u, pastores: priesters, diakens, pastoraal werkers, actief in parochies en parochieverbanden, in verpleeghuizen, verzorgingshuizen, gevangenissen en andere instellingen, in het bijzonder noem ik hier het studentenpastoraat, het buurtpastoraat en senioren pastoraat waarmee het dekenaat een speciale band heeft, u, emeriti, die soms hoofdschuddend u afvraagt waar het toch heen moet als er ook al geen dekenaat meer over blijft, en u, bestuurders van stichtingen die allerlei kerkelijke en pastorale activiteiten in Utrecht faciliteren, en last but not least jullie, collega’s binnen het dekenale team en oud-medewerkers, cursusleiders, redactieleden, vrijwilligers van werkgroepen, en nog veel meer.
U allen, en allen die nu ongenoemd bleven maar evenzeer meetellen, u die samen de Kerk van Utrecht vormt, u dank ik zeer, ik wens u vrede en alle goeds maar ook veel sterkte in de komende jaren.
Irene Vriens
Mevrouw Irene Vriens was voorzitter van het inmiddels door de aartsbisschop van Utrecht opgeheven dekenaat Utrecht. Bovenstaande toespraak hield zij op 18 november 2008 voor allen die op enigerlei wijze bij het dekenaat betrokken waren.
Op dit moment zijn er nog geen bijdragen voor dit thema.