Natuurlijk katholiek
Er is mij gevraagd te reageren op de toespraak van Hermann Häring en ook mijn eigen gedachten te ontwikkelen ten aanzien van het doorgeven van de ‘Fakkel van vernieuwing’. Allereerst wil ik zeggen dat Hermann Häring’s deprimerende analyse van de toestand van de rooms-katholieke kerk niet alleen implicaties heeft in deze kerk, maar ook in andere kerken. "Want voor de meeste mensen is de kerk de Kerk, van welke kerkelijke gezindte dan ook". Dit schreef onlangs de Anglicaanse priester Paul Oestreicher(1). En hij voegde er aan toe: "Inderdaad, als de grootste van de christelijke kerken schade lijdt, dan geldt dat voor het hele christendom."
Het gezegde "de kerk is de Kerk" vindt zijn verklaring in de hedendaagse perceptie van de kerk als voornamelijk pauselijke kerk en daarmee tevens als de enige echte kerk. De media versterken tegenwoordig, gefocust als ze zijn op de persoon van de paus, een trend die al in de 19e eeuw is begonnen: de centrale positie van de paus (de zogenaamde ‘Christificering’ van de paus) en daarmee een visie op de kerk als een centraal geleide organisatie. De protestantse kerken, en nog minder de oud-katholieke kerken, voelen zich niet happy bij een dergelijke, door de media ondersteunde centralisatie, hetgeen vooral voortkomt uit hun gedecentraliseerde structuur. Slecht enkele charismatische leiders genieten een dergelijke aandacht van de media: voor Duitsland kunnen we denken aan Wolfgang Huber en Margot Kässmann, voor de Engelssprekende wereld aan Robin Williams, en voor andere godsdiensten misschien wel de Dalai Lama.
Deze overdreven nadruk van de media op de bisschop van Rome beïnvloedt de manier waarop de kerk ervaren wordt in onze samenleving. Het is een samenleving waarin steeds meer mensen zich geen kerklid meer voelen. Daarom kunnen zij ook niet meer van binnen uit ervaren hoe hun kerk gestructureerd is, noch hoe de theologie georiënteerd is, of waar ze werkt aan vernieuwing. Zulke mensen kennen het pausdom alleen maar in de invloed die het heeft op de wereld, en in zijn pretenties. Op plaatselijke niveau komt de kerk alleen nog ter sprake door schandalen. Het beeld van de kerk in de media wordt, afgezien van enkele positieve rolmodellen, momenteel geschetst als achterlopend, bekrompen en volkomen buiten het (post)moderne leven. De automatische autoriteit die het typisch katholieke tot voor kort had, is verdampt met de nieuwste publicaties over de betrokkenheid bij misbruik. Lutherse vrouwelijke bisschoppen komen naar voren als veel positievere voorbeelden, door de manier waarop ze verantwoordelijkheid nemen voor fouten van henzelf en van hun kerken, en zo de geloofwaardigheid van de kerk hoog houden.
Bij het imagoprobleem van de kerk komt, denk ik, nog iets anders. De rooms-katholieke kerk en het merendeel van haar leden claimen zonder erbij na te denken,
het katholiek-zijn voor zichzelf alleen. Het begrip ‘katholiek’ wordt daardoor meer en meer getekend door de specifiek rooms-katholieke invulling ervan. Een voorbeeld: als oud-katholieken vertellen over de synodale structuur van hun kerk en de wettelijk verankerde medeverantwoordelijkheid van de leken in alle bestuursorganen, wordt hen regelmatig gevraagd of dat niet ‘protestants’ is. ‘Katholiek’ betekent ondertussen voor veel mensen conservatisme, gebrek aan bereidheid zich te hervormen, en hiërarchische kerkstructuur. Als oud-katholiek echter sta ik voor een kerk die katholiek-zijn, vereenzelvigt met bereidheid tot hervorming en openheid. Wanneer ik als kerkhistoricus kijk naar wat hier gebeurt, dan moet ik denken aan de negentiende eeuw. Ook toen schermde men zich af van de moderniteit, waarbij men zich – paradoxaal genoeg – tegelijkertijd bediende van de toen moderne wijzen van presentatie en organisatie. Deze mentaliteit van zich verschansen leidde tot grote spanningen die culmineerden in het eerste Vaticaans Concilie en die daarna – ten koste van een zeer hoge prijs – hebben geleid tot eenzijdige oplossingen.
Tegenwoordig vraag ik me af hoe de grote interne spanningen binnen de rooms-katholieke Kerk ‘opgevangen’ worden, en hoe men in de 21e eeuw zal omgaan met de groepen die opkomen tegen deze isolationistische politiek. In de 18e en 19e eeuw (en ook zelfs daarvoor) had men andere opvattingen over wat katholiek zijn is, gemarginaliseerd en uitgesloten. De ‘bisschoppelijke cleresy’ (nu de Oud-Katholieke Kerk van Nederland) heeft in de 18e eeuw veel bondgenoten gezocht en gevonden om te ontsnappen uit het isolement.
De bezorgdheid om het katholieke imago, die Hermann Häring uitspreekt, deel ik met hem. Hij formuleert zijn bezorgdheid vanuit een rooms-katholieke invalshoek. Hij spreekt bovendien als een vertegenwoordiger van de generatie die ‘kinderen van het Concilie’ zijn. Zij hebben hun verwachtingen en hun hoop op de vernieuwing van de kerk, in een snel invallende winter, dood zien vriezen. Hermann Häring is niet de enige theoloog en rooms-katholiek die kritisch kijkt naar de ontwikkelingen die zich de afgelopen decennia duidelijk manifesteren. Soortgelijke scherpe opmerkingen over de rooms-katholieke kerk hoort en leest men ook elders, zoals in de jongste uitgave van het tijdschrift Diakonia. Daar heeft de Zwitserse theoloog en journalist Frits P. Schaller het over "de autistische symptomen van de rooms-katholieke kerk”. Bij zowel Schaller als Häring zie je een bezorgdheid dat de huidige rooms-katholieke kerk wezenlijk heeft bijgedragen aan de secularisatie en aan de onverschilligheid van de mensen van vandaag tegenover de kerk. Een dergelijke constatering werd overigens ook gedaan door oud-katholieken, bijvoorbeeld in de Verklaring van Utrecht van 1889, die luidt: "Door trouw vast te houden aan de leer van Jezus Christus, door fouten, misbruiken en hiërarchische neigingen, die het gevolg zijn van menselijke gebreken, te verwerpen, hopen wij op de meest succesvolle wijze tegenwicht te kunnen bieden aan ongeloof en religieuze onverschilligheid, de ergste kwalen van onze tijd”(2).
Schaller en Häring stellen beiden vast, dat de Romeinse kerkelijke hiërarchie zich heeft gehuld in een veilig cocon die alle hervorming buitensluit, in de hoop zo de crisis te overwinteren. Schaller komt tot dezelfde conclusies als Häring. Meer nog dan Häring, die vooral laat zien hoe rooms-katholieken kunnen overleven in hun schuilplaatsen om plaatselijke herleving mogelijk te maken, geeft Schaller ook historische redenen voor deze ontwikkeling. Hij ziet heel duidelijk als bron van de huidige ontwikkeling de dogma's van 1870 over de onfeilbaarheid van de paus en het hem rechtens toekomende primaatschap.
Het is mijn overtuiging dat Schaller hiermee de kern van het probleem getroffen heeft. Deze dogma's(3) zijn duidelijk “de directe oorzaak van de redenen waarom wij de kerk moeten bestempelen als structureel en waarschijnlijk ongeneeslijk autistisch”(4).
Historisch gezien, zou ik Schaller echter willen bekritiseren als hij schrijft:
"Het lijkt tegenwoordig niet te geloven dat de concilievaders van 1870 dit fatale absolutistische dogma lieten passeren"(5). Zo'n uitspraak getuigt niet van nauwkeurige historische kennis. Zij negeert de hele wordingsgeschiedenis van dit dogma, de druk die door de paus werd uitgeoefend op koppige bisschoppen en theologen om zich te onderwerpen, alsmede de uitsluiting van degenen die protesteerden tegen het nieuwe dogma. Na 1871 kozen zij voor een innerlijke emigratie, of ze hielden vast aan hun oude katholicisme en noemden zich "Oud-Katholieken". Het lijden dat vanaf het allereerste begin dit, theologisch gezien, volkomen onnodige en misplaatste leerstuk vergezelde, mag niet vergeten worden.
Ik ben het eens met zijn diagnose dat deze dogma's en de gevolgen daarvan voor kerkleer en kerkelijk recht, een gesloten systeem in stand houden en geleid hebben tot een tot dan toe niet gekende centralisatie. We kunnen ons afvragen of het Tweede Vaticaans Concilie inderdaad sterk genoeg was om dit systeem, opgebouwd met de planken van de neoscholastiek en het ultramontanisme, en door scharnieren verbonden met het pauselijke primaat, zo niet af te schaffen, dan toch op zijn minst in te perken. Een korte tijd leek dit te zijn geslaagd. Intern bleek dit uit hervormingen op liturgisch gebied, parochieorganisatie, participatie van leken van beide geslachten, en nog veel meer. Naar buiten toe werd nieuw leven ingeblazen in de betrekkingen met andere kerken. Plotseling werden die niet meer beoordeeld of veroordeeld, maar als echte partners serieus genomen. Het was een tijd waarin allen op dezelfde theologische lijn kwamen, ongeacht tot welke kerk men behoorde. Er was een groeiende openheid en begrip voor de anderen in hun anders-zijn. Voor niet-rooms-katholieke christenen was het daarbij heel verheugend, dat het tijdperk van veroordelen van anderen, en de arrogante onderwaardering van alles wat niet overeenkwam met het rooms-katholicisme, voorbij was. De rooms-katholieke kerk toonde haar wil en bereidheid tot verandering, tot hervorming in hoofd en leden.
Uit de daaropvolgende tegenbewegingen blijkt dat het Tweede Vaticaans Concilie ook op een andere manier kon worden geïnterpreteerd. Het heeft de pausdogma’s niet herroepen, maar ze opnieuw geformuleerd en ingebed in de collegialiteit van de bisschoppen. Wie ben ik om de vele positieve ontwikkelingen in de nasleep van het Tweede Vaticaans Concilie niet te begroeten. Zij hebben intern, maar ook oecumenisch veel vruchten opgeleverd. Maar was de vernieuwing van de kerk echt fundamenteel? Heeft de theologie van het Volk Gods daadwerkelijk geholpen om de scheiding op te heffen tussen clerus en leken, tussen heilig en profaan?(6) In de analyse van Hermann Häring is deze kloof net zo diep als vroeger en werd nog meer benadrukt door de invoering van nieuwe ambten: pastoraal werkenden en niet-gewijde theologen, mannen zowel als vrouwen, zijn leken. Om bij onze beeldspraak te blijven: men heeft inderdaad gedeeltelijk scholastieke en ultramontaanse panelen vervangen of opnieuw opgeschilderd en de scharnieren een beetje geolied, maar: functioneert de pauselijke universele jurisdictie niet beter dan ooit, en hangt de pauselijke onfeilbaarheid, (waarnaar in feite niet zo vaak verwezen wordt) niet als een zwaard van Damocles boven elk nieuw pauselijk schrijven? En weten de mensen eigenlijk nog wel dat de inkt van dat jurisdictiedocument nog maar net is opgedroogd? En dat zelfs in de 19e eeuw die jurisdictie in de rooms-katholieke kerk (met name in Duitsland) een heel andere uitwerking had – bijvoorbeeld met betrekking tot het stemrecht van de bisdomkapittels bij het kiezen van een nieuwe bisschop.
De these van Hermann Häring, dat veel rooms-katholieken verslaafd zijn aan harmonie en autoriteit, is iets dat ik op basis van mijn kerkhistorisch onderzoek naar de 19e eeuw kan bevestigen. De weerstand tegen de nieuwe pauselijke dogma's van 1870 verzandde in de daaropvolgende jaren, omdat een grote meerderheid van de tegenstanders goede vrienden wilden blijven met de paus. Daartoe waren ze bereid een 'offer van het verstand’ te brengen. Uiteindelijk wogen het gezag van de paus en het ‘Procrustes bed’ van de kerkelijke eenheid zwaarder dan hun eigen geweten. Zo zagen de oud-katholieken het in elk geval, en toegegeven: uitgedrukt in zeer polemische termen. Ik ben erg blij met Hermann Häring's pleidooi voor een ‘theologisch gefundeerd debat’. Onze acties moeten worden voorafgegaan en begeleid door een degelijke reflectie, die niet alleen bijbels en systematisch-theologisch, maar ook historisch moet zijn. Dit beschermt ons tegen al te grote subjectiviteit, want anders gaan we misschien doen wat ons het beste uitkomt. Ik herken dit ook in Hermann Häring’s waarschuwing dat niet alles goed is, omdat het nieuw is. Terwijl ook het omgekeerde waar is: niet alles wat door de traditie is doorgegeven, is daarom alleen al slecht, of ‘conservatief’.
De conclusie?
Het document, getiteld Kerk en Ambt heb ik in 2007 enthousiast begroet, maar ik moet toegeven dat het mij als oud-katholiek op veel punten te ver ging. Ik zeg dit met bescheidenheid, want ik ben me ervan bewust dat ik als oud-katholiek gemakkelijk praten heb, omdat ik leef in een goed geregelde situatie. Sedert de invoering van de wijding van vrouwen in de oud-katholieke kerk is de gelijkheid van rechten van vrouwen en mannen op alle kerkelijke niveaus tenminste kerkrechtelijk verankerd. Wat ons als rooms- en oud-katholieken samenbindt, is de vraag hoe deze gelijkberechtiging van alle kerkleden in de dagelijkse praktijk gestalte krijgt. Dit is meer dan een kwestie van recht en rede, het moet ons ook ter harte gaan, het moet binnendringen in ons hart. Alleen dàn zal de relatie tussen de geslachten veranderd en vernieuwd worden, alleen dàn worden mensen erkend die niet beantwoorden aan de standaardnormen (en dat zijn er heel veel).
Ik weet dat bij stabiliteitsproeven constructies het soms begeven die in de ontwikkeling ervan de spanning wel konden dragen. Daarom ben ik blij dat Hermann Häring pleit voor een radicale hervorming, intelligent, vastberaden en gecoördineerd met andere landen. Als je het zo doet, begeeft de constructie het niet. Maar wie een echt radicale hervorming op gang wil brengen, die de wortels raakt, die mag de historische dimensie niet buiten beschouwing laten. Als de katholieke kerk steeds weer hervormd moet worden in hoofd en leden (zoals dat ook al in de Middeleeuwen werd geëist), dan moet je je realiseren dat het daarbij gaat om de kerk van alle plaatsen en van alle tijden. Alleen op deze manier – daar ben ik zeker van – zal hervorming slagen, op voorwaarde dat het ‘te allen tijde’ erin wordt betrokken. Als dit niet gebeurt, dan ontbreekt er een belangrijke corrigerende factor en lopen we het risico slachtoffer te worden van een ongelukkige zeer eigentijdse historische vergeetachtigheid die denkt dat we slechts leven in het hier en nu. Wie alleen kan leven in het hier en nu, geeft zich over aan een post-modern, misschien ook laat-kapitalistische verzameling van waarden, en verliest zichzelf en zijn hervorming in de waan van de dag.
“We laten ons niet de katholieke kerk uit duwen", betekent dus ook: we laten ons niet de hele kerkelijke traditie uit handen nemen ontnemen in ruil voor een voor helder gehouden monolithische stroom in de traditie. We laten ons deze geschiedenis niet afnemen, omdat die niet alleen ons eigen erfgoed is, maar ook van veel andere christenen van andere kerken en religies. Dit betekent dat het er niet om gaat ‘de cocon van de Middeleeuwen af te stropen’, zoals Hermann Häring zegt, maar om de zijden draad te ontdekken, waarmee de cocon van de kerk gesponnen is als een brede, zacht glanzende draad, die ons verbindt met de kerk van alle tijden. Een hervorming kan hervorming zijn, als ze deze zijden draad niet afsnijdt of vervangt door een bonte polyester streng.
Wanneer ik als kerkhistoricus kijk naar de vele hervormingsbewegingen die de kerkgeschiedenis kent, dan valt me altijd op dat niet alleen de inhoud of de ondersteuning die ze ondervonden, een grote rol speelde, maar ook de factor tijd. De geschiedenis laat zien dat de overwinteringreflex van Rome reeds vaker dergelijke hervormingsbewegingen heeft overleefd. Mijn vraag aan u allen is: hoe lang kunt U het uithouden? Ziet U het gebeuren dat voldoende mensen de fakkel van de vernieuwing verder dragen? Zullen jonge mensen die de fakkel willen overnemen, voldoende ruimte krijgen voor hun eigen hervormingsideeën? Zal het mogelijk blijken om de liefde voor de Kerk in hen levend te houden zonder dat de koudmakende frustratie van de oudere generatie wordt overgedragen op de jongeren als een grijze aswolk over een bloeiend veld van bloemen, of, geheel actueel, als een giftig rood tapijt van modder dat zich uitspreidt over vruchtbare groene velden?
De fakkel verder dragen, de fakkel van de herinnering en navolging van Jezus. De manier waarop dit gebeurt, zal de jongere generatie zelf moeten kiezen. Maar het lijkt mij ook belangrijk, tegenstuur te bieden aan de vergetelheid ten aanzien van vroegere hervormers. Als we dat niet doen, nemen we de ideologie over van de mensen die hun vergetelheiddrankje over ons uitgieten en ons willen doen geloven dat alles wat wij willen doen, nieuw is, zodat we altijd opnieuw het wiel willen uitvinden. De zaligverklaring van John Henry Newman, die ik respecteer als een theoloog, spreekt voor mij boekdelen. Pas wanneer de bisschop van Rome iemand gaat zalig verklaren als Ignaz von Dollinger, een kerkhistoricus die na het Eerste Vaticaans Concilie in de ban werd gedaan – over kwesties van pauselijke onfeilbaarheid stond Newman aan zijn kant – dan zal er echt iets zijn veranderd. Dan zou het niet langer gaan om het terughalen van mensen die hun eigen geweten stelden boven dat van de kerkelijke autoriteit, maar om een debat over zaken waarvoor deze mensen zowel hun positie als hun carrière in de waagschaal stelden, maar niet hun eer.
Samenvatting en stellingen
De fakkel van de vernieuwing kunnen we alleen maar doorgeven wanneer we ons bewust zijn dat wij de fakkel niet zelf hebben ontstoken, maar overgenomen van anderen vóór ons. De heilige Ruach, die vanaf het begin de kerk begeestert, is bijna een garantie dat de hypertrofie van het ‘pausbeeld’ zal worden teruggeleid naar het authentieke Petrusambt. Wij zijn in dit proces de luisteraars, de ontvangenden en – in de eigenlijke betekenis van het woord – niet degenen die daar vorm aan geven. Ons begrip van ‘het katholieke’ wordt verbreed als we daar de kerk van alle plaatsen en alle tijden bij insluiten. Slechts dan wordt recht gedaan aan het woord ‘katholiek’.
Angela Berlis
Vertaling uit het Duits: Wim van der Velden
(1) Paul Oestreicher, Falls der Papst zurücktritt….., in Aufbruch, nr.176 (2010), 30. Also in Publik-Forum, nr.18 (2010), 42.
(2) Verklaring van Utrecht van 24 september 1889.
(3) Schaller spreekt alleen over het universele primaat.
(4) Fritz P. Schaller, Beschämt und bejubelt. Zum autistischen Krankheidsbild der römisch-katholischen Kirche, in: Diakonia 41 (2010), 366-372, here 370.
(5) Ibidem.
(6) Schaller’s concept van ‘Communio-Theology’ is anders dan die van mij. Het is hier niet de plaats om dit te bediscussiëren en ik zal die term dus niet gebruiken.
Op dit moment zijn er nog geen bijdragen voor dit thema.