Hardop denken over kerk zijn
Niet alle kritiek op de kerken is even geloofwaardig. Als je constateert dat de kerken in een of ander opzicht niet overeenkomen met je eigen opvattingen daarover, of die van een bepaalde groep, hoeft dat nog geen fundamentele kritiek te zijn die ook hout snijdt. Het ligt er dan helemaal aan waar die persoonlijke of groepsopvattingen op gebaseerd zijn en of de kerken daaraan kunnen worden afgemeten. Het ligt anders als de kritiek gebaseerd is op wat en hoe de kerken op goede gronden zouden moeten zijn.
In algemene zin is er eenstemmigheid over de vraag welke die ‘goede gronden’ zijn, namelijk de Schrift en de Traditie. Serieuze kritiek op de kerken dient te bestaan in het aangeven van verschillen tussen enerzijds wat en hoe de kerken zouden moeten zijn en anderzijds wat zij in werkelijkheid representeren, hoe zij functioneren en welke kenmerken zij in feite vertonen. Uitgaande van wat er in de bijbel over de Kerk staat en hoe die Kerk zich in de loop van de tijd heeft ontwikkeld, en anderzijds kijkend naar het beeld van de kerken in deze tijd, vallen onmiddellijk een drietal verschillen op.
Op de eerste plaats staat er nergens in de Schrift, dat de Kerk een instituut moet zijn in de betekenis van een strak geleide organisatie. In wat er in de evangeliën over de Kerk gezegd wordt en in de wijze waarop zij zich in de eerste christentijd heeft ontwikkeld, komt zij veel meer naar voren als een beweging waartoe iedereen behoort die de christelijke levensovertuiging is toegedaan. Wel is er sprake van een opdracht om die overtuiging overal bekend te maken en de mensen die volgens deze overtuiging willen leven te dopen.
De beweging die we met het begrip ‘kerk’ aanduiden, komt op grond van alle Schrift-uitspraken die er mee in verband gebracht kunnen worden, naar voren als een Kerk der armen. De kern van deze notie is, dat de boodschap die de Kerk brengt, op de eerste plaats gericht is op en bestemd is voor de armen. Onder “armen” worden in deze context meestal zowel de “geestelijk armen” verstaan in de zin van “de eenvoudigen, de ongecompliceerden” als de mensen die in materiële zin arm zijn. Deze beide betekenissen zijn niet hetzelfde, maar anderzijds zijn ze wel met elkaar in verband te brengen. Het bijbelse begrip “armoede” wordt wellicht het best benaderd door de combinatie van deze beide betekenissen, die in de praktijk ook door kloosterlingen als ideaal wordt nagestreefd. Een Kerk voor de armen moet ook zelf arm zijn, omdat de armen immers samen de kerngroep vormen waaruit die Kerk bestaat.
Een ander kenmerk dat in de evangeliën steeds naar voren komt als het gaat om de vraag hoe christenen met elkaar om moeten gaan, volgens de christelijke levensovertuiging moeten leven en in inhoudelijke zin kerk moeten zijn, is dienstbaarheid gebaseerd op belangeloze liefde. Dienstbaarheid en liefde worden wel eens het spiegelbeeld van de macht genoemd. Macht en machtsposities zijn daarom in de kerken uit den boze. Iemand vanuit een bepaalde machtspositie ergens toe dwingen, is een middel dat in de kerken niet erkend zou mogen worden. Dit brengt met zich mee, dat mensen er ook niet naar mogen streven in een kerk een bepaalde machtspositie in te nemen om hun interpretatie of hun wil aan anderen op te leggen. Je mag in kerken wel proberen mensen ergens toe te brengen, maar dat moet dan gaan via overreding en niet met dwang. Wel kunnen de kerken gezag uitoefenen. Bij gezag gaat het om vrijwillige acceptatie, omdat men zich door argumenten laat overtuigen of omdat men vertrouwen heeft in de betreffende instantie die het gezag uitoefent. In het laatste geval spreekt men van moreel gezag. In het onderhavige geval is moreel gezag dus het gezag dat de kerken hebben op grond van hun eigen identiteit. Naarmate zij zich presenteren op grond van wat zij vertegenwoordigen, kunnen zij mensen gemakkelijker overtuigen.
Uit het bovenstaande is op te maken dat veel kerken er heel anders uit behoren te zien dan dat in werkelijkheid het geval is. Als we even uitgaan van de bovengenoemde uitgangspunten zouden de kerken geen strak georganiseerde instituten moeten zijn, maar inhoudelijke bewegingen, die juist zo min mogelijk georganiseerd zijn om de inhoud die zij willen beleven en doorgeven niet te schaden. Zij zouden juist zo open mogelijk moeten zijn naar iedereen die belangstelling heeft voor de boodschap die zij verkondigen. Met het oog daarop zou er niet teveel verschil mogen worden gemaakt tussen leden en niet leden. Leden van een kerk zijn de gedoopten, maar alle anderen zijn potentieel kerklid in de zin dat de boodschap van het evangelie ook voor hen bestemd is en alle moeite moet worden gedaan ook hen er bij te betrekken.
De kerkelijke leiders, in de Rooms-katholieke Kerk de paus als opvolger van de apostel Petrus, die in de evangelieverhalen als hoofd van de kerkbeweging wordt aangesteld, en de bisschoppen als opvolgers van de apostelen die leiding moeten geven aan de zending van de kerk, zouden als morele leiders moeten worden gezien en niet als leiders die een machtspositie in de kerk bekleden. Dit geldt evenzeer voor de leiders van de kerken van de Reformatie. Wel hebben alle kerkelijke leiders de taak te waken over het geloofsgoed.
Dat zouden zij met moreel gezag moeten doen door onderricht, aansporingen en vermaningen, en door in twijfelgevallen vast te stellen wat zij juist achten en wat niet, wie volgens hen gelijk heeft en wie niet, en wie zich naar hun oordeel door een onjuiste interpretatie van de Schrift of de kerkelijke leer zelf buiten die kerk plaatst. Een dergelijke positie van de kerkelijke leiders zou sancties overbodig maken, en zou het mogelijk maken dat de eigenlijke sturing van de kerk meer plaatsvindt van beneden af, waar de kerk concreet functioneert. Bij veel kerken van de Reformatie is dat al veel meer het geval dan bij de Rooms-katholieke Kerk. Als een dergelijke leiderschap ook in de Rooms-katholieke Kerk zou worden doorgevoerd, zou dat het katholicisme voor de protestantse kerken ook gemakkelijker aanvaarbaar maken.
Een Kerk der armen zou beter geen bezit kunnen hebben om zo zelf een voorbeeld te zijn van de navolging van de stichter van de kerk, die zoals in de Schrift staat, “…geen steen had om zijn hoofd op neer te leggen”. Het bezit van de kerk in de vorm van geld, en goederen zoals gebouwen en benodigdheden voor de liturgie, zou zij in eigendom kunnen geven van door leken bestuurde stichtingen die het ten dienste van de kerk beheren. In de statuten van die stichtingen zou de bestemming van het geld en de goederen kunnen worden vastgelegd.
Dergelijke stichtingen zouden dan op alle huidige bestuursniveaus van de kerk moeten worden opgericht. Voor wat de Rooms-katholieke Kerk betreft is dat op het niveau van de wereldkerk te Rome, op dat van de kerkprovincies, en verder van de diocesen, de parochies en kerkelijke gemeenten. Het bezit van deze stichtingen zou dan bestaan uit het kerkelijk kapitaal en de kerkelijke goederen die er aan worden overgedragen. Verder zou aan deze stichtingen het recht kunnen worden verleend om geld in te zamelen dat gelovigen willen geven voor de kerken. Deze inzamelingen komen dan in de plaats van de huidige inzamelingsacties en collectes die nu door de kerken zelf worden georganiseerd.
De verschillende bestuursniveaus zouden meer het karakter moeten krijgen van dienstencentra van waaruit de opdracht en zending van de kerken gestimuleerd en gerealiseerd wordt. Zoals gezegd zouden in deze opzet de meeste bezwaren van de protestantse kerken om zich in dit kerkelijk netwerk in te voegen, komen te vervallen, zodat ook vanuit de centra van deze kerken diensten kunnen worden verleend in het kader van de christelijke geloofsbeleving. Op deze wijze zouden de verschillende christelijke kerken dichter bij elkaar komen en op den duur wellicht goeddeels in elkaar opgaan. In ieder geval zou geen sprake meer hoeven te zijn van een scheiding van christelijke kerken, maar hoogstens van onderscheiding. In de verschillende accenten die door de afzonderlijke christelijke kerken worden gelegd, komt de geestelijke rijkdom van het christendom pregnant naar voren, zodat er voor te pleiten zou zijn om er op toe te zien dat deze verschillen voor het nageslacht bewaard blijven.
De Rooms-katholieke Kerk zou dit proces van eenwording kunnen bevorderen door allerlei bijzaken en overdreven uiterlijkheid zoveel mogelijk terug te dringen, zoals dat door de protestantse kerken al ten tijde van de Reformatie gebeurd is, en de nadruk te leggen op de hoofdzaken van het christelijk geloof. Waar verschillen blijven zou het oecumenisch gesprek geïntensiveerd moeten worden om het mogelijk te maken gezamenlijk verder te gaan als de belangrijkste hindernissen zijn weggenomen.
Dit alles betekent niet, dat de kerken geen gebruik zouden kunnen blijven maken van haar mooie oude gebouwen, en dat zij geen rijke liturgie zouden mogen verzorgen met kostbare altaarbenodigdheden en mooie gewaden. Maar dit alles zou geen kerkelijk eigendom zijn, maar het zou door de eigenaren aan de kerk ter beschikking worden gesteld om te gebruiken. Een Kerk der armen zou overigens geen hoge prioriteit moeten geven aan dure gebouwen en kostbaarheden, maar geloofsgemeenschappen zouden wel een zekere vrijheid moeten houden als het gaat om de vraag hoe zij hun Kerk willen toerusten, mede met het oog op de tradities en gewoonten die in plaatselijke kerken gangbaar zijn.
In een Kerk der armen zou het passend zijn dat alle functies en taken, ook op de hogere niveaus, zoveel mogelijk vrijwilligerswerk zouden zijn. Hierdoor zou ook een teveel aan organisatie en een te grote rol van financiële condities en belangen kunnen worden voorkomen. Dit betekent, dat pastoraal werkenden, priesters en predikanten in hun eigen onderhoud zouden moeten voorzien. Reeds nu zijn er vele voorbeelden van niet betaalde voorgangers, pastores en predikanten. Dergelijke voorbeelden hebben we in de vele pastoraatgroepen, waarvan de leden als vrijwilligers gezamenlijk de taak van de pastor op zich nemen. Een ander voorbeeld vormen priesters en predikanten die voor hun levensonderhoud geen beroep op hun kerk hoeven te doen omdat zij in hun levensonderhoud kunnen voorzien door betaalde banen in het onderwijs of elders. Een ander voorbeeld zijn de priesterarbeiders, die de arbeidssituatie waarin zij terecht komen ook benutten voor pastorale doeleinden.
Voor functies die volledig beslag op mensen leggen zodat zij er geen baan bij kunnen hebben, zoals die van paus, kardinaal, aartsbisschop, bisschop en hoofd van een christelijke kerk, zouden de eerder genoemde stichtingen of aparte daartoe op te richten kapitaalstichtingen een oplossing kunnen bieden: deze mensen zouden er een bescheiden honorarium voor hun werk uit kunnen ontvangen. Ook de professionals die door de Kerk op de verschillende niveaus moeten worden ingeschakeld, zoals theologen, catecheten, juristen, begeleidingsdeskundigen, financieel deskundigen, administratieve krachten, kosters en musici zouden langs deze weg een toelage kunnen ontvangen. Om veilig te stellen dat er regelmatig en op zorgvuldige wijze vieringen worden gehouden, en om de professionaliteit van de voorganger enigszins te honoreren, zou het stipendium voor de voorgangers van vieringen gehandhaafd kunnen blijven.
Om leidinggevenden in het pastorale werk zo volledig mogelijk toe te rusten zouden zij, als zij een adequate opleiding daartoe hebben genoten en bij gebleken geschiktheid ongeacht geslacht of maatschappelijke status, de priesterwijding moeten kunnen ontvangen. De voordelen hiervan zouden zijn, dat kerkelijke gemeenschappen dan hun voorganger uit hun midden kunnen kiezen en de sacramentsbediening voor kerkelijke gemeenschappen verzekerd is.
Dit principe, dat de gelovigen hun eigen leiders moeten kunnen kiezen, zou ook voor de hogere niveaus van diocesen, kerkprovincies en voor het niveau van de wereldkerk moeten gelden. Want op dit moment is het zo, dat een bisdom weliswaar drie kandidaten voor een bisschopsbenoeming kan voordragen, maar dat de paus zich daar bij de definitieve benoeming niet aan hoeft te houden. Bij de pauskeuze zijn de meeste landen weliswaar via de stemgerechtigde kardinalen betrokken, maar het zou beter zijn als de keuze van de leider van de wereldkerk breder gedragen werd. Een verbetering zou daarom zijn als niet alleen de kardinalen in dit opzicht actief en passief stemrecht zouden hebben, maar alle bisschoppen en hoofden van christelijke kerken. Als die kerkleiders door de gelovigen van hun eigen bisdom/kerk gekozen zijn, is er sprake van een zekere invloed van de gelovigen op de keuze van de paus.
Het is op voorhand duidelijk dat het kerkconcept dat hier in grove lijnen geschetst is, niet van de ene dag op de andere kan worden ingevoerd. Maar dat is ook niet het pleidooi. Het gaat er meer om te zien bij welk kerkbeeld men uitkomt, wanneer men allerlei wenselijkheden die met betrekking tot de kerk de ronde doen, bij elkaar plaatst. Want de meeste van de bovengenoemde suggesties zijn niet nieuw, en zijn al vele malen in verschillende contexten en met verschillende argumenten naar voren gebracht. Sommige daarvan zijn gemakkelijker haalbaar dan andere. Zo zal de suggestie om in de kerken minder te werken met betaalde krachten eerder ingang vinden dan het opgeven van machtsposities, het afstoten van bezit, of voor wat de Rooms-katholieke Kerk betreft, het wijden van gehuwden en van vrouwen tot priester, wat immers een doorbreking zou zijn van een eeuwenlange traditie die tot “het ware geloof ” is gaan behoren, ook al is daar geen basis voor in de heilige Schrift.
Maar als een dergelijk horizontaal, open en democratisch kerkconcept in grote lijnen aanslaat, zou het kerkelijk beleid hierop gericht kunnen worden, zodat er zich na verloop van tijd toch iets van aftekent in de gestalte van de Kerk. Hierbij moet men niet denken in termen van maanden of jaren, maar van meerdere, wellicht vele, decennia. Het gaat er dus niet om iets voor te stellen waarbij ontslagen kunnen vallen en waarvan mensen die nu een betaalde kerkelijke functie hebben, schade kunnen ondervinden. Waar het wel om gaat is, dat er in de discussie over deze zaken een nieuw idee van Kerk ontstaat en dat in de verdere toekomst de zaken anders geregeld worden, waardoor de mogelijkheid gecreëerd wordt om op de langere duur uit te komen bij één Kerk, die meer dan de bestaande kerken de trekken vertoont van de leer die door die kerken wordt verkondigd.
Gérard van Tillo
Op dit moment zijn er nog geen bijdragen voor dit thema.