Vertalingen: Nederlands English
De geest en de visie van het Volk Gods terugvorderen
1. Het Begin
Lucas verhaalt ons hoe het allemaal begon en hij wilde dat graag. Hij begint het verhaal van Jezus bij de ontvangenis en hij is de enige evangelist die dat doet. In de Handelingen verhaalt hij het ontstaan van de christelijke gemeenschap, zoals dat gebeurde op Pinksteren door de Geest. Lucas schrijft dat de gemeenschap, niet alleen de apostelen, bijeen was: “zij waren allen bijeen”. Hij voegt toe: “en allen werden vervuld van de Heilige Geest en begonnen op luide toon te spreken in vreemde talen, zoals hen door de Geest werd ingegeven”. (Handelingen 2). Lucas laat Petrus verklaren: jullie zonen en jullie dochters zullen profeten worden; vandaag zullen uw jongelingen vergezichten zien en uw ouderen zullen dromen dromen. De Kerk is ontstaan als een gemeenschap. De Geest is aan allen gegeven; allen preken; allen zien; allen hebben vergezichten en dromen. Het is Pinksteren.
Twee millennia later, in onze tijd, neemt Vaticanum II dit thema van Pinksteren weer op. Het is het eerste Concilie in de kerk dat zich inlaat met de lekenstand als een kern van de kerk. Het leert dat Traditie en Schrift zijn toevertrouwd aan de “praktijk en leven van de gelovige …kerk”, niet alleen aan het episcopale gezag. De gemeenschap bepaalt welke boeken behoren tot het Nieuwe Testament, wat zij betekenen en hoe zij tot leven gebracht kunnen worden in de kerk (Dei Verbum, 8). Het kenmerk en het gezicht van de katholieke kerk wordt gevonden in de gemeenschap, afgeleid van de Geest, dat zeker, maar zichtbaar gemaakt door de gemeenschap. De gemeenschap maakt de kerk één, heilig, katholiek en apostolisch. De samenkomst van de gelovigen maakt de kerk één. Doopsel verenigt de kerk, niet de priesterwijding. De gelovigen maken de kerk heilig door hun beoefening van het geloof en hun spiritualiteit, zoals Vaticanum II dat zegt (Dei Verbum 8). Zonder de gelovigen, verspreid over de wereld, is de kerk niet katholiek of algemeen.
De kerk is apostolisch is omdat de gemeenschap Christus, de apostelen en de verkondigde apostolische tijd accepteert. Dit apostolisch geloof heeft zijn oorsprong, niet alleen in de Twaalf, maar in de vrouwen aan de voet van het kruis en de leerlingen die Jezus begroeven en in het Paasgeloof van Magdalena. De aanneming van het geloof door de Twaalf is zeker van belang, maar Pinksteren viert het feit dat de Twaalf, gekozen door Jezus, een grotere gemeenschap is geworden, gevolmachtigd door Christus in de Geest. Apostoliciteit slaat op een periode in het leven van de kerk, niet alleen op de Twaalf. Niemand in de eerste eeuw was bevreesd dat de kerk zou sterven als de Twaalf stierven. De kerk werd breder toen zij Pinksteren ontving en de Geest met alle dromen en vergezichten. Het Nieuwe Testament is daar duidelijk over.
Zonder die bredere gemeenschap kan de kerk niet één, heilig, katholiek en apostolisch zijn. Punt uit. Het Oosterse Christendom verstond de relatie tussen doop en de gemeenschap beter dan het Westerse Christendom; christendom in het Westen is zonder het Oosten slechts een gedeeltelijke kerk en vice versa. Johannes Paulus II herinnerde ons eraan dat de kerk slechts één long heeft zonder de Oosterse kerk. Wij mogen hieruit concluderen dat de adem van de Geest niet voluit ademt in het lichaam van de kerk als die slechts via één long ontvangen wordt. In het Westen verbond Augustinus in de 5e eeuw het doopsel met de erfzonde. Het is buiten discussie dat Augustinus briljant was. Maar dit had hij verkeerd. In het Oosten waar het christendom begon en waar al de concilies van het eerste millennium werden gehouden, was het doopsel vooral de opneming in het Volk van God. Vroeg in zijn historie leert de kerk dat de Geest het best wordt ervaren in gemeenschap, in concilies, in synodes. Ook leert de kerk dat de Geest wordt geopenbaard in de geschiedenis van het Volk Gods. Dit alles wordt niet ineens gegeven, zoals Jezus ons leerde tijdens het Laatste Avondmaal. Hij zei dat er andere lessen waren die nu nog niet konden worden ontvangen. Zo was het voor de kerk in het jaar 35 niet geloofwaardig om niet-joden in hun midden op te nemen en toch werd dat het uitgangspunt in het Concilie van Jeruzalem in het jaar 50.
In onze tijd hebben we gezien dat priesterschap van vrouwen een eeuw geleden geen geloofwaardige optie was voor de gemeenschap en nu lijkt het een opgelegde optie; oecumene was in het jaar 1865 ondenkbaar voor het merendeel van de katholieken en het werd een leerstuk op het concilie van 1965; in 1935 was een door een leek geleide Communiedienst verboden en in 1995 werd het bevorderd.
Waar kwam dat verschil vandaan? Was dat de ervaring van de gemeenschap met niet-joden of vrouwen of protestanten of verlichte leken? De Geest leidde de gemeenschap om aan te nemen wat kerkleiders ooit afwezen. Gedurende de historie van de kerk is de norm geweest: kerkleiders volgen wat het merendeel van de gemeenschap gelooft. Natuurlijk zijn kerkleiders belangrijk, maar nooit zo veel als de gemeenschap.
Ons werd verteld: “Want waar twee of drie mensen in mijn naam samen zijn, ben Ik in hun midden” (Matteüs 18,20). U ziet, daarbij is er geen hiërarchie. Ons werd geleerd: “Jullie weten dat heersers hun volken onderdrukken en dat leiders hun macht misbruiken. Zo zal het bij jullie niet mogen gaan. Wie van jullie de belangrijkste wil zijn, zal de anderen moeten dienen…. (Matteüs 20, 25-26). Is dat niet duidelijk? Hoe konden we dat niet zien?
2. De gemeenschap en de leer
Er zijn drie gezaghebbende leerstructuren in de Kerk: een bisschoppelijke (pauselijke), een theologische en een van de gemeenschap. De leer wordt formeel onder woorden gebracht door het bisschoppelijk gezag. Dit leergezag staat niet op zichzelf en kan niet als onfeilbaar worden beschouwd als er niet een eerlijke dialoog tussen bisschoppen, theologen en het grootste deel van de gemeenschap er substantieel deel van uitmaakt. John Henry Newman, zei het zo in zijn klassieke document uit 1859 Over het raadplegen van de gelovigen in zaken van de leer: “…het geheel van de gelovigen … en hun consensus is de stem van de onfeilbare kerk…”.
Het verstaan van het geloof door de kerk gebeurt in een bepaalde volgorde. Allereerst is er de sensus fidelium. Deze sensus, dit gevoelen is het antwoord van de gemeenschap op wat op haar af komt. Uit dit antwoord ontstaat de traditie. Deze ongeschreven bronnen leidden de kerk gedurende de eerste paar eeuwen, met inbegrip uiteraard van de apostolische periode. Uiteindelijk leidden beiden tot de geschreven Schrift, die het laatste komt. Wat deze Schrift inhoudt, welke boeken er toe behoren en wat zij betekenen hangt af van de sensus fidelium en de traditie. De Schrift komt op in de kerk vanuit de hele breedte van de gemeenschap; er is nergens vastgelegd dat deze het resultaat was van een bijeenkomst van de kerkleiding of anderszins. De Schriften zijn de unieke uitdrukking van dit geloof, een geloof dat er al was. De Schriften zijn dan ook niet een leerboek, geschreven door enkelen maar een gemeenschappelijke onderneming ontwikkeld door allen.
Rond het jaar 67 waren de oorspronkelijke apostelen die de Jezus van vóór Pasen kenden, allen overleden. Afgezien van de zeven authentieke brieven van Paulus is het grootste deel van het Nieuwe Testament geschreven na hun dood. Het eerste evangelie is samengesteld na de dood van de Twaalf. Zo doende zijn de Twaalf niet de gids naar wat het nieuwe Testament inhoudt. De gemeenschap is geïnspireerd om de Schrift te ontvangen. De Schrift is niet aanvaard omdat het geïnspireerd is; het is geïnspireerd omdat het ontvangen is. Het gezag van een apostel betekent minder dan de aanvaarding van een leerstelling door de gemeenschap.
In het voetspoor van Newman: een leer die niet aanvaard is, is niet onfeilbaar. Onfeilbaarheid in de leer hangt af van onfeilbaarheid in geloven en ontvangen, niet andersom. En verder is de bedoeling van een leerstuk in de kerk niet het uitspreken van een waarheid. De bedoeling is pastorale zorg, spiritualiteit, een ontmoeting met God. Wat er gezegd wordt, is minder belangrijk dat het effect dat het heeft op mensen.
Thomas van Aquino leert ons dat de werkelijkheid van geloof verder reikt dan de leer; God, bij voorbeeld, kunnen we niet in woorden uitdrukken (S.T. 2; 2q. 1). Wij weten uit onze eigen ervaring dat de manier waarop wij zeggen dat wij van iemand houden minder belangrijk is dan de liefde die wij proberen uit te drukken en de bereidheid van een ander om die liefde te aanvaarden. Dit betekent niet dat de woorden geen waarde hebben, maar dat de liefde belangrijker is en de ontvangst door de ander wel het meest.
Deze consensus van de gelovigen is nooit geldig als die is afgedwongen. In een totalitair systeem is macht een factor in het creëren van gehoorzaamheid. In een gelovige gemeenschap, moet overeenstemming vrij zijn. De gelovige gemeenschap is heden ten dage vrijmoedig aan het werk om Vaticanum II te ontvangen en te bepalen hoe de resultaten worden geaccepteerd. De gemeenschap heeft de belangrijkste thema’s van dat concilie bevestigd: collegialiteit, liturgische en bijbelse vernieuwing, oecumene, vrijheid van godsdienst en geweten. De beroering van de laatste vijftig jaar wordt niet veroorzaakt door weerstand van het volk tegen het concilie maar door hun verlangen om de resultaten van het concilie in te voeren en dit zelfs te doen terwijl de kerkleiders hun inspanningen tegenwerken. De beroering laat zien dat het volk de resultaten van het concilie in zich opneemt en die resultaten operationeel maakt.
Laten we de normen voor aanvaarding en instemming eens toepassen op het pausschap. Het is niet de verkiezing van een paus die de paus legitiem maakt maar de aanvaarding van die keuze door het volk. Veel gekozen pausen werden niet geaccepteerd en antipausen en tegenpausen verschenen. Het concilie van Constanz (1414-1417) was een bijeenkomst van de gemeenschap in de naam van de Geest. Het leidde tot de afzetting van alle drie de pausen van dat moment en de keuze van een nieuwe paus die kon worden geaccepteerd door de christenheid als geheel. Als pausen falen, redt de gemeenschap de kerk. Dit is geen theorie, dit is historie. De paus verenigt of heiligt niet de kerk en maakt die niet katholiek of apostolisch. Dat is het werk van de Geest en de gemeenschap. De paus is een institutioneel teken van een eenheid die al is bereikt door de gelovigen. De paus creëert niet de gemeenschap van gelovigen, ook is hij niet degene die doopsels geldig verklaart of die de eucharistie doet plaats vinden.
Laten we verder gaan. Volgens de leer en het recht van de kerk zijn alle leken gemachtigd te dopen. Dat doopsel maakt iedere ontvanger daarvan tot lid van de kerk. Niet alleen de zogenoemde praktiserende katholieken zijn de echte gelovigen. Nee, Vaticanum II beperkt op geen enkele manier het begrip gelovigen tot degenen die het katholicisme op de een of andere wijze praktiseren. Ten dele is de reden daarvan dat het moeilijk is een definitie te geven van een praktiserende katholiek. Degenen die regelmatig deelnemen aan de sacramenten kunnen blind zijn voor de evangelische boodschap van gerechtigheid en de zaligsprekingen. De heiligen zijn soms eenvoudigweg onwetend, zoals Theresia van Avila ons leert.
Verlaat de Heilige Geest degenen, die om goede redenen niet langer regelmatig deelnemen aan de zondagse eucharistie? Als deze zogenaamde niet praktiserende katholieken minder bedeelden dienen of hun gezinnen opvoeden in evangelische waarden of in hun dienstbaarheid aan de mensen aan de rand van de samenleving martelaar worden, zijn zij dan geen praktiserende katholieken? En verder, wat zeggen we over de getuigenis van andere christenen, ook gedoopt, in orthodoxe en protestantse kerken? Is het niet te eenvoudig hen uit te sluiten van de sensus fidelium? Is dit niet nog moeilijker wanneer we weten dat Jezus open stond voor hen die vervreemd waren van religie, en dat hij zelfs degenen die religieus buiten de regels vielen aanmoedigde?
We moeten niet gevoelig zijn voor de rechtlijnigheid die kerkleiders mogelijk voorstaan, maar voor de verschillende wijze waarop gedoopten hun geloof beleven, hun leven inhoud geven en waarop zij de gaven en het geweten volgen dat de Geest hen geeft, vooral wanneer de institutionele kerk in gebreke blijft. De sensus fidelium moet minder beoordeeld worden in termen van overeenstemming met de institutionele orthodoxie en meer in termen van het evangelie. Wanneer een institutie verliefd is op zijn eigen orthodoxie, vervreemd zij niet alleen de zogenaamde niet-praktiserende katholieken, maar ook praktiserende katholieken die niet slaafs zijn. Veel praktiserende katholieken zijn het eens met een andere opvatting over geboortebeperking en over gehuwd priesterschap, maar worden door de kerkleiders niet gehoord.
Er zijn nog twee punten voordat we deze sectie afsluiten.
Het eerste is hoe we de sensus fidelium kunnen vaststellen. Dit is moeilijker te peilen dan de overeenstemming van bisschoppen en theologen, omdat het terrein zo breed is. Met een beetje goede wil aan de kant van de hiërarchie zijn er echter veel manieren om vast te stellen hoe het geloof en het leven van de gemeenschap als geheel er bij staat. Laten we er eens zeven noemen:
- Parochiële en diocesane raden, zonder intimidatie of bemoeizucht
- Priesterraden of overleggroepen die hun eigen zaken kunnen regelen
- Groepen van vrouwen en mannen die religieus geïnspireerd zijn door het charisma van hun roeping
- Katholieke hervormings- en vernieuwingsorganisaties op regionaal, nationaal of internationaal niveau
- Gebruikelijke en publieke raadpleging bij het opstellen van pastorale brieven
- Oecumenische en interreligieuze dialogen en bijeenkomsten
- Respectvol en professioneel uitgevoerde enquêtes en onderzoekingen
In geen enkel geval kunnen we een waarheid zo absoluut verwoorden dat die daardoor onveranderd vastligt, onafhankelijk van alle omstandigheden van tijd en taal. Nooit. De sensus fidelium kan een bepaalde doctrine aanvaarden in een bepaalde periode, maar die verwerpen in een andere, niet omdat de gelovigen lichtvoetig geworden zijn, maar omdat zij de ontwikkeling van nieuwe omstandigheden aanvoelen, vaak voordat kerkleiders dat doen. Zodoende kan opgelegd celibaat verstandig zijn in een bepaalde periode maar niet in een andere. De beperking om alleen mannen te wijden kan verstandig zijn in de ene cultuur maar niet in een andere. Geboortebeperking kan verschillend gewaardeerd worden in bepaalde omstandigheden, maar niet in andere. Scheiding van kerk en staat kan voor een bepaald tijdperk niet geschikt zijn, maar noodzakelijk worden als de maatschappij grotere diversiteit en heterogeniteit vertoont. John Henry Newman leerde ons dat waarheid ‘“de dochter van de tijd’ is (Development of Christian Doctrine, Notre Dame Press, 1989). Door ervaring in de tijd krijgen we dieper inzicht in een waarheid en de mogelijkheid ons begrip daarop aan te passen.
Het laatste punt in deze sectie richt zich op wat de sensus fidelium toevoegt aan het leergezag van de bisschoppen resp. theologen en op datgene wat de bisschoppen en theologen niet kunnen ervaren zonder de sensus fidelium. De sensus fidelium is meer verpersoonlijkt en concreet, meer afgestemd op dagelijks leven, meer aangepast op hoe een leerstuk wordt beleefd in de realiteit van huwelijk en familie, carrière en openbaar leven. De sensus fidelium maakt een leerstuk katholiek, en verwerpt het wanneer het niet veerkrachtig genoeg is om universeel te zijn. Kerkleiders zouden wel eens kunnen leven in een enkelvoudige cultuur, Romeins of Europees, of in het systeem van een enkele klasse, klerikaal of curiaal, en daardoor niet meer weten wat, buiten het enge kader waarbinnen het geformuleerd is, de uitwerking is van een leerstelling. Zonder terugkoppeling op de sensus fidelium kunnen kerkleiders de capaciteit verliezen voor een meer inclusieve gevoeligheid van geloof, één die nadruk legt op omstandigheden boven eenvormigheid. Sommige onderwerpen sluiten een enkelvoudige norm uit: zorg tijdens het levenseinde van een geliefde; het homohuwelijk van een zoon of dochter; deelname van protestanten aan christelijke sacramenten; het besluit wanneer kunstmatige geboortebeperking een morele noodzakelijkheid wordt; een zich seksueel misdragende priester of bisschop tot Christelijke verantwoordelijkheid oproepen. Zonder de sensus fidelium verliezen we aspecten van onze menselijkheid en stellen we het Evangelie en het echte geloof waarvan wij houden, open voor verstikkende gelijkvormigheid waarin de Geest niet kan ademen en waarin de beide longen van de kerk strijden om leven en niet meer kunnen functioneren.
3. De gemeenschap en de wet
We beginnen deze sectie met acht aannames over autoriteit en wet die kerkleiders en het gros van het volk accepteren, ten minste in principe. Kerkleiders en ook het Vaticaan zullen niet graag publiekelijk een van deze punten afwijzen.
-
Er is een echte gelijkheid tussen alle gedoopten
-
Autoriteiten hebben het welzijn van de gemeenschap voor ogen en niet het eigen voordeel
-
Het pausdom en het canonieke recht is er voor het welzijn van de kerk in het algemeen
-
Een verantwoordelijke wetgever maakt geen wet om de gemeenschap te belasten
-
Legitieme autoriteit is er op uit om geloofwaardig en effectief te zijn
-
Geen functionaris van de kerk bevordert afzondering van de gemeenschap
-
Het is gevaarlijk om massieve weerstand tegen een wet te negeren zelfs als die weerstand niet klopt
-
Functionarissen van de kerk willen in zekere mate een cultuur van dialoog en hebben structuren gemaakt om dit te faciliteren
Laten we eens nagaan hoe deze aannames invloed hebben op wetgeving en de manier waarop wij leven in de Kerk. Allereerst merken we op dat wetgeving in de Kerk een wetgeving van analogieën is. Dit in afwijking van seculiere wetgeving. Het is dichter bij theologie dan bij rechtswetenschap en eerder gericht op spiritualiteit dan op ondergeschiktheid. Daarom luidt de laatste canon, 1752: “De redding van zielen ….. is altijd de hoogste wet van de Kerk”.
In de kerk is wetgeving niet geldig tenzij die geaccepteerd is door de gemeenschap. Dit principe gaat 16 eeuwen terug, naar Augustinus. Het is vastgelegd in de eerste uitgave van het canonieke recht door Gratianus, in de twaalfde eeuw. Aldus maakt een intelligente en verantwoordelijke interpretatie door de gemeenschap de wet beter en versterkt de autoriteit van de wetgever.
Seculiere wetgeving is geldig zoals die is vastgesteld na een correcte procedure. Kerkelijke wetgeving is niet geldig, zelfs als de juiste procedure is gevolgd, als de gemeenschap het niet aanvaardt. Zelfs als de wet door de kerk in den brede is aanvaard, kan een locale gemeenschap van Christenen besluiten dat die op hen niet van toepassing is. Zij zijn dan vrij, onder de wet, een tegenstrijdige gewoonte in te voeren. Deze tegenstrijdige gewoonte wordt wet als die gedurende dertig jaar wordt gehandhaafd zonder een formele reactie van de wetgever. De tegenstrijdige gewoonte wordt dan op zich zelf een nieuwe wet. Een bisschop, derhalve, die de post niet beantwoordt, zoals velen dat doen, draagt werkelijk bij aan de ontwikkeling van tegenstrijdige gewoonten. Stilzwijgen is in het canonieke recht gelijk aan instemming.
In al deze zaken moeten we twee extremen vermijden: robotachtige gehoorzaamheid aan de wet zonder inzicht; en een volkomen vrij keuzegedrag waarin wij precies doen wat wij willen. In ieder geval staat expliciet in het canonieke recht dat “Gewoonte is de beste vertolker van wetten” (canon 27). Gewoonte is daarom van meer belang dan een juridisch oordeel door diegenen die de wet kennen en meer dan geleerdheid door degenen die de wet onderzocht hebben. Gewoonte gaat daarom boven iedere andere weg van omgaan met de wet. Het gaat om de intuïtie en het gevoel van het Volk Gods.
Een andere beperking ten aanzien van de wet in de kerk is genaamd epikeia. Het is zelfs op een individu van toepassing. Een groep of een enkeling kan tot de conclusie komen dat in de wet met de specifieke omstandigheden van hun leven geen rekening is gehouden. De wet geldt daarom niet voor hen. Dit wordt afgeleid van de acht aannames die wij hierboven hebben uiteengezet. De wetgever heeft nooit de bedoeling de gemeenschap of het individu nodeloos te belasten of te schaden. Wij gaan er wel van uit dat wij allen er in goed vertrouwen mee omgaan.
Zo zien we dat de kerk officieel wetteloosheid toestaat. Het maakt duidelijk dat handelen tegen een wet van de kerk onwettig kan zijn maar wel gelegitimeerd. Na dertig jaar van weerstand zonder formeel antwoord van de wetgever, wordt de weerstand legaal, zoals wij zagen. Er is een aantal gevallen dat deze weerstand zegevierde:
- De Oosters Katholieke Kerk weigerde het verplichte celibaat te aanvaarden.
- De Codex van het Canonieke Recht van 1917 eiste dat ieder diocees iedere tien jaar een synode zou houden; bisschoppen, inclusief de bisschop van Rome, hielden zich daar niet aan.
- Johannes XXIII decreteerde in Veterum Sapienta (1962) dat alle seminaries in de wereld alle theologische colleges in het Latijn moesten geven.
- Professoren in de hele wereld veronderstelden dat deze aanwijzing niet voor hen gold omdat zij niet goed Latijn kenden en niet de tijd hadden die taal goed te leren of, als zij dat deden, hun studenten het niet zouden verstaan; Rome stond deze tegenstrijdige gewoonte toe en maakte het aldus geldig.
- Vasten gedurende een bepaalde tijd vóór het ontvangen van de communie werd veronachtzaamd.
- De communie wordt ook gegeven aan gescheiden en weer gehuwde katholieken en aan homoseksuele echtparen, dit ter beoordeling van de bedienaar. Johannes Paulus II gaf de communie aan de Eerste Minister Tony Blair in het Vaticaan, toen deze nog anglicaan was.
- De communie wordt regelmatig ontvangen door katholieken die protestantse diensten bijwonen.
- Katholieke stellen leven vaak al samen vóór het kerkelijk huwelijk.
- Aan het voorgeborchte werd getwijfeld en het werd gedurende eeuwen ontkend, totdat het idee onlangs ook door de paus werd verworpen.
- Hoewel het eten van vlees op vrijdag was verboden, hebben katholieke landen in Europa zich daar eenvoudigweg niet aan gehouden en de wet werd veranderd.
- De verplichting om op zondag de heilige mis bij te wonen, of om te biechten, wordt door katholieken uitgelegd in die zin dat zij dit aanpassen aan hun persoonlijke omstandigheden.
De macht of de autoriteit van de wetgever is in het katholiek recht en in de theologie niet voldoende. Een goede wet is bedoeld om vrede aan de gemeenschap te brengen. De canonieke wetgeving is daarom verplicht het oog gericht te houden op de gemeenschap om te beoordelen of dit ook werkelijk gebeurt en actie te ondernemen als dat niet het geval is. Er is een opmerkelijk verschil tussen de Codex van het Canonieke Recht van 1917 waarin het Volk Gods geen prioriteit is gegeven en de Codex van 1983 waarin dat wel het geval is. Dit verschil is een resultaat van Vaticanum II. Reacties van het Volk Gods op de wet moet daarom worden aangemoedigd en niet gewantrouwd.
Het moet nu duidelijk zijn dat de sensus fidelium het punt is waarop in het katholieke leven de wet, de aanvaarding, de gemeenschap, het geweten en het geloof samenkomen. De toenemende tweedeling in de katholieke kerk tussen wat het volk gelooft en wat de kerkleiders leren, tussen hoe het volk zich gedraagt en wat de wettenmakers verwachten, is niet alleen een gevolg van secularisatie of genotzucht. Goed opgeleide en zelfstandige katholieken accepteren geen wetgeving van alleenheersers. Zij dwingen een cultuur van dialoog af door zich niet aan de wetten te houden als zij niet op de een of andere manier geraadpleegd of betrokken zijn geweest.
De drie gezaghebbende leerinstellingen in de kerk (bisschoppen, theologen en het Volk Gods) zijn door de leer van de kerk verplicht een cultuur van onderlinge dialoog vorm te geven. Als dit niet gebeurt zal de gemeenschap daarop reageren. Vandaag de dag ontkent het gros van de bisschoppen het universitaire theologische leraarsambt en ze hebben een minachting voor de sensus fidelium als die niet volgzaam is. Het antwoord van het volk is actieve en passieve weerstand om aldus geleid te worden. Deze crisis geeft ons de gelegenheid om creatief en verantwoordelijk te handelen. Twee voorbeelden van creatieve weerstand of herinterpretatie zijn de vrije geloofsgemeenschappen en de geschikte definities van wat het betekent katholiek te zijn. Deze twee voorbeelden laten gemeenschappen zien die eigen opvattingen hanteren op leerstellig en wettelijk terrein.
Allereerst, vrije geloofsgemeenschappen.
Grote groepen mensen in de Verenigde Staten hebben de parochies verlaten, vaak met droefheid, omdat het er op lijkt dat deze parochies het evangelie hebben verloren of zelfs, normaal menselijk fatsoen en beleefd gedrag. Driekwart van de katholieken bezoekt niet meer regelmatig de zondagsliturgie. Het is moeilijk te geloven dat driekwart van de katholieke bevolking zo maar op de verkeerde weg is. Het is gevaarlijk om massieve weerstand zonder meer weg te wuiven. Maar in essentie hebben veel van deze gelovigen zeker nog sacramentele en spirituele behoeften.
De vrije geloofsgemeenschap is een antwoord op deze behoefte. Deze gemeenschappen lopen de kans alleen gelijkgestemden te bereiken, maar ook parochies zijn daarvoor niet immuun. Vrije geloofsgemeenschappen kunnen onbedoeld een drempel opwerpen voor toegang maar ook parochies doen dat wanneer zij mensen respectloos behandelen of liturgie vieren die uitsluitend mensen aantrekt die behoudend of zeer bevindelijk zijn.
De nieuwe Codex van het Canonieke Recht (1983) geeft mensen voor het eerst in de geschiedenis het recht van vereniging. De christengelovigen hebben de mogelijkheid om in alle vrijheid verenigingen voor charitatieve en religieuze doeleinden te stichten en te beheren…zij zijn vrij bijeenkomsten te houden om deze doelen gemeenschappelijk te bereiken (canon 215).
En dit, vrienden, is een officiële verklaring van de rechten van vrije geloofsgemeenschappen, de iure en de facto. Het is een handvest voor de Voice of the Faithful (VOTF) en ook voor de American Catholic Council. De volgende canon geeft katholieken het recht om naar eigen goeddunken zelfstandig initiatief te nemen in apostolische acties. Omdat zij deel hebben aan de opdracht van de kerk, hebben alle katholieke gelovigen het recht om apostolische actie te bevorderen en te ondersteunen door middel van hun eigen activiteiten (canon 216). Nieuwe Gemeenschappen krijgen een toenemende legitimiteit in evenredigheid met het verlies aan geloofwaardigheid en pastorale zorg in katholieke parochies. Katholieken hebben het recht om de plundering van hun parochies te beantwoorden met acties voor behoud van het eigene. Onder de gedoopten is een daadwerkelijke gelijkheid. Weet wel, autoriteit is bedoeld voor het welzijn van de gemeenschap. Een verantwoordelijke wetgever maakt geen wet die een last is voor de gemeenschap. Dit zijn geen retorische woorden. Het is een pastorale noodzakelijkheid en wet voor de Kerk.
Het tweede creatieve initiatief
Het tweede creatieve initiatief is een aangepaste definitie van wat het betekent om katholiek te zijn. We beginnen met vast te stellen dat voor het lidmaatschap van de kerk alleen het doopsel noodzakelijk is. Geloof en gehoorzaamheid worden in de wet en de leer van de kerk niet vereist voor het lidmaatschap. Anders zouden ook vele bisschoppen niet meer katholiek zijn. Geen bisschop of paus heeft het recht om vast te stellen wie lid van de kerk is. Als dat het geval was zouden we een bisschopskerk hebben en geen kerk van Christus. Lidmaatschap is bepaald door de doop. Punt uit. Dit lidmaatschap is permanent en kan niet herroepen worden door een bisschop of de paus.
De officiële kerk bevestigt dit door diegenen katholiek te noemen die katholiek zijn gedoopt. Dit is heel verschillend van hoe protestantse kerken hun leden tellen. Katholieke doop is gelijk aan lidmaatschap zelfs als men niets katholieks doet na het doopsel. Ik geef een voorbeeld hoe de officiële kerk dit bevestigt door zijn eigen acties. Kerkelijke wet vereist dat een katholiek gedoopte trouwt in een katholieke ceremonie, zelfs als die gedoopte katholiek nooit iets aan het geloof deed na het doopsel. Hoe weet men dan of iemand katholiek is? Doop is voldoende maar er zijn andere overtuigende tekenen en vele daarvan zijn op de grote meerderheid van de katholieken van toepassing.
-
Een gevoel er thuis te zijn en te behoren tot de katholieke kerk in brede zin
-
Een liefde voor Christus, het Nieuwe Testament, de eucharistie
-
Het bewustzijn dat het katholicisme mij helpt om mijn leven zinvol te maken
-
Een overtuiging dat ik geroepen ben om katholiek te zijn
-
Een herkenning door een brede groep van katholieken dat ik katholiek ben
-
Een diep respect voor de sensus fidelium
-
Een sterke betrokkenheid op Vaticanum II.
Als deze punten niet van toepassing zijn, is het voldoende dat je katholiek gedoopt bent. Katholiciteit wordt niet afgemeten op grond van gehoorzaamheid aan het huidige kerkelijk beleid of aan de wet. Zo’n definitie is te beperkt en onkatholiek. Als zo een criterium strikt wordt toegepast waren Franciscus van Assisi, Thomas van Aquino en John Henri Newman niet katholiek. En ook niet die negentiende-eeuwse dissidente katholieken toen zij de oproep van Pius IX tot een gewapend conflict en geweld verwierpen om de Pauselijke Staat te verdedigen inclusief het bloedvergieten tegen de binnenrukkende Italiaanse troepen. En evenmin de vroeg twintigste-eeuwse liturgische hervormers, die riepen om een liturgie die later door Vaticanum II werd goedgekeurd. En ook niet de bijbelgeleerden die werden veroordeeld omdat zij een kritische interpretatie van het Nieuwe Testament zochten, totdat Vaticanum II zelf in die richting ging.
Wij moeten katholiciteit niet afmeten aan zoiets voorbijgaands als kerkelijk beleid of aan zoiets beperkends als waarmee zeer volgzame gelovigen officiële directieven aanvaarden. Creatief afstand nemen is van groot belang voor het spirituele erfgoed van de kerk. Vernieuwende actie vereist dat wij nonsens ook nonsens noemen, zeker als het wordt geponeerd als intelligente gedachte. Als kerkleiders blind zijn moet er ruimte zijn voor profeten en voor degenen die oog hebben voor de tekenen van de tijd en niet alleen voor L’Osservatore Romano. In ieder geval kan de kerkelijke autoriteit niet authentiek zijn tenzij en totdat de gemeenschap het goedkeurt.
Eén van mijn favoriete Jezuïetenpaters, professor aan de Gregoriana Universiteit in Rome zei het goed: “Autoriteit is de kwaliteit van leiderschap dat de bereidheid opwekt en bevestigt … om geleid te worden (Francis Sullivan: Authority in an Ecclesiology of Communion, New Theological Review 10, 1997, 18-30). En met een nog grotere autoriteit vertelt Vaticanum II ons: “Het universele lichaam van de gelovigen … kan zich in het geloven niet vergissen”.
4. Apostolische verbeelding
Een Latijns gezegde vat deze sectie beknopt samen: ecclesia est semper ipsa sed numquam idem (de kerk is altijd zichzelf, maar nooit hetzelfde).
Heel vroeg, in het allereerste begin was er een gevoel dat wat Jezus leerde en deed, gelovig zou worden herinnerd, maar niet herhaald in de vorm zoals de eerste discipelen het ontvingen. De woorden en daden van Jezus moesten concreet en creatief worden toegepast op omstandigheden die Jezus niet genoemd had. En zo is de apostolische verbeelding geboren. Wat Jezus nooit had aangegeven werd normatief voor de apostolische gemeenschap.
-
Door het doopsel werden niet-joden net als joden geaccepteerd
-
Een Nieuw Testament werd geschreven
-
Vier verschillende Evangeliën interpreteerden Jezus op verschillende wijze
-
Een sacramenteel systeem werd ontwikkeld
-
Er bestond een veelvoud van bedienaren gebaseerd op charisma en goedkeuring door de gemeente
-
Paulus, die Jezus nooit ontmoette, wordt beschouwd als een apostel
-
Aan vrouwen wordt de titel ‘apostel’ gegeven
-
De structuur van de ‘Twaalf’, door Jezus ingesteld en tot Pinksteren gebleven als de ‘Twaalf’ (toen Matteüs Judas opvolgde) houdt op te bestaan
Apostolische verbeelding was werkzaam in de apostolische tijd en bleef dat gedurende het eerste millennium.
-
De liturgie wordt niet in het Aramees gevierd maar in talen van de niet-joden waarin Jezus niet bad
-
Oecumenische concilies worden geopend
-
Het Concilie van Nicea beschrijft Jezus op een manier zoals hij zelf dat niet deed en met woorden die hij niet gebruikte (de Zoon één in wezen met de Vader)
-
Het Concilie van Efese beschrijft Maria (‘Moeder van God’) in een taal die de kerk van de eerste eeuw zou verwerpen
-
Rome en niet Jeruzalem wordt de moederkerk
-
Het pausdom is de autoriteit gegeven om te functioneren als de opvolger van Petrus
-
Kloosters ontwikkelen gemeenschappen van mensen die zich terugtrekken van het alledaagse leven op een manier die Jezus niet onderschreef
De drijvende kracht achter de apostolische verbeelding is tweevoudig. Allereerst geloofde men dat de Geest de gemeenschap leidde in richtingen die onmogelijk te voorspellen waren. We hebben gezien dat dit zo werkte gedurende het eerste millennium. Het ging in het tweede precies zo door. In het tweede millennium waren er twee opzienbarende oecumenische concilies. Zij bewezen dat de apostolische verbeelding nog steeds levend was. Een van deze was Constanz, een bijeenkomst gedreven door de sensus fidelium. Alhoewel bestreden door alle drie de pausen, schreef het zijn autoriteit toe aan de Heilige Geest. Het trok de institutionele kerk weg van verraderlijke pausen en gaf het Volk Gods een paus die zij wilden accepteren.
Vaticanum II was een concilie geheel zonder precedent. Het was het eerste concilie dat het juridische model achter zich liet en ook de taal van de senaat van het Romeinse Rijk. Het vaardigde geen definities uit, geen veroordelingen, geen onfeilbare doctrines. Het was het eerste concilie dat zich inliet met de leken, zoals wij zagen. Het beklemtoonde dat de kerk het Volk Gods is. Het sprak het belang uit van de sensus fidelium.
Als de gemeenschap meer uitgesproken aanwezig was geweest in de laatste vijftig jaar zou de kerk beter geleid zijn.
- Er zou een andere leer zijn geweest over geboortebeperking
- en over gehuwd priesterschap
- en over de wijding van vrouwen
- en over homo-relaties
- en over oecumenische eenheid
- en over de seksueel misbruik crisis
- en over de financiële verantwoording
- en over het hiërarchische mismanagement.
Luister naar wat de nu zalige John Henry Newman, een van de grootste katholieke theologen in de kerkgeschiedenis, hierover had te zeggen. Lang voordat een conciliair besluit kenbaar is gemaakt, zei hij, accepteren de leken het door wat genoemd mag worden hun ‘zwijgend stemmen’. En dat is al gedurende eeuwen het geval. Newman zei in zijn commentaar op de Ariaanse ketterij die de kerk verscheurde niet lang nadat het Nieuwe Testament was vastgesteld, dat “de kern van het episcopaat ontrouw was aan hun opdracht terwijl het gros van de leken-gelovigen trouw was aan hun doopsel ..… de paus …. zei wat (hij) niet gezegd zou moeten hebben … .. het grootste deel van de bisschoppen faalden…”. De kern van de Ariaanse ketterij ging over de vraag wie Jezus van Nazareth was en hoe hij kon worden gekend. Newman maakt duidelijk dat de officiële kerk het met de leer over Christus aan het verkeerde eind had en dat de sensus fidelium de kerk redde. Daarom leert hij ons: “ten einde de traditie van de apostelen te kennen moeten we onze toevlucht zoeken bij de gelovigen”.
Wij zijn nu in het derde millennium. De kerk zal doorgaan in richtingen die niemand kan voorspellen. De kerk zal – zoals altijd gebeurde – veel zaken tot doctrine en wet verklaren die nu worden veroordeeld. De gelovigen zullen het meemaken. Er is een aanwijzing dat het derde millennium een periode zal zijn van de Geest en de gemeenschap. Een groot deel van het eerste millennium was gericht op de vraag wie Christus is. Het tweede millennium hield zich bezig met hoe de institutionele kerk wordt gedefinieerd. Dit millennium begint met de Geest en het Volk Gods.
We concluderen dat het geloof van de kerk niet aan enkelen is toevertrouwd maar aan het gehele Volk van God. Als wij het zicht verliezen op de woorden van Lucas dat Pinksteren er was voor allen, krijgen wij ook geen kerk van Pinksteren, maar een kerk zonder Pinksteren waar de deuren gesloten zijn en waar vrees de discipelen opsluit in hun huis en in zichzelf. In een kerk zonder Pinksteren sterft Jezus voor de tweede keer, niet op Calvarië, maar te midden van zijn eigen volgelingen. In een kerk zonder Pinksteren is plaats voor een hiërarchie, maar niet voor het Volk van God. Zo’n kerk heeft alleen maar herinneringen aan Jezus en verhindert de mogelijkheid dat de gemeenschap nadenkt over nieuwe wegen.
Waarom zouden wij zo’n kerk willen? Het is duidelijk, Jezus wilde dat niet. En ook niet de Geest.
Waarom zouden wij zo’n kerk willen? Het is duidelijk, de apostelen wilden dat niet. En ook het Nieuwe Testament niet.
Waarom zouden wij zo’n kerk willen? Wij zouden zo’n kerk alleen maar willen als wij onze oorsprong vergeten, als wij de cultuur van dialoog het zwijgen op willen leggen en als we de apostolische verbeelding willen verspelen. Maar dan hebben we geen kerk van Christus meer. Zonder het Volk van God zullen de poorten van de hel overwinnen en is de kerk van Jezus Christus, de levende kerk van de Geest van God, niet langer op rots, maar op zand gebouwd. In zulk een kerk sterven de apostelen tevergeefs en is het bloed van de martelaren niet meer het zaad voor de toekomst.
Waarom zouden wij zo’n kerk willen? In zulk een kerk maken de wateren van het doopsel ons slechts institutionele katholieken en niet langer leerlingen van Christus.
Waarom zouden wij zo’n kerk willen? In zulk een kerk is de wet belangrijker dan het evangelie, en onderwerping gaat vóór op geloof en we worden een onderdanige gemeenschap waarin allen, op een paar na, slaven zijn en onvrijen.
Waarom zouden wij zo’n kerk willen? Het is duidelijk dat Christus dat niet wilde en wij ook niet.
Zo’n kerk zullen we niet worden. In de naam van God, in het belang van Christus, door de kracht van de Geest vragen we iets beters, schitterender, krachtiger, niet voor ons zelf alleen maar voor heel het Volk Gods.
Opmerking: Twee canonisten, Rick Torfs van Leuven, België, en James Coriden van Washington D.C. Theological Union, en een theoloog, de Australische schrijver Ormond Rush, waren gids voor de schrijver bij het opstellen van dit essay.
Anthony Padovano
Anthony Padovano is theoloog, auteur, toneelschrijver, professor en pastor. Hij is nu ambassadeur van CORPUS (oudste en grootste kerkvernieuwingsbeweging in de VS) en vertegenwoordiger bij de International Federation for a Renewed Catholic Ministry. Dit is de tekst van zijn inleiding tijdens de openingssessie van de American Catholic Council op 11 juni 2011 te Detroit.
Vertaling: Bert Roebert
Op dit moment zijn er nog geen bijdragen voor dit thema.