De crisis in de internationale samenwerking vraagt een ander perspectief  
Home > Thema's > Internationaal > Globalisering > De crisis in de internationale samenwerking vra...
Mr. Jos van Gennip
22/6/12

RECONNECTIE!

De crisis in de internationale samenwerking vraagt een ander perspectief

1. De wet van Malthus weerlegd

“Er is reden tot bezorgdheid over de… groeiende macht van de niet tot de staat behorende instellingen op het gebied van internationale financiële en economische betrekkingen… (en) we hebben te maken met een toekomst van toenemende complexiteit, waardoor het zo goed als onmogelijk wordt om grote problemen apart aan te pakken”, het zijn woorden, dames en heren, uit 1991, toen de triomf van de privatisering nog moest beginnen en toen het Noord-Zuidparadigma – wíj kunnen ginds ontwikkeling bevorderen en we móeten dat – nog in al zijn kracht overeind stond. Het zijn woorden op de Wereldconferentie van SID (Society of International Development/red.) hier,  woorden van onze eerste voorzitter prins Claus, geciteerd in dit prachtige boek van Frans Bieckmann.

Meer dan een halve eeuw heeft de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking een buitengewone omvang en kracht heeft gehad. Belastingbetalers brachten in die periode er meer dan 110 miljard euro voor op. Particuliere donaties beliepen in diezelfde tijd minstens 10 miljard. Met dat belastinggeld werden havens uitgebaggerd en begrotingen sluitend gemaakt. Met oude postzegels en zilverpapier werden ziekenhuisjes en schooltjes gesticht en zeg niet, dat dat allemaal nutteloze goeddoenerij was. De stelling in het laatste ontwikkelingsdebat in de Tweede Kamer, dat India zichzelf heeft ontwikkeld en Afrika door de hulp op achterstand is gekomen, wordt zeker niet gedeeld door de exporteurs in Mumbai en Madras. Via die uitgebaggerde havens daar konden zij hun waren uit gaan voeren, ook dank zij het beleid van minister Schoo, en goeddoenerij zou juist niet  de kwalificatie zijn van die alleenstaande moeder in het chaotische Jakarta van het midden van de zestiger jaren, wanhopig op zoek naar een fatsoenlijke school voor haar zoontje Barack en die die vond in een, ja zeker, met zilverpapier en postzegels uit Brabant gebouwd lokaal in Menteng. Als Senator en President zou het jochie van toen later niet moe worden om te onderstrepen, hoe cruciaal die zorg en die mogelijkheden in die jaren geweest waren.

Uitzonderingen? De Nobelprijswinnaar Gunnar Myrdal voorspelde vijftig jaar geleden, dat rondom deze tijd honderden miljoenen mensen in Zuid Oost Azie van de honger zouden zijn omgekomen. Intussen is India exporteur van voedsel geworden. Sinds die vijftig jaar is de kindersterfte gehalveerd, in vele gebieden de levensverwachting bijna verdubbeld en wordt analfabetisme meer uitzondering dan regel. De wet van Malthus is weerlegd: een ongekend snelle bevolkingsgroei kon wél samengaan met een ongekende verbetering in de kwaliteit van leven, schrijft  Charles Kenny in zijn boek, Getting better; why global development is succeeding! Boeiend is ook de recente analyse van Van Dongen over de relatie Nederlandse hulp en ontwikkeling in Indonesië. En ik kan doorgaan: zes van de tien snelst groeiende economieën zijn momenteel in Afrika te vinden. En we hebben de beelden van armoede en onderdrukking in Latijns Amerika nog scherp op het netvlies, maar ze zullen vervagen onder het licht van de nieuwe werkelijkheid van dat continent, dat op weg is naar halvering van de armoede, dat vooral op weg is net als het hele Zuidelijke halfrond naar een wezenlijk verbeterde situatie op het gebied van burgerlijke en politieke rechten. Natuurlijk niet alleen door hulp, ook door eigen inspanningen, investeringen en vrije handel. Economische vooruitgang, maar ook iets anders. Als ontwikkeling meer is dan groei van het Bruto Nationaal Product, maar menselijke ontwikkeling in al haar dimensies, dan is het beeld veel, veel positiever. Geen halve eeuw om alleen maar in frustratie om te zien.

2. De dam breekt door

Maar nu lijkt het er opeens op, dat de dam gaat doorbreken. Ineens is er die zware twijfel over de zin van de hulp, over internationale verplichtingen überhaupt. Dertig jaar geleden gaven we 5 procent van ons BNP uit aan onze buitenlandse verantwoordelijkheden. In termen van nu zou dat 30 miljard euro zijn. Het is in werkelijkheid liefst 10 miljard minder. Zo groot was het vredesdividend, en toch is het nog niet genoeg. Alsof er begin tachtiger jaren geen binnenlandse noden waren, geen bezuinigingsrondes, geen werkeloosheid en geen crisis op de huizenmarkt!

In 2006 stond nog 58 procent van onze bevolking achter een royaal budget en voor onze inzet om van de MDG’s (Millennium Development Goals/red.) een echt succes te maken. Maar in 2010 al was er die kentering, die langzaamaan stormkracht zou krijgen. 46 Procent ziet nu in ontwikkelingssamenwerking een eerste kandidaat voor bezuinigingen. Wat is er gebeurd? Is het de omslag uit nood, krapte en bezuinigingen alleen, of is het inderdaad de duik achter de duinen, en de afsluiting tegen de boze buitenwereld? Wat is er híer gebeurd, waar een conservatief-liberale regering in het Verenigd Koninkrijk juist inzet op verruiming van de ontwikkelingssamenwerking, en Zweden, Finland, Duitsland, Luxemburg en veel andere landen hun budget niet verlagen en soms zelfs verhogen? Wat is er gebeurd vooral met het vertrouwen in de officiële ontwikkelingssamenwerking, waar wereldwijd en zelfs in Nederland de particuliere filantropie niet minder wordt, maar juist sterk toeneemt? De vraag ook van iedere hier gestationeerde ambassadeur, van iedere correspondent? Wat is er misgegaan in de relatie Nederland-buitenland, Nederland, jaar in jaar uit de eerste of de tweede in de rij van landen, die het vraagstuk van armoede, ongelijkheid, onderdrukking het meest serieus namen?

Ik denk, dat die vraag een dubbel antwoord vergt, veel dieper dan dat de tsunami van het populisme internationale solidariteit en gevoel van mondiale lotsverbondenheid vermorzelt.

3. Onweerlegde kritiek

Voor dat antwoord moeten we beginnen te zoeken bij de ontwikkelingssamenwerking zelf.

  • Er is allereerst een wijdverbreide scepsis over de resultaten van de ontwikkelingsinspanningen. De recente boeken daarover kunnen op buitengewoon grote bijval rekenen, ondanks de kritiek erop. Zeker: de vloer onder de lessenaar van Dambisa Moyo viel al in elkaar, toen het applaus voor haar Dead Aid nog hard klonk: er lag zoveel commercieel geld op Afrika te wachten, dat hulp overbodig was. Dat  bleek op dat moment al verdampt te zijn in de financiële crisis. Maar de stemmen blijven spreken: William Easterley, Karel van Kesteren, Linda Polman en Arend Jan Boekestijn. En zo kunnen we doorgaan. En dan blijven er twee vragen: waarom had het door Prins Claus serieus genomen boek van Brigitte Erler Tödliche Hilfe in 1990 geen effect, en Dead Aid wel, en die andere ook? Ligt het aan het publieke klimaat, waarin nu kritiek goed uit komt, of moeten we ons vooral die andere vraag stellen: hebben de auteurs toch gelijk?
  • Er is in ons land ook nog een andere reden voor het bijna monopolie van de huidige kritiek op ontwikkelingssamenwerking. En dat is het zwijgen van de sector zelf, het ontbreken van een gezaghebbend tegengeluid. Ik wil geen onrecht doen aan diegenen, die wel hun stem verheffen, zoals Paul Hoebink. En zo zijn er nog een paar meer. Maar er was de klacht van een voormalig rector van het ISS (Institute of Social Studie in Den Haag/red.), die haar wetenschappers niet naar de zaaltjes in ons land kon krijgen om te vertellen, wat de hulp deed. ‘’Waarom moet ik de slager om de hoek gaan vertellen, wat het nut van hulp is’’. Waarop haar trefzeker antwoord was: ‘’Maar die slager betaalt met zijn belasting wel jouw salaris.’’  Kloof soms tussen wetenschap en uitvoerend beleid; gebrek aan geloofwaardigheid van degenen, die een eigen belang hebben bij hulp, versterkt nog door zelfs officiële sneren naar ‘de ontwikkelingsindustrie’; onwil of onkunde bij velen om op te komen voor de waarde van hulp via andere dan het eigen instituut of het eigen kanaal; en vooral in óns land de afwezigheid van een gezaghebbende instituut, dat het internationale debat in al zijn facetten koppelt aan de nationale praktijk en ervaringen. Misschien was anders dat andere geluid van wel succes, van wel half vol doorgekomen.

4. De gemiste wissel

En er is ook nog een andere grond voor de malaise rond ontwikkelingssamenwerking. Aid fatigue kan vele oorzaken hebben, maar zeker is, dat de boodschap van de prins van twintig jaar geleden – zie ontwikkeling niet als iets aparts – laat, te laat is opgepakt. Tien jaar later is in een inleiding getiteld De Grote Verhuizing voor SID ook al gepleit om de minister voor ontwikkelingssamenwerking te vervangen voor die van globaliseringvragen, of minstens internationale samenwerking. De polsstok van een positieve publieke opinie kraakt en is volgens sommigen al gebroken. Niet alleen vanwege de scepsis over hulp, maar vanwege de veranderde dimensie van onze onderlinge internationale afhankelijkheid. Het armoedevraagstuk in de armste landen dient verbonden te worden met het groter aantal armen in middeninkomenlanden en zelfs in de rijke wereld, en dat armoedevraagstuk zelf kan  niet los gezien kan worden van die andere grote uitdagingen van het globaliseringproces, van milieu en natuurdegradatie tot migratie, van besmettelijke ziekten tot criminaliteit, van falende staten tot nucleaire proliferatie, van schaarste aan voedsel en water en energie en klimaatsverandering. En ja: misschien zou de sleutel tot herstel van onze economische groei wel eens kunnen liggen in vergrote koopkracht voor die een tot twee miljard achterblijvers in de wereld! Het gaat dus om het nemen van die wissel, van problemen ginds oplossen naar gezamenlijke uitdagingen  voor heel de mensheid en de noodzakelijke erkenning van zoiets als een algemeen menselijk welzijn en mondiaal algemeen belang, het zien van die globalisering ook als een kans. Maar die late, te late spoorwisseling is juist nu een riskante onderneming geworden, nu we van baan moeten veranderen op de drassig geworden grond van crises, tekorten, scepsis en vervreemding.

5. De afkoppeling

Want ook al zouden al die verklaringen van het waarom van de malaise kloppen, dan nog gaan ze voorbij aan die andere laag van realiteiten in onze samenlevingen, die op een veel diepere en bredere crisis wijzen, en die ik met prof. Govert Buijs zou willen samenvatten onder de noemer ‘vervreemding’. Burgers vervreemd van hun grote instellingen, van hun leiders, ook in bedrijven en organisaties, van de politiek vooral, zelfs van hun woonomgeving en last but not least is er de ‘globaliseringvervreemding’. Kernachtig ook verwoord door Rene Cuperus in zijn boek De wereldburger bestaat niet. De kosmopolitische illusie m.a.w.. Ook Wijffels spreekt indringend over die kloof tussen een Nederlandse eenzijdig kosmopolitische elite en een grote rest van de bevolking.. En voor  die ‘gewone’ burgers is er alleen de maat, of ze wel genoeg concurrentiebestendig zijn, of openbare beroepen niet veel meer wegbezuinigd moeten worden, of pensioenen wel op peil kunnen blijven, nu mondiale speculatie rampen in plaats van stabiele opbrengst dreigt te produceren, nu publieke voorzieningen afgeknepen moeten worden, omdat er buiten onze grenzen iets fundamenteel fout is gegaan, we misschien wel bewust bestolen zijn. En op díe drassigheid moeten we van baan veranderen, van Noord-Zuidbenadering naar dat paradigma van interdependentie en een humaan globaliseringproces. Ga er maar aan staan, NCDO (Nationale Commissie voor internationale samenwerking en Duurzame Ontwikkeling/red.)!

Maar als mijn analyse juist is, dat er twee grote oorzaken voor de crisis in de internationale samenwerking zijn, eentje, die met gebrek aan vertrouwen in de overheidsinspanningen samenhangt en eentje met de afkoppeling van belangrijke delen van de bevolking van überhaupt overheid, instituties en globalisering, dan is er ook een tweesporenbeleid nodig. Het eerste spoor betreft de hervorming van de ontwikkelingssamenwerking, en het tweede is een zaak van de hele Nederlandse samenleving, met name van haar elites.

6. Handelingsperspectief en nieuwe coalities

De Nederlandse regering heeft met de concentratie op enkele topsectoren al een belangrijke voorzet gedaan. Als er werkelijk een koppeling kan plaats vinden van ons sterkteaanbod aan de reële behoefte ginds, dan is het voordeel niet alleen een wederzijds belang, maar ook een duidelijk handelingsperspectief: wat willen we en wat kunnen we bereiken met onze inzet? Dat kan burgers dichter bij de problematiek en de oplossingen brengen. De Millennium Development Goals zijn al een waardevolle poging om een algemene problematiek op wereldschaal te vertalen in meetbare doelstellingen. Maar nu staan we voor de opgave van een verdere vernieuwing. Die zal allereerst bestaan in een integrale benadering van het mondiale algemene belang, van die humanisering ook van het globaliseringproces. Globale armoedebestrijding gekoppeld aan vrede, vrijheid, duurzaamheid vooral, veiligheid en bescherming tegen roverstaten, maar ook tegen criminaliteit, aan respect voor mensenrechten, uitbouw van vormen van mondiale regulering, bv. op het terrein van financiën en handel. Hoe wordt in twintig jaar de noodzakelijke verdubbeling van de voedselproductie bereikt? Hoe wordt de toevoer van water veilig gesteld, zelfs over de grensconflicten heen, hoe worden woestijnen leveranciers van duurzame energie? Hoe worden oude en nieuwe epidemieën bestreden en voorkomen? En dat tegen de achtergrond van een allesoverheersende klimaatsproblematiek? Woorden en idealen, die men gemakkelijk uitspreekt, maar die stapje voor stapje bevochten moeten worden, waarschijnlijk een eeuw lang.

Daarbij is onmisbaar ook een nieuwe verticale en horizontale taakverdeling en specialisatie. Wat moet de wereldgemeenschap gezamenlijk doen met de haar ter beschikking staande multilaterale instellingen, wat de regionale organisaties als de EU met haar ooit afgegeven belofte van deconcentratie en specialisatie – laat ons land waterprogramma’s doen namens de hele Unie en met medefinanciering met communautaire middelen – wat is die inzet van onze nationale overheid, wat die van het bedrijfsleven, wat die van de medefinancieringsorganisaties, wat die van de zgn. zelfdoeners en migrantenorganisaties. Daarbij is abstractie onze grootste vijand. Het gaat om dat handelingsperspectief van overheid en particulieren. Daarom blijven ook de medefinancieringsorganisaties nodig, om vele redenen, maar ook om onze samenleving te koppelen aan de samenlevingen ginds en om wat we moeten doen en kunnen bereiken, in onze huiskamers binnen te brengen. En via het recente My World Initiatief kan persoonlijk idealisme en professionaliteit verenigd worden.

Maar er is ook en vooral een horizontale verbreding nodig: als mondiaal welzijn ondeelbaar is, als armoedebestrijding daarvan een onderdeel is, dan is ook een nieuwe samenwerking geboden, nieuwe coalities met milieuorganisaties, mensenrechtenbewegingen, vluchtelingen, bedrijfsleven in al zijn variaties, de internationale veiligheidssector. Verbreding, niet omdat armoedebestrijding een minder probleem is zolang nog een miljard medeburgers met honger naar bed gaan, maar omdat niets wordt opgelost, als niet alles wordt aangepakt. Concreetheid, handelingsperspectief, specialisatie en verbreding.

De herbezinning op de mondiale en de nationale agenda van na 2015, de post-MDG-periode is een fantastische aanleiding voor die vertaling van de noodzakelijke paradigmawisseling, en misschien zelfs voor de instelling van een speciale gemengde commissie van overheid, maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven, filantropie, wetenschap, inclusief die op het terrein van communicatie en media.

7. Andere voorzieningen

Maar die grote verhuizing, dat antwoord op de twijfel en de scepsis vraagt ook van de overheid en de sector andere, nieuwe institutionele voorzieningen:

  • De keuze voor een aantal topsectoren is een uitstekende stap. En dat is zeker ook de ondersteuning daarvan met kennisplatforms.  Maar is het genoeg, nu de regering ook de suggestie van de WRR (Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid/red.) om een aparte agency te belasten met de uitvoering van het beleid niet heeft overgenomen? Wij kunnen de wissel naar een nieuw toekomstgericht en verbreed beleid m.i. moeilijk nemen zonder dat we daarbij een nationaal gezaghebbend, wetenschappelijk instituut ter beschikking hebben. Overheid en samenleving hebben een systematische en diepgaande voeding nodig en de internationale positie van ons land verdient niet minder. Wat zou het milieu- en volksgezondheidsbeleid zijn zonder RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu/red.), het landbouwbeleid zonder LEI (onderzoeksinstituut van de Universiteit van Wageningen op het gebied van voedsel, landbouw en groene ruimte/red.), en was het niet David Cameron, die zei, dat hij overtuigd was van de noodzaak van een nieuwe Britse engagement met internationale samenwerking, dank zij DFID (Department For International Development van de Britse regering/red.) en zijn wetenschappelijk beleidsinstituut ODI (Overseas Development Institute/red.)? En dat hoeft ook geen grote additionele kosten met zich te brengen, als we taken van bestaande instituten herverkavelen.
  • Niet alleen de overheid. De Worldconnectors, SID, de NCDO zelf, en misschien AIV (Adviesraad Internationale Vraagstukken/red.), KIT (Koninklijk Instituut voor de Tropen/red.), Clingendael, en anderen moeten rond de tafel om na te gaan, of het mogelijk is systematisch en met regelmaat een strategisch vernieuwingsthema centraal te stellen in het Nederlandse debat. In de Food First Coalition proberen we al maximale aandacht te genereren voor de uitdaging om landbouw en voedselvoorziening de plaats en de richting te geven, die het verdienen. Vanwege die verdubbeling van de productie, omdat in tracking development overduidelijk is gebleken, dat rurale ontwikkeling de sleutel tot algehele ontwikkeling kan zijn, en omdat Nederland hier iets te bieden heeft. Van het Afrika Instituut tot de Rabobank, van het ISS tot de Floriade, van de Worldconnectors tot SID en niet te vergeten DGIS (Directoraat Generaal Internationale Samenwerkeing/red.), LEI, Wageningen, en NWO/Wotro (Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek/afdeling voor wetenschappelijk onderzoek op ontwikkelingsgebied/red.) wordt zo diep en breed deze uitdaging en kans aan de orde gesteld.
  • En op de derde plaats een pleidooi voor het naar binnenhalen van het internationale debat en het koppelen aan het nationale debat, juist nu, juist in het tijdperk van mondialisering. Waarom niet een keer in bv. twee jaar een grensverleggend thema aanpakken, waar de internationale en de nationale gemeenschap echt wat over te zeggen hebben of over moeten zeggen. Nederland is een leidende mogendheid op het terrein van de soft power, en moet dat blijven en dan is het niet onlogisch, dat wij laten zien, dat we forward looking bezig zijn met de vragen die er toe doen. Iedereen heeft het bv. over financial engineering, nieuwe vormen van financiële samenwerking met arme en opkomende landen, over de noodzaak daartoe ook de ODA(Official Development Assistance/red.)-criteria te veranderen, maar weinigen worden daarbij concreet en instrumenteel. Waarom zou ons land met zijn grote financiële instellingen, zijn ervaringen en deskundigheden, hierover  niet eens een werkconferentie houden, samen met het beste wat wereldwijd aan deskundigheid beschikbaar is.

Een drietal voorzieningen en ideeën, die die wisselverandering moeten bevorderen.

8. Reconnectie

Maar er is veel meer. Al deze voorstellen zullen slechts een futiel effect hebben, als we er niet in slagen die blokkade tussen de burger en het mondialiseringproces te doorbreken, die globaliseringvervreemding  te overbruggen. Daar is uiteindelijk een andere economie, een andere maatschappij en misschien zelfs een andere cultuur voor nodig. Ik had het over die vijf vervreemdingen, met Govert Buijs. Niet alleen over die globaliseringvervreemding. Dan roept vragen op, hoe in een globaliserende economie, juist arbeid beoordeeld wordt niet op die concurrentiekracht, maar op echte waarde. Het vakmanschap nieuw respect krijgt in met name de vergroening van de economie. De zorgverlenende, de onderwijsgevende, de overheid dienende met andere ogen bekeken wordt dan als bezuinigingsobject of geperst moet worden in de mal van commercialiteit. De onderneming niet beoordeeld wordt alleen op schaal en winstgevendheid, maar op haar maatschappelijke en ecologische functie en het MKB de hoeksteen wordt van een florerende lokale economie, lokaal hier en ginds. En een maatschappij, die meer is dan een zandbak van individuen, maar een sámenleving wordt, de vitale lokale samenleving, als onmisbaar voor de acceptatie van het globaliseringproces, zoals Von Dohnanyi zegt. Een maatschappij, die binding als ideaal stelt, en niet hyperindividualisering en mobiliteit, en dus ook een cultuur, die globalisering accepteert, maar vanuit een eigen identiteit; die de angst voor het vreemde en de vreemde niet bestrijdt met vijandschap en buitensluiting, maar met dialoog en vertrouwen. Vertrouwen in plaats van contract, controle en afrekenbaarheid. Dat dit geen utopie is, heeft het nationale debat over binding van afgelopen jaar aangetoond en wie in de bloeiendste regio’s van Europa rond kijkt, ziet wat de waarde van vertrouwen is. Alleen als de maatschappij en de politiek de gemarginaliseerden en de verliezers bij het globaliseringproces weer een perspectief kunnen bieden van participatie en belang en een eigen antwoord van waarde, zal in de toekomst de nieuwe missie van de NCDO voor een productieve relatie burger - internationale samenwerking - mondiale verbondenheid  kans krijgen. Ja, prins Claus, de vraagstukken zijn complex, en niet afzonderlijk oplosbaar, maar juist in hun samenhang, die samenhang worden het veelbelovende kansen.

Het was een buitengewoon voorrecht om bijna acht jaar als voorzitter van dit onmisbare instituut hiervan getuige en deelgenoot te hebben mogen zijn. Dank zij ook steun en engagement van staf, en vooral in mistige en donkere dagen – en dat waren er heel wat – dank zij een medebestuur van deskundigen, betrokkenen en ja, vrienden. Heel veel dank daarvoor. En de nieuwe NCDO: succes met de missie en het goede.

Jos van Gennip

Mr. Jos van Gennip, ontwikkelingsdeskundige en politicus, sprak op 4 februari 2012 in Amsterdam bovenstaande rede uit bij zijn afscheid als voorzitter van de Nationale Commissie voor Internationale Samenwerking en Duurzame Ontwikkeling.


Reactie plaatsen

Reglement

  • Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
  • Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
  • Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.
Naam  
E-mailadres  
Plaats  
Uw reactie  
Gebruik maximaal 1000 tekens. U hebt nog 1000 tekens tekens.
Captcha  
   

Terug naar "Globalisering" | Naar boven

Disclaimer
EnglishDeutschFrancaisEspanol