Goede Vrijdag?
'Voor de trouweloze joden, opdat onze God en Heer de sluier van hun harten wegneme'. Zo werd, tot aan paus Johannes XXIII, op Goede Vrijdag in rooms-katholieke kerken gebeden. In het Nieuwe Missaal van 1970, sindsdien de nieuwe standaard van de rooms-katholieke liturgie, is voor de Goede Vrijdagdienst een nieuwe tekst opgenomen, waarin in meer positieve zin voor het Joodse volk wordt gebeden. Dat gebed eindigt met de zinsnede: ‘Dat het volk dat Gij het eerst hebt uitverkoren, tot de volheid van de verlossing komt.’ Blijft natuurlijk de vraag wat met die volheid en die verlossing wordt bedoeld, en of het Joodse volk zich daartoe alsnog moet bekeren door Christus te erkennen, zoals dat in het oude gebed van vóór 1963 nog expliciet werd gezegd.
Nu is er binnen de rooms-katholieke kerk ook een aantal zeer behoudende groeperingen dat graag terug wil naar de oude liturgie van vóór het Tweede Vaticaans Concilie, naar het Missaal uit 1570, waarin de gewraakte zinsnede over de trouweloze Joden voorkwam. Het is bekend dat de huidige paus niet onsympathiek staat tegenover de aanhangers van die oude ritus. Maar de houding van het Vaticaan tegenover de Joden is intussen dermate in positieve zin gewijzigd, dat men vond dat het Goede Vrijdag-gebed dan wel moest worden aangepast. Aldus geschiedde onlangs. Nu is de volgende tekst, naast die van het Nieuwe Missaal, officieel toegestaan: ‘Laten wij ook bidden voor het Joodse volk. Dat onze God en Heer hun harten verlicht, en zij Jezus Christus erkennen als redder van alle mensen.’
Men kan zich op het standpunt stellen dat het eenieder vrij staat te bidden vanuit zijn eigen geloof, in dit geval het geloof dat Jezus Christus de verlosser is van alle mensen. Maar misschien kunnen christenen zich voorstellen, dat Joden die van deze bede horen, zich er aan storen, omdat zij daarin toch als niet of onvoldoende ‘verlicht’ worden beschouwd, en zich erdoor ‘verplicht’ voelen om Jezus Christus ook als hun redder te erkennen. Dat kan toch alleen maar betekenen dat zij nog niet het ware geloof bezitten. Dat mogen sommige theologen heftig ontkennen, maar neemt niet weg dat het door velen zo ervaren wordt. Vaak wordt een beroep gedaan op Paulus’ brief aan de Romeinen. Maar daarbij wordt meestal vergeten dat Paulus sprak als Jood tegen Joden en niet als christen, laat staan als theoloog. Overigens lijkt de huidige paus wel degelijk te vinden dat jodendom (en islam, en het protestantisme) niet in het bezit zijn van de hele ‘waarheid’, die alleen in Rome zijn tenten zou hebben opgeslagen. Dit in strijd met eerdere pauselijke en bisschoppelijke verklaringen.
Intussen worden in veel Nederlandse kerken, zowel rooms-katholieke als protestantse, op Goede Vrijdag nog steeds de oeroude, zogeheten Improperia gezongen, waarin God zelf zich beklaagt over de ontrouw van zijn volk: ‘Mijn volk, wat heb ik u gedaan en waarmee heb ik u bedroefd, antwoord mij. Ik heb u uit Egypte weggeroepen, Gij hebt geroepen: aan het kruis met hem. Ik heb voor u het water uit de rots doen stromen, Gij hebt mij gal en azijn te drinken gegeven.’ Over de herkomst en de bedoeling van deze tekst is al zeer veel geschreven, door voor- en tegenstanders. Het belangrijkste argument van de voorstanders is, dat met ‘volk’ hier de (christelijke) gemeente wordt bedoeld en niet het Joodse volk, en dat er dus geen sprake is van anti-joodse ondertonen. Maar blijft staan dat volgens de Tora het volk Israël en niet de kerk uit Egypte is weggeroepen, en dat voor dat volk het water uit de rots geslagen is, en niet voor de christelijke gemeente. Wie met de geschiedenis van het christelijk antisemitisme in zijn hoofd weigert hierin een probleem te zien, is op zijn minst naïef.
Het lijkt ons, leden van een Sja’ar, een kleine denktank van Joden en christenen, alleszins redelijk de dienstdoende pastores te vragen om in de Goede Vrijdagdiensten van deze en dergelijke teksten af te zien. Mij dunkt dat zij zich drie maal zouden moeten afvragen of zij door dergelijke teksten te gebruiken niet de misverstanden voortzetten die in het verleden het spook van het christelijk antisemitisme hebben opgeroepen of onweersproken hebben laten rondwaren. Met alle rampzalige gevolgen van dien.
Kees Kok, namens Sja’ar (een werkgroep van OJEC, Overlegorgaan Joden en Christenen)
Auteur is directeur van Leerhuis en Liturgie in Amsterdam.
Op dit moment zijn er nog geen bijdragen voor dit thema.