Woorden als bruggen tussen Gods Geest en Gods kerkgangers  
Home > Thema's > Kerk zijn > Spiritualiteit > Woorden als bruggen tussen Gods Geest en Gods k...
Dr. Julie Feldbrugge
22/5/10

Woorden als bruggen tussen Gods Geest en Gods kerkgangers

Het thema van deze avond is een passage uit uw belijdenistekst, opnieuw geformuleerd in taal die naar ik aanneem een betere aansluiting mogelijk maakt met de cultuur van nu. Aggiornamento heet dat in de katholieke kerk. U zult deze belijdenistekst kennen, het is alleen ter introductie dat ik twee zinnen voorlees.

"Wij beseffen en aanvaarden dat wij onze rust niet vinden in de zekerheid van wat wij belijden, maar in verwondering over wat ons toevalt en geschonken wordt."

"Door dit besef geleid geloven wij in Gods Geest, die al wat mensen scheidt te boven gaat en hen bezielt tot wat heilig is en goed, opdat zij, zingend en zwijgend, biddend en handelend, God eren en dienen."

Geloven is iets anders dan ‘zeker weten’. Iets zeker weten kun je vaak wel in je eentje, daar heb je niet altijd anderen bij nodig. Zeker weten dat het vandaag donderdag is, en dat je je brief hebt gepost. Geloven berust op een verstandhouding. Als wij zeggen: "Hij/zij is iemand in wie ik geloof", dan bedoelen we dat in deze persoon vertrouwen hebben. Als het goed is heb je het vermogen om andere mensen te vertrouwen van jongs af aan meegekregen.

Wij mensen zijn in staat in de geest verbonden te blijven met onze gestorven geliefden en hen in die zin levend te houden. Met uitdrukkingen als ‘in de geest van mijn moeder’ (mijn vader, mijn opleider) zijn we vertrouwd. Wil iemand iets creëren ‘in de geest van Mozart’  of van Rembrandt, dan verstaan wij dat. Wij mensen zijn het, die Gods Geest en de Geest van Jezus al eeuwenlang levend hebben gehouden. Wij kúnnen dat. Mits we het dóen. Want ‘de Geest levend houden’ vergt activiteit. Je zou het kunnen vergelijken met muziek. Muziek is er terwijl het gebeurt, hier en nu. Als niemand zingt, of een instrument bespeelt, is er dan wel muziek?

Spreken over de Geest kan ik alleen vanuit wat mij in de loop van mijn leven is meegegeven. In mijn jeugd heb ik vijftien jaar godsdienstles gekregen en van de heilige Geest kon ik nooit iets begrijpen. De Geest – géén Hij, géén Zij – zou ons speciaal bijstaan om te blijven geloven en op het rechte pad te blijven, en zou ons daarvoor de kracht geven. Maar ons werd ook verteld dat God de Vader dat deed, en dat Gods Zoon Jezus, het ons zelfs had voorgeleefd. Waarom dan in drievoud? Op zulke vragen kreeg je nooit een bruikbaar antwoord.

De vraag die mij afgelopen maanden bezig hield was natuurlijk: ben ik wel in staat iets te zeggen over Gods Geest? En wat dan? Telkens wanneer mij iets inviel dat ik misschien met het begrip ‘Gods Geest’ in verband zou kunnen brengen, maakte ik een notitie. Het kon een tekst zijn, een dichtregel, een uitspraak die me trof, of een voorval van nu of van lang geleden. De volgende vraag was: wat te doen met deze notities? betroffen ze wel iets meer dan ‘los zand’? Eén van deze invallen betrof de middeleeuwse Latijnse hymne Veni Sancte Spiritus.  Toen ik hem weer eens las zag ik een opsomming van noden en behoeften waarin Gods heilige Geest ons kan bijstaan. En ook via welke gaven de Geest dit kan doen:

licht schenken - verkoeling bieden - troosten - rust geven - bezielen - schoonwassen - versoepelen - verwarmen - genezen - ons begeleiden wanneer wij sterven - en ons dan de eeuwige vreugde schenken.

De gaven laten aan duidelijkheid weinig te wensen over. Ze komen tegemoet aan verlangens en noden waarvoor mensen altijd al God - Gods Geest - te hulp hebben geroepen. En elkaar natuurlijk. Want zo goed als altijd zullen het mensen zijn geweest, die ‘in de Geest van God’ of  ‘in de Geest van Jezus Christus’ in deze behoeften hebben voorzien – of zij zich van Gods Geest bewust waren of  niet.

De voormalige benedictijner abt Tholens denkt dat het Godsgeloof dat mensen met elkaar delen, altijd heeft bestaan uit een mix van feiten, interpretaties, en Godservaringen. Godservaringen hebben mensen overal en in alle eeuwen ondergaan. Voor Tholens staat daarom vast dat er eigenlijk maar één bron is waarvan mensen een richting kunnen verwachten: het zoekende, vragende, hunkerende en goddelijke innerlijk van ons mensen zelf. Niet dat ons innerlijk  pasklare antwoorden verschaft. Maar wel hebben vele wijzen en profeten telkens weer hun overtuiging uitgedragen dat de uiteindelijke structuur van ons bewustzijn van mystieke aard is.

‘Mystiek’ betekent: geheim. Niet rechtstreeks toegankelijk, ook niet voor onszelf. Deze wijzen en profeten hebben ons bewustzijn gezien als een spiegel van de goddelijke wijsheid, een spiegel waarin wij soms iets kunnen zien van ons ware wezen. Tholens acht de godsdiensten tot op zekere hoogte een onmisbaar houvast waarmee wij - zoekende mensen - ons kunnen oriënteren. Maar de Geest Gods, aanwezig in het hart van ieder van ons, kan ons ook bijstaan zónder onze ‘denksystemen’, en zonder onze altijd ontoereikende taal. Gods Geest spreekt in alle mensen, in alle culturen, in alle godsdiensten. Ieder mens kan Gods Geest beluisteren in zijn eigen taal.(1) Onze dichter Jan Luiken (1649-1712) heeft in zijn gedicht  ‘De ziele betracht de nabijheid Gods’ in feite hetzelfde gezegd:

Ik meende ook de Godheid woonde verre 
in eenen troon, hoog boven maan en sterre, 
en hefte menigmaal mijn hoofd 
met diep verzuchten naar omhoog.  
Maar toen Gij U beliefde te openbaren, 
toen zag ik niets van boven nedervaren. 
Maar in de grond van mijn gemoed, 
daar wierd het liefelijk en zoet. 
Daar kwam Gij uit de diepten uitwaarts dringen 
en als een bron mijn dorstig hert bespringen, 
zodat ik U, o God, bevond 
te zijn de grond van mijne grond.

Geloof - Geest

Hoe verhouden de woorden geloof – geest – spiritualiteit - ziel – hersenen zich ten opzichte van elkaar? In NRC-Handelsblad van 6/7 september 2008 las ik een beknopte toelichting van de hoogleraar neurobiologie Dick Swaab. Volgens Swaab staat het wetenschappelijk vast dat de menselijke geest functioneert dankzij honderdmiljard hersencellen. Een menselijke ziel had hij in het vele onderzoek dat hij had verricht nog niet kunnen vinden. Wel had hij - door mensen vlak voor en vlak na hun overlijden te wegen - kunnen constateren dat zij na het overlijden  gemiddeld 17 gram lichter waren. Zouden zij een ziel hebben gehad, dan had deze ziel wellicht 17 gram gewogen. Of u dit nuttige informatie vindt betwijfel ik. Maar omdat wij ons nu verdiepen in het onderwerp ‘geest’ wil ik u deze hooggeleerde overwegingen niet onthouden. De katholieke theoloog Van den Berk acht godsdienst alleen levensvatbaar, als die opvattingen verkondigt die de ziel van mensen raken. Onze ziel, onze geest laten raken lukt het best via beelden, omdat beelden niet alleen toegang hebben tot ons verstand, maar ook tot ons onderbewuste. Het oeroude beeld waarmee de Bijbel opent: "de Geest Gods zweefde over de wateren" zal altijd mensen blijven aanspreken. In zijn gesprek met Nicodemus zegt Jezus, dat iemand het Rijk Gods niet kan binnengaan tenzij hij opnieuw wordt geboren uit water en uit geest(2).

Voor onze tijd zou Van den Berk deze uitspraak weergeven als: "De geest van de mens zal moeten afdalen in het duistere water van zijn onderbewuste, om het te aanvaarden als een deel van hemzelf". Hij acht het christendom - om het daartoe te beperken - met zijn rijkdom aan kunst en muziek, een ware schatkamer van doorleefde ervaringen, waaraan mensen hun eigen bestaan telkens weer kunnen spiegelen. Voor protestanten, meent Van den Berk, kan deze boodschap misschien iets moeilijker te vatten zijn, want zij groeien niet altijd op met beelden. Iemand als de theoloog Kuitert blijft doorgaan met alles wat het christendom ons heeft geleerd tegen het licht van het verstand te houden. Met dit ontmythologiseren ruimt hij veel 'onnodige ballast' op, zodat het werkelijk belangrijke beter zichtbaar wordt. Maar het kan ook leiden tot verarming. Mensen beschikken immers over meer dan alleen hun verstand. Hun andere vermogens, zoals hun geest, hun ziel, worden dan misschien te weinig aangesproken.

Omgaan met beelden en beeldspraak is iets dat kinderen goed kunnen. Kinderen, zo legde de theoloog Rahner uit, spelen met een stok en veranderen die stok in een paard, of in een trein. In elk geval in een andere werkelijkheid. Kinderen laten een stok moeiteloos overgaan van de ene werkelijkheid in de andere en blijven intussen best weten dat ze met een stok spelen. In katholieke termen gezegd: zij 'transsubstantiëren' de stok. Wij volwassenen, meent Van den Berk, mogen zulk kinderspel een spel met illusies noemen, als wij maar goed beseffen dat illusies behoren tot de werkelijkheid van onze geest. Wanneer wij naar de film of naar het theater gaan doen we dat om ons aan illusies over te geven. Juist omdat je je overgeeft kan er iets met je 'gebeuren', zelfs iets dat blijvend van invloed is. Wie zichzelf continu zit voor te houden dat het spel 'niet echt' is, kan beter thuisblijven.

In een rede over de toekomst van het geloof herinnerde de filosoof Safranski zijn gehoor aan de twee 'tennisspelers' in Antonioni's film Blow up uit de jaren zeventig. De mannen spelen het spel met grote inzet en overgave, de camera volgt hun bewegingen, maar een bal is nergens te bekennen. Een fotograaf die ernaar kijkt raakt door het spel geboeid. Antonioni gaat zo ver, dat op zeker moment de imaginaire bal over het hek vliegt en voor de voeten van de fotograaf belandt. De spelers kijken vragend in zijn richting. Na een korte aarzeling raapt de fotograaf ‘de bal’ op, en gooit die terug over het hek. De spelers bedanken hem en zetten hun spel voort.

Over de bal, meent Safranski, valt even weinig te zeggen als over God en de Geest van God. Maar het spel is er, en de gelovige inzet van de spelers nodigt anderen uit het spel mee te spelen. Wie eerst wil weten of er wel een bal is begint daar niet aan. Dan ontstaat er ook geen spel.

Mensen kunnen verlangen naar inspiratie - een woord dat letterlijk betekent: "inblazing van de G/geest - al dan niet met hoofdletter". Vroeger of later kómt er dan meestal ook inspiratie. In het alledaagse spraakgebruik hoor je het mensen wel eens zeggen: "Ineens kreeg ik toen de geest!" "Toen kwam de geest over me!" Of: "Gelukkig kreeg ik een ingeving dat ik het in déze richting moest zoeken."

Dat wijzelf in onze geest met elkaar in contact kunnen blijven vinden wij gewoon, zelfs alledaags. Want terwijl we ons werk doen, blijven we "in onze geest" verbonden met, en betrokken bij onze geliefden. Ook terwijl we aan ons werk onze volle aandacht geven en misschien wel uren lang niet eens aan hen denken.

Praten over God en over Gods Geest kan alleen in beeldspraak; de God in wie wij geloven is in onze taal en beelden niet te vangen. Wij proberen het wel, want om elkaar te verstaan hebben wij meestal woorden en beelden nodig. Maar praten over wat wij geloven is geen zaak van "Ik zie iets wat jij niet ziet". Wij kunnen het alleen in beeldspraak, en beeldspraak gebruiken en verstaan is een vermogen van onze geest. Dieren kunnen het niet, hun hersenen missen dat vermogen.

Denken in beelden

Wij kunnen ook denken in beelden: denkbeelden. Zo deed de hymne Veni Sante Spiritus mij ineens zien, dat ook datgene wat mij in verband met deze voordracht afgelopen maanden zoal was ingevallen, past bij de Heilige Geest. En wij kunnen spelen met de taal. Onze gestorven geliefden zijn niet langer bij ons, maar zolang wij leven blijven zij ons  bij.

Zonder het dagelijks te beseffen zijn wij allemaal opgegroeid met beeldspraak. Als kind hebben wij ons beelden gevormd van Assepoester, van Hans en Grietje en de heks, van Roodkapje en de boze wolf.

Kinderen zien soms iets dat volwassenen al gauw zal ontgaan. Van Ida Gerhardt is het gedicht met de titel Ruysdael: 

Terwijl de meid de was spoelt bij de vlonder,
ziet het kind, meegelopen, hoe er onder
het water ook weer witte wolken zijn.
En knotwilgen: het hollandse godswonder.

Jonge kinderen zijn naïef, ze kunnen nog geloven in kabouters, feeën, tovenaars. En in Sinterklaas. Wanneer ze opgroeien gaan ze begrijpen dat deze verhalen niet echt zijn gebeurd en verliezen ze er meestal hun belangstelling voor. Tijdelijk, want zijn ze volwassen, dan zijn ze weer in staat deze eeuwenlang doorgegeven verhalen te lezen als beeldspraak, die hun wel degelijk iets heeft te zeggen. Net als de Odyssee van Homerus en de koningsdrama's van Shakespeare hebben ook sprookjes het vermogen om ‘waarheden’ over te dragen waarin wij onszelf kunnen herkennen. We beseffen het trouwens als de herkenning uitblijft. Dan zeggen we: "Dit verhaal/ dat boek /deze film zei mij niets!"

Geloven en tweede naïviteit

Het is vermoedelijk de Nijmeegse hoogleraar godsdienstpsychologie Willem Berger geweest, die voor de ‘sprong’ van het naïeve kindergeloof naar het volwassen geloof, de term ‘tweede naïviteit’ heeft bedacht. Op de vraag van een van zijn collega’s wat hij met deze term bedoelde, antwoordde hij: "Niet geloven in het bestaan van engelen, en ze met Kerstmis toch boven de kerststal zien zweven". Toen wij de sprookjesleeftijd waren ontgroeid en volwassen werden, gingen wij ook begrijpen dat veel van wat in de bijbel staat niet echt is gebeurd. Niet eens echt kán zijn gebeurd. Wetenschappers – onder wie de paleontoloog Pierre Teilhard de Chardin - op hem kom ik nog terug – hebben onomstotelijk aangetoond dat bijvoorbeeld het bijbelse scheppingsverhaal natuurwetenschappelijk bezien niet eens ‘waar gebeurd’ kán zijn. Al zijn er wereldwijd heel wat christenen die dit niet kunnen accepteren, die aan zijn kennis geen plaats kunnen geven.

Over Jezus hebben de evangelisten en ook Paulus geschreven dat hij bij voorkeur beeldtaal gebruikte: "Zonder beelden sprak hij niet tot hen". Toen ds. Nico ter Linden gevangenispredikant was kreeg hij van de gedetineerden nogal eens voorgehouden dat de bijbelverhalen wel mooi waren, maar natuurlijk ook ‘mooi niet waar’. Neem nou het verhaal dat Jezus over het water kon lopen. Dat wil iedereen wel kunnen! Ter Linden legde dan uit dat de bijbel veel beeldspraak bevat, en deed dat met een simpele vergelijking: "Als ik tegen jullie zeg dat mijn vrouw een roos is, begrijpen jullie toch wat ik bedoel? Ik houd van haar, ik vind haar mooi." Een van de mannen had het inderdaad meteen door en riep: "De mijne is een brandnetel!"

Een kleuter wilde weten hoe de Heilige Geest er uitziet. Zijn moeder stond met de mond vol tanden, maar haar zoontje zei: "Ik wil het echt weten, hoor!" Zij improviseerde: "Ik denk dat de Heilige Geest van licht is, en wit, en heel groot." Het jongetje was tevreden. Pas later besefte zij, dat zij dit beeld van de Heilige Geest had ontleend aan een passage in Exodus: het verhaal van Mozes die Gods heerlijkheid wilde zien, en te horen kreeg dat wie Gods gelaat ziet, niet kan blijven leven. Mozes moest in een rotsspleet gaan staan. God ging voorbij, en met de slagschaduw van zijn hand beschermde hij Mozes tegen het licht van zijn gelaat. Toen God al voorbij was, kon Mozes hem van achteren zien.

De literatuurwetenschapper Kees Fens zei in een interview  kort voor zijn dood: "Het christendom, de islam en het jodendom vinden hun oorsprong in de woestijn. Waar niks is – behalve lucht en zand – kan zo'n absoluut geloof bestaan. Maar in onze gecompliceerde wereld is deze erfenis van de woestijn gevaarlijk”. Fens twijfelde er niet aan dat de wereld slecht is. Als er een duivel bestaat, dacht hij, dan is hij mens geworden. Want wat mensen elkaar aandoen, dat doen alleen duivels elkaar aan. Het christendom wilde vrede op aarde brengen en is daar niet in geslaagd – wat dat betreft kunnen wij volgens hem wel spreken van een moreel faillissement. De maatschappelijke geschiedenis van het katholicisme is voor een groot deel een geschiedenis van geweld. In naam van de Kerk zijn mensen uitgeroeid, onderdrukt en arm gehouden. (En dom – voeg ik daar aan toe.)

"En toch geloof ik niet”, zei Fens, "dat de wereld ervan opknapt als wij allemaal heidenen worden. De grote verhalen van het christendom moeten worden doorgegeven, ook nu nog. Het gaat dan niet meer om geloof, maar vooral om cultuur. Om kennis. Daar moeten we misschien maar rond voor uitkomen, hoewel het me moeite kost. Maar alles is beter dan vaagheid en het zogenaamde ‘ietsisme’”.

"Soms hoop ik wel eens", zei hij, "dat er met de dood een overgang is naar het licht. In het licht zou ik graag opgenomen willen worden. Geloven gaat om de vereniging met het eeuwige en absolute. Het gaat over de wens om voor altijd in Gods nabijheid te zijn. De mooiste woorden uit de Bijbel zijn voor mij daarom die van Gabriël, die bij Zacharias komt en zegt: “Ik ben Gabriël, die in Gods nabijheid verkeert.” Die nabijheid. Dat is de essentie.”

Nico ter Linden heeft zijn bijbelse reeks "Het Verhaal Gaat …" geschreven vanuit min of meer dezelfde motieven als die van Fens. Evenals Fens ziet Ter Linden de bijbel niet uitsluitend als een heilig boek, maar ook als een boek dat verbonden is met onze cultuur. Wordt de bijbel niet meer gelezen, dan zal hij verdwijnen uit ons gezamenlijk bewustzijn – uit onze geest. Dan zullen bezoekers van het Rijksmuseum niet meer weten wie de door Rembrandt geschilderde Jeremia is, treurend om de verwoesting van Jeruzalem. Wat Rembrandts schilderij van de Opwekking van Lazarus voorstelt, zal hun ontgaan.

Voor de Matteüspassion geldt hetzelfde: de tekst en de muziek  hebben betekenis binnen een bepaald verband. Want vooral Bach heeft de evangelietekst telkens ondersteund en kleur gegeven met zijn muziek. Wie naar de Matteüs luistert heeft er dan belang bij om van dit verband iets te weten. Je eigen geest kan dan meer intensief in contact komen met de geest van Bach, die deze muziek componeerde, en met de geest van Matteüs aan wie wij de woorden te danken hebben.

Maar laten we niet over het hoofd zien dat er door de eeuwen heen altijd christenen zijn geweest die weigeren de taal van hun geloof te zien als beeldspraak – als taal van onze menselijke geest. Zij zien deze visie als een bedreiging, zelfs ontkenning van het geloof dat hun is overgeleverd. Geloofstaal zien als beeldspraak komt voor hen neer op geloofsafval. Ook in onze christelijke kerken zien we dat hier en daar, tot op de dag van vandaag.

Teilhard de Chardin

Het was bij toeval, dat Pierre Teilhard de Chardin (1881-1955) onlangs weer onder mijn aandacht kwam. Hij was lid van de jezuïetenorde, volgde een natuurwetenschappelijke opleiding en ontwikkelde zich tot paleontoloog – de wetenschap van het bestuderen van fossielen, en dan onderzoeken of uit de bevindingen conclusies zijn te trekken. Vanuit zijn wetenschappelijke werk presenteerde hij enkele jaren na de Tweede Wereldoorlog een nieuwe visie op de evolutie, een visie die destijds nogal wat mensen heeft geïnspireerd.

Teilhard zag in de evolutie drie herkenbare ontwikkelingen, en in het verlengde daarvan een vierde die op komst zou kúnnen zijn.

De eerste ontwikkeling betrof het ontstaan van het heelal, de kosmogenese. Tot het heelal behoren de aarde, de zon en de maan en het sterrenstelsel, dat voor een groot deel nog onbekend is.

De tweede ontwikkeling hield in dat zich – op en in de aarde – uit de levenloze materie levende stof heeft ontwikkeld. Geëvolueerd. Op de aarde bleken namelijk eencellige wezens te zijn ontstaan. Wezens waaruit later de planten en dieren zijn voortgekomen. Hij noemde deze  ontwikkeling de biogenese. En het viel dan niet uit te sluiten dat zoiets ook elders in het heelal ooit is gebeurd, of ooit zal gebeuren.

De derde ontwikkeling behelsde volgens hem, dat zich uit deze levende stof materie heeft ontwikkeld die beschikt over bewustzijn, zelfbewustzijn. De noögenese. Mensen. Het woord ´noö´ is afgeleid van het oud-Griekse noös, een woord dat staat voor functies als denken en kennen.

Op grond van deze ontwikkelingen luidde een van Teilhard's stellingen voor nader onderzoek, dat de schepping zich misschien wel permanent aan het evolueren is: van  materie die ‘dood’ is, naar materie die ‘levend’ is, en dan naar materie die ‘bezield’ is – de mens.

En voor Teilhard hoefde de evolutie daarmee niet afgesloten te zijn. Dat de mens het eindpunt was van de evolutie sprak voor hem niet vanzelf. Misschien was de héle schepping wel aan het overgaan: van levenloze materie naar levende materie: de flora en de fauna, en vervolgens naar materie met bewustzijn: de mens.

Toen de mensen waren ontstaan, had Gods Zoon, de mens Jezus Christus, iets nieuws toegevoegd: een verbond tussen mensen en God. Teilhard dacht erover na of in dit onoverzienbaar lange en complexe evolutieproces – van levenloze stof naar levende planten en dieren en tenslotte naar mensen met bewustzijn – verschijnselen als ‘zonde’ en ‘kwaad’ misschien uiteindelijk niet méér waren dan ‘afvalproducten’. Niet meer dan bijverschijnselen van een complex evolutieproces. Bijverschijnselen die nu nog onvermijdelijk waren, maar die in de toekomst, bij een verdere evolutie, misschien geleidelijk zouden verdwijnen. Dat zou dan misschien kunnen gebeuren naarmate de mensen met elkaar meer één zouden worden, en dan gezamenlijk meer het mystieke lichaam van Christus zouden gaan vormen.

Christogenese

Teilhard de Chardin zag dit als een mogelijke ontwikkeling en hij gaf deze ontwikkeling alvast een naam: christogenese. Alle mensen één in Christus, allen vervuld van eeuwig leven.

Toen ik probeerde mij van deze ontwikkeling iets voor te stellen, schoot me te binnen dat vooral de christelijke beeldende kunst al vanaf de Oudheid afbeeldingen heeft nagelaten van de eeuwige hemelse heerlijkheid. Weelderige landschappen en grote open gebouwen, waar de gestorvenen samen met Jezus Christus genieten van de eeuwige vreugde.

Teilhard de Chardin noemde deze uitkomst ‘het Punt Omega’ - de laatste letter van het Griekse alfabet. Maar zolang dit Punt Omega nog niet was bereikt, zou de schepping nog niet volledig één kunnen worden met haar Schepper. Zou er nog geen ‘eenheid’ zijn, maar ‘veelheid.’ Hij schreef dit alles in 1925.

Van een visie als deze kunnen wij van alles vinden. Bijvoorbeeld dat het prachtige mystieke taal is – zoals ook de eerste woorden in Genesis: "Gods Geest zweefde over de wateren" prachtige mystieke taal zijn. Geen paleontologie. Je kunt ook vinden dat wetenschappelijk bezien Teilhards visie wel héél erg vergezocht is, en daarom puur speculatief. Of dat wij natuurwetenschappen en theologie maar beter gescheiden kunnen houden. Of wat dan ook.

De Kerk van Rome las in Teilhards werk, dat hij in de toekomst zonde en kwaad op den duur vanzelf zag verdwijnen. Nu was dat helemaal niet de opvatting van Teilhard de Chardin. Zijn opvatting was, dat mensen op den duur zouden kúnnen gaan streven naar eenheid en verinnerlijking. En dat zij die ooit ook zouden kúnnen bereiken. En dat zonde en kwaad dan zouden kúnnen afnemen en uiteindelijk verdwijnen.

Maar Paus Pius XII concludeerde in 1950 dat Teilhard de Chardin de evolutieleer aanhing en dat hij dus God niet erkende als de Schepper van het Heelal. Bovendien had God ons toch zelf laten weten wat zonde en kwaad inhielden? Namelijk "welbewust Gods geboden overtreden". De leer van Teilhard de Chardin werd veroordeeld.

Even terzijde: het is voor het eerst in de geschiedenis, dat mensen er nu wereldwijd een pril begin mee lijken te maken om de aarde én de kosmos – het heelal te zien als een ‘eenheid’. Dan denk ik aan de toenemend gedeelde zorg om de globale opwarming, inclusief de schadelijke invloed daarvan op de ruimte. Of Teilhard de Chardin zo'n zestig jaar geleden ook al aan dergelijke initiatieven dacht is mij niet bekend.

De Adem Gods

Han Fortmann, in Nijmegen destijds hoogleraar cultuur- en godsdienstpsychologie, heeft over de heilige Geest nogal eens geschreven, onder meer in zijn columns in De Volkskrant en in tijdschriften, zoals het destijds bekende DUX. Fortmann was een briljant stilist. Onderwerpen die het geloof betroffen wist hij zo helder uit te leggen dat hij velen – zeker niet uitsluitend katholieken – wist te boeien.  (Voor wie er belang in stelt: via www.boekwinkeltjes.nl blijken nog veel van zijn gebundelde artikelen verkrijgbaar te zijn.)

Als psycholoog wist Fortmann dat – als mensen geloven, of proberen te geloven, of niet langer willen geloven – bij uitstek hun geest actief is. Hij publiceerde niet over ‘hét geloof’, maar over ‘mensen die geloven’: hoe zij proberen om binnen de cultuur waarin zij leven vorm te geven aan hun manier van geloven, en hoe zij dan in hun pogingen niet zelden vastlopen.

Bladerend in zijn bundel ‘Hoog tijd’ las ik weer dat in het vroege christendom de Geest van God ‘pneuma’ werd genoemd. Adem. Gods Adem. Dat was ik nota bene vergeten! De Geest Gods – vrij als de wind, die iedereen kan bereiken die zich daar niet bij voorbaat voor afsluit. Wij kunnen de Geest van God inademen.

Van de r.-k. kerkelijke overheid zal Fortmann wel eens afkeurende reacties hebben gekregen. Want in zijn opstel "De Versmalde Kerk" schreef hij strijdbaar: "Ik geloof in een eeuwige waarheid: God zelf. Ik heb geen enkele moeite met enig artikel van het symbolum – de geloofsbelijdenis. Wie zou zo'n eeuwenoude eik willen omhakken waaronder generaties schaduw en koelte vonden? Ik heb eerbied voor alle heilige formules omdat zij het geloof van vele eeuwen verwoorden en ik wil ze graag alle onderschrijven, mits ik ervan mag denken wat ik kán denken. Dat denken is bepaald door een culturele historie en een privé-historie."

Ik noemde het al even: in het godsdienstonderricht zijn God de Vader en Zijn Zoon Jezus vermoedelijk dominant geweest. Het lijkt voor het eerst in de geschiedenis, dat in de wereld van het westen mensen nu op relatief grote schaal zoeken naar spiritualiteit. Naar de Geest, de Spiritus. Naar hun eigen spiritus.

Op zoek naar spiritualiteit

Want wanneer je met Google het woord ‘spiritualiteit’ intoetst krijg je een enorm aantal hits – boeken, cursussen, adviezen enzovoort. Er moet nogal wat spirituele honger en  dorst heersen, ga je dan toch denken. De mens Jezus, die God ‘zijn Vader’ noemde, had zijn leerlingen al voorgeleefd wat zij allemaal kónden doen en ook zouden móeten doen. Vlak voor zijn dood beloofde hij hun een helper: God geest. De Geest van God heeft het hun toen mogelijk gemaakt om met Jezus, met God en met elkaar verbonden te blijven, ook over de grens van de dood heen. En omdat deze verbondenheid nu al bijna tweeduizend jaar is blijven voortbestaan, mogen ook wij ons er wel aan toevertrouwen. En er dan naar vermogen zelf aan bijdragen dat deze Geest van God ook in de toekomst werkzaam kan blijven.

Begin juni 1963 was ik in Rome, samen met een collega. Terwijl wij op een terrasje zaten viel mijn oog op de krant die iemand zat te lezen, met een kop in chocolade-letters: "Pope dying” Dat was Paus Joannes XXIII. Daags erna was het Pinksteren. Mijn reisgenote –buitenkerkelijk - en ik besloten naar de kerk te gaan bij de paters Dominicanen in de Santa Sabina, aan de voet van de Aventijn, op loopafstand van het Sint Pietersplein. De kerk is prachtig en de liturgie goed verzorgd – dus veel om naar te kijken en te luisteren. Ook wie niet katholiek is hoeft zich niet te vervelen. Na de viering wandelden wij naar het Sint Pietersplein. Elke zondag pleegt de paus vanaf het balkon van zijn paleis de aanwezigen op het plein te zegenen. Er zijn dan gewoonlijk vele honderden mensen, uit alle delen van de wereld. Wie van u in Rome is geweest zal het zich wellicht herinneren, en ook dat je vanaf een zuilengalerij kunt neerkijken op het plein. De Sint Pieter ligt dan recht vóór je, opzij rechts ligt het pauselijk paleis. Deze zondag was de paus niet meer in staat om op het balkon te komen. Beneden op het plein was het vol mensen, velen met een transistorradiootje aan hun oor (mobiele telefoons hadden we nog niet) en iedereen die nieuws kon ontvangen werd door mensen omringd. Uit de levendige interactie en het vele wijzen naar het paleis viel zonder moeite op te maken dat men – dikwijls in gebarentaal – informatie uitwisselde over de toestand van de toen al stervende paus.

Ineens zag ik toen, hoe het pinksterverhaal uit Handelingen  hoofdstuk 2 – dat ik een uur tevoren had gehoord in de kerk – zich voor mijn ogen afspeelde. De tekst zal u bekend zijn: "Zij – dat waren Jezus' discipelen – raakten allen vervuld van de Heilige Geest en begonnen te spreken in vreemde talen, zoals de Geest hun ingaf. (…) Toen dat geluid opkwam liep de menigte te hoop en raakte in verwarring, omdat iedereen deze discipelen  hoorde spreken in zijn eigen taal. De mensen stonden versteld en vroegen zich verwonderd af: ‘Maar dat zijn toch allemaal Galileeërs die daar spreken! Hoe is het dan mogelijk dat ieder van ons de taal hoort van zijn eigen geboortestreek? Wij horen hen in onze eigen taal spreken over de grote daden van God’."

Ook met Pinksteren 1963 bleken mensen uit alle landen van de wereld elkaar te ‘verstaan’. In elk geval wat betrof de essentie van de berichten. En dat dit kon gebeuren, was omdat zij allen zo intens betrokken waren bij deze zo geliefde en nu stervende paus.

Toen ik er later weer aan terugdacht, dacht ik ook aan Johan Cruijff, die ooit zei: "Je ziet het pas als je het door hebt".

De vraag is dan: hóe krijg je het door? In mijn geval omdat deze Schriftpassage mij bekend was, en ik hem juist op deze pinksterochtend in de Dominicanenkerk weer had gehoord. Mijn reisgenote zal niet hebben gezien wat ik had gezien. Ik heb haar niet over mijn ervaring verteld, want dan had ik heel veel moeten vertellen en uitleggen, en dan vermoedelijk toch de essentie niet kunnen overbrengen.

Tenslotte

Als afsluiting een gedicht van de Poolse dichter Cseslaw Milos(3) dat onlangs in Trouw stond. De ‘Geest’ – Gods Geest – wordt er niet in genoemd, en toch manifesteert Zij zich in dit gedicht alsof het hier en nu Pinksteren is.

Over het gebed
Je vraagt me hoe je kunt bidden tot iemand die niet bestaat.
Ik weet alleen dat het gebed een brug van fluweel bouwt
waarover we lopen en als van een trampoline opstijgen
boven landschappen van rijp goud,
omgetoverd door de magische stilstand van de zon.
Die brug leidt naar de oever van de Ommekeer
waar alles andersom is en het woord "is"
een betekenis onthult die wij nauwelijks voorvoelen.
Let wel, ik zeg "wij". Daar voelt ieder afzonderlijk
medelijden met anderen, verstrikt in een lichaam,
en weet dat wij ook als er geen overkant zou zijn,
evengoed die brug boven de aarde zouden opgaan.
(Uit het Pools vertaald door Gerard Rasch)

Julie Feldbrugge

Dr.Julie Feldbrugge is sociologe en jarenlang verbonden aan tbs-inrichtingen van Justitie; zij was voorzitter van het Katholieke Studiecentrum Geestelijke Volksgezondheid (KSGV). Bovenstaande  inleiding heeft zij gehouden in de Remonstrantse gemeente van Naarden-Bussum op 23 oktober 2008.



(1) C.J.A. Tholens  Meditaties rondom de schepping. Meinema, Delft, 1987.

(2) Johannes 3: 5.

(3) Poolse dichter, 1911-2004, 1980 Nobelprijs literatuur.


Reactie plaatsen

Reglement

  • Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
  • Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
  • Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.
Naam  
E-mailadres  
Plaats  
Uw reactie  
Gebruik maximaal 1000 tekens. U hebt nog 1000 tekens tekens.
Captcha  
   

Terug naar "Spiritualiteit" | Naar boven

Disclaimer
EnglishDeutschFrancaisEspanol