De vrijzinnigen hebben de toekomst! - VolZinlezing 2008  
Home > Thema's > Kerk zijn > Spiritualiteit > De vrijzinnigen hebben de toekomst! - VolZinlez...
Dr. Meerten Ter Borg
11/11/08


Foto Martine Sprangers

De vrijzinnigen hebben de toekomst

VolZinlezing 2008

Dames en heren,

Enkele dagen geleden werd in het Amsterdamse Rijksmuseum het duurste kunstwerk aller tijden tentoongesteld. Het betreft hier een menselijke schedel, belegd met duizenden diamantjes, gemaakt door de Britse kunstenaar Damien Hirst. Het is getiteld: For the love of God. Grijnzend kijkt  dit icoon van het vrije marktdenken ons aan: alsof hij ons wil zeggen: ziedaar waar ik jullie gebracht heb. Ik ben het duurste van het duurste. Ik ben de ultieme waarde van het vrije markt denken, waar de waarden van iets bepaald wordt door de hebzucht van de mensen. Het liep storm.

Tegelijkertijd woedde er een financiële crisis, die zijn weerga niet kent en die het financiële stelsel en de economie als geheel doet trillen op zijn grondvesten. Het maakt mene tekel, het teken aan de wand van het diamanten doodshoofd des te bijtender.

Menselijke schedels hebben in de kunst, in de iconografie, een duidelijke betekenis: memento mori, denk eraan, je gaat dood. Het is duidelijk: de hebzucht van de mensen, of, eufemistischer, het wel begrepen eigen belang, het ongebreideld streven naar meer als laatst overgebleven  steunpunt van de moraal, brengt ons, uiteindelijk, de dood. Een platina dood, rijk versierd met diamantjes.

Sommige mensen zullen door de economische crisis aan de ene kant en de letterlijke leegheid van het ultieme kunstwerk anderzijds, aan het twijfelen gebracht worden. Hun geloof in de markt als zingevende instantie, en als normgevende instantie, zal geschokt zijn. Anderen, Jan Marijnissen voorop, zullen zich haasten om hun gelijk te halen. Zie je wel dat het marktfundamentalisme niet deugt en alleen maar ellende brengt?

Wat wil Jan dan? Een solidariteitsfundamentalisme? Ook dat is uitgelopen op een regelrechte ramp. Dat experiment hebben we al gehad.

Zo zullen er meer reacties zijn. Reacties die gestoeld zijn op een gedroomde utopie. De kerken zullen zich zeker niet onbetuigd laten. Het probleem van deze reacties is, dat het er zoveel zijn en dat ze zo verschillend zijn. Kunnen we dan geen gemeenschappelijk uitgangspunt vinden voor ons handelen, waarop we elkaar kunnen vertrouwen?

Het tragische is dat we in de hebzucht iets dergelijks gevonden dachten te hebben. Waarden en emoties verschillen, daar kun je niet mee rekenen, zo dachten grondleggers van het kapitalisme in de 17e eeuw, maar met hebzucht is wel te rekenen. Als mensen volledig op hun eigen belang uit zijn, weet je wat je aan ze hebt. Dan kun je ze vertrouwen.

 Foto Martine Sprangers

Toen  het communisme, een stelsel dat gebaseerd is op de neiging van de mens tot naastenliefde, moreel en economisch failliet was, was het triomfalisme in de Westerse wereld groot. Het kapitalisme, gebaseerd op welbegrepen eigenbelang, op de markt en op concurrentie had zijn superioriteit bewezen.

Dat blijkt dus niet zo te zijn. In wat voor wereld leven wij, waar je zelfs op de hebzucht niet meer kan vertrouwen? We leven in een pluralistische wereld, waarin een gemeenschappelijke noemer niet te vinden is. Ook niet in de godsdienst? Nee, ook daar niet. Godsdiensten kunnen verbroederend werken, maar even vaak kunnen ze ook mensen uit elkaar spelen en tegen elkaar opzetten. En er zijn er zoveel, en ze lopen zo uiteen. En ze zijn vaak zo onbegrijpelijk en ondoorzichtig. Hindoeïsme, Jainïsme, Hindoeïsme, Islam en Christendom, en noem ze maar op en dat vaak in tientallen varianten. En dan heb je ook het wijd verbreide secularisme, mensen, die weinig of niets van religie moeten hebben. Zo is de situatie, niet alleen in Nederland, maar wereld wijd.

In een dergelijke wereld hebben de vrijzinnigen de toekomst. Dat is niet alleen de titel van mijn lezing, het is ook de stelling die ik verdedig.

Wat is dat eigenlijk, vrijzinnigheid? Vrijzinnigheid is een begrip dat afkomstig  is uit de Nederlandse protestantse traditie. Ook in het rooms-katholicisme zijn er vrijzinnigen, gelovigen die niet de leerstelligheid voorop plaatsen, maar de mensen waarom het gaat, of die proberen de leer zodanig te interpreteren en bij te stellen, dat de zin ervan door meer mensen wordt begrepen. Maar bij de rooms-katholieken is vrijzinnigheid niet, zoals bij de protestanten, uitgegroeid tot een officiële, expliciete  stroming. Hoe dat komt, is een mooi onderwerp voor een volgende VolZinlezing.

Vrijzinnigheid oude stijl

Dat ik vrijzinnigheid naar voren schuif zal sommigen verbazen. Met vrijzinnigheid in het protestantisme  is tegenwoordig  iets merkwaardigs aan de hand. Er wordt vaak meewarig over gedaan. De vrijzinnigen  zouden zich uit de markt hebben geprijsd. De vrijzinnigheid is zo weinig succesvol omdat de secularisatie er zit ingebakken, zegt de godsdienstsocioloog Stoffels(1). De tijd van de vrijzinnigheid zou voorbij zijn. Door zijn aard verdwijnt de vrijzinnigheid uit de kerk. De vrijzinnige theologie heeft dan ook zijn beste tijd gehad. Als het over de vrijzinnigheid gaat is de stemming in mineur. Dat is niet alleen het geval bij de meer rechtzinnigen, die in de kerk meer en meer de boventoon voeren, ook het zelfbeeld van de vrijzinnigen zelf straalt niet bepaald van zelfvertrouwen: “Een beetje geloven” heet een bundel waarin  vrijzinnigen hun credo zouden moeten verwoorden(2). Kan het minimalistischer? En dat terwijl de vrijzinnigheid toch gezien zou kunnen  worden als de meest succesvolle stroming binnen het Nederlandse  christendom.

De meewarige visie op vrijzinnigheid stoelt op twee misverstanden, die in elkaars verlengde liggen. Ten eerste vat men de vrijzinnigheid  bijna uitsluitend op als een stroming in de protestants-christelijke dogmatiek, met bijbehorende instituties en ten tweede vat men het christendom op als kerkelijk christendom. De vrijzinnige theologie wordt dan opgevat als erfgenaam van het modernisme in de theologie, dat een verzoeningspoging behelsde tussen de wetenschap en de theologie, als een hoogst noodzakelijke aanpassing van het christendom aan het moderne  wereldbeeld.

Het was een stroming die aanvankelijk succesvol leek, maar die al gauw van halfhartigheid beschuldigd werd. Een verwaterd christendom. Als je het niet meer allemaal gelooft, wees dan consequent en eerlijk  en geloof  niets meer. Zo worden de vrijzinnigen met hoon overladen, van Multatuli in 1872(3) tot Dawkins in  2007(4). Het boegbeeld van de gereformeerde vrijzinnigheid Harry Kuitert wordt in 1993 door de historicus Versnel met soortgelijke argumenten bestreden(5). “God houdt niet van vrijzinnigen” zegt de atheïst Cliteur smalend in 2004 en hij gebruikt deze soundbite als titel voor een bundel van zijn stukjes(6)

En inderdaad, veel vrijzinnigen laten de kerk voor wat hij was. Zij vertrekken. Binnen de kerken wordt, althans uit kwantitatief oogpunt, de vrijzinnigheid een meer en meer te verwaarlozen factor.

Maar deze visie op de vrijzinnigheid geeft blijk van een zekere benepenheid die terug te voeren is op een beperkte visie op kerk en christendom, volgens welke de kerk de organisatie van gelovigen is en de belichaming van alles wat christelijk is. Buiten de kerk geen heil, en al helemaal geen christendom.

Zo beschouwd hebben de vrijzinnigen al 50 jaar een mooie toekomst achter zich. De vrijzinnigheid ziet er zielig uit, als men zo denkt. En zo denken veel mensen over vrijzinnigheid en over religie in het algemeen. Maar moet men zo denken? Of, genuanceerder gezegd, moet men zo uitsluitend denken?

Veel te lang heeft men over religie gedacht in termen van, populair gezegd, clubjes, deftig gezegd: instituties. Men zag religie in de eerste plaats als iets dat gebonden was aan een dogma, en aan een organisatie: de kerk. Dat betekent dat als men niet meer in het dogma gelooft en zijn leven niet meer plooit naar de organisatie, dat het dan de teloorgang van de religie betekent.

Maar het is niet per se zo, dat men  ophoudt christen te zijn als men de kerk verlaat. Nog minder is het zo, dat men zijn christelijke waarden kwijt is. Het is eerder zo, dat de rol van de kerk verandert.

In deze tijd, is het individualisme zo ver voortgeschreden dat er sprake is van een sterke mate van deïnstitutionalisering. Die deïnstitutionalisering vindt op tal van terreinen plaats. Mensen maken zich in toenemende mate  los van de traditionele instituties, of het nu vakverenigingen zijn of kerken. Ze zijn minder geneigd anderen voor zich te laten beslissen, ze zijn steeds  minder geneigd zich steeds weer op dezelfde manier naar anderen te voegen. Ze zijn steeds avontuurlijker geworden. De rol van de kerk als organisatie verandert in een dergelijke situatie. Ze wordt steeds minder gemeente of parochie. Steeds meer een optie te midden van andere opties en steeds minder een  noodzaak.

Hiermee moet men rekening houden als men naar religie  kijkt.

En daar komt nog iets bij. Ook binnen de kerken is het hele spectrum aan het schuiven. Men past zich aan, aan de moderne tijd. Ik illustreer dit met een enkele uitspraak die de beroemde gereformeerde  historicus Van Deursen eens heeft gedaan in een interview. Ik moet uit mijn geheugen citeren. Hij zei ongeveer: “Ik ben niet orthodoxer geworden. Ik ben op mijn standpunt blijven staan, maar mijn  gereformeerde medebroeders zelf zijn, theologisch gezien, steeds vrijzinniger geworden.” Als dat waar is,  dan komt men tot één van de betekenissen die men kan hechten aan de slogan “de vrijzinnigen hebben de toekomst”. Alleen, de vrijzinnigen van nu noemen zichzelf nu middenorthodox. Of, anders gezegd, de middenorthodoxen van nu, zijn naar de maatstaven van twee generaties terug behoorlijk vrijzinnig. Vrijzinnigheid, zo zou je kunnen zeggen, is niet zozeer afhankelijk van de leer, maar van waar je het meetpunt legt.

In ieder geval is het zo, dat de orthodoxen, de voormalige ‘preciezen’, die er soms trots op wijzen dat op hun gezindte de secularisatie geen vat heeft, in feite in de loop der eeuwen een kleine minderheid geworden zijn. De vrijzinnigheid heeft dus de toekomst, en de situatie van de middenorthodoxie bevestigt dit. Men denkt van zichzelf dat men middenorthodox is en men heeft van zichzelf niet in de gaten hoe vrijzinnig men is, naar de maatstaven van 40 of 50 jaar terug en naar de maatstaven van veel orthodoxen.

Maar dit is vrijzinnigheid in de oude betekenis. De vrijzinnigheid die in het teken staat van de secularisatiethese. De secularisatiethese, dat is de stelling dat religie iets onmonderns of antimoderns is en dat religie minder relevant wordt voor de samenleving naarmate de modernisering en de vooruitgang voortschrijden. De ontkerkelijking wordt hier gezien als een bewijs dat die these juist is. 

Vrijzinnigheid als kerkelijke stroming past in dit beeld. Het is er, zou je kunnen zeggen, een vroeg twintigste-eeuwse institutionalisering van. In de twintigste eeuw had men sterk de neiging om zich te organiseren. Als een soort tegenwicht tegen het opkomende individualisme, waardoor de lokale gemeenschapen steeds meer onder druk kwamen te staan, ging men zich  op nationaal niveau meer en meer organiseren op levensbeschouwelijke grondslag, of, zoals dat toen heette, naar gezindte. Die organisaties naar gezindte zijn uitgegroeid tot clusters van functies die we zuilen zijn gaan noemen. De vrijzinnigen gingen mee in de stroom van de verzuiling en bouwden hun eigen zuil. Dat is nooit helemaal gelukt, door het geringe volume dat zij hadden en doordat ze, door hun aard, te veel met andere zuilen, met name de algemene zuil verweven waren. Eigenlijk waren de vrijzinnigen dan ook  tegen de verzuiling. Zij waren een zuil tegen wil en dank. Of, zoals Wim Kan het uitdrukte, de vrijzinnigen zijn geen zuil, zij zijn een stokje.

De vrijzinnigheid was een voorhoede in het moderniseringsproces en ging de rest van de christenheid  daarin voor. Als dit proces zich doorzet, en er is alle aanleiding om te denken dat dat zal gebeuren, dan hebben de vrijzinnigen inderdaad de toekomst.

Maar nogmaals, samenvattend, dit is een visie op vrijzinnigheid uit de oude doos. Het is een visie op vrijzinnigheid die schatplichtig is aan de secularisatiethese. Men gaat ervan uit dat religie verdwijnt uit de moderne samenleving, dat de kerken leeglopen en dat de vrijzinnigen hierbij vooroplopen, en dus ook in de kerken niets meer te zoeken hebben.

De vrijzinnigen die de kerk verlaten kunnen nog best christenen blijven. Het zijn de zogenaamde cultuurchristenen. Mensen die staan achter veel van wat het christendom ons gebracht heeft aan beschaving, maar daaraan qua geloof niet meer koppelen dan een vaag ietsisme en niet de minste affiniteit hebben met een kerkelijk leven. Hoogstens komen zij op kerstavond nog in de kerk “voor de sfeer” (vgl. Vuijsje).

Dat is allemaal niet onjuist, maar er is meer aan de hand. De werkelijkheid van vandaag is dat religie voor een groot deel gedeïnstitutionaliseerd is, ze heeft zich van de traditionele instituties, kerk en dogma, los gemaakt. Religie ziet er daardoor anders uit dan 50 jaar geleden, maar ze is niet verdwenen. Er zijn nieuwe vormen van religie ontstaan, die men wilde religiositeit zou kunnen noemen. Het is een religiositeit die alle kanten opgaat en af en toe ook bij de kerken terecht komt. Ik kan hier verder niet op ingaan en ik beperk me tot de betekenis ervan voor de kerken.

De kerken hebben hun monopoliepositie verloren, waar het gaat om de uiteindelijke zingeving. Ze bevinden zich in en situatie die precair is. Ze concurreren om de gunst van de gelovigen; en de gemeenschap die zij vormden, staat onder druk. Ook binnen de kerken slaat de individualisering toe. Die is in feite niet buiten de deur te houden.

Daarbij is de religieuze situatie van vandaag er één van een geweldig, niet te stoppen pluralisme. De veelvormigheid van de religie in Nederland is enorm. Willen de kerken voeling blijven houden met de maatschappelijke werkelijkheid op macroniveau, dan moeten ze wel, tot op zekere hoogte, vrijzinnig worden, dat wil zeggen: het pluralisme tegemoet treden en vooral ook tegemoet komen. Dus, zou men kunnen zeggen, ook op grond van dit soort overwegingen hebben vrijzinnigen de toekomst.

Maar dan  spreken wij dus nog steeds over vrijzinnigheid in de oude betekenis van het woord, dus als dogmatisch gebonden vrijzinnigheid . 

Deze  visie op vrijzinnigheid is beperkt en in zekere zin negatief. Het is vrijzinnigheid als verpietering van het christelijk geloof en van de christelijke traditie, in plaats van een verrijking. Dit is niet de vrijzinnigheid die ik in de eerste plaats voor ogen heb als ik spreek over vrijzinnigheid in een  toekomst die gekenmerkt wordt door een crisis in de zingeving. Daarbij moeten we ons iets anders voorstellen: de nieuwe vrijzinnigheid.

 Foto Martine Sprangers

Nieuwe vrijzinnigheid 

Als we het over nieuwe vrijzinnigheid hebben wordt vrijzinnigheid niet opgevat als een stroming in de dogmatiek naast andere stromingen maar als een mentaliteit. Een mentaliteit die zich kenmerkt door een open, kritische houding ten aanzien van de traditie waarin men nu eenmaal staat, zonder die traditie geheel los te willen laten en die gepaard gaat met tolerantie ten aanzien van andermans traditie.

Laten we een paar kenmerken van deze mentaliteit nader bezien. De vrijzinnige houdt vast aan de kernpunten van zijn eigen traditie, zonder die traditie als alleen zalig makend te zien. Hij gunt ook de ander zijn traditie. Hij schrikt niet als anderen er andere gewoonten op nahouden. Hij gunt een ander haar hoofddoekje. Hij schrikt niet als een ander hem geen hand wil geven. Het maakt hem eerder nieuwsgierig.

Hij ziet in dat bepaalde waarden, of de manier waarop waarden worden ingevuld, hun oorsprong vinden in bepaalde vormen van samenleven, of in een bepaalde geografische omstandigheid. Om eens een voorbeeld te noemen. Hij ziet in dat de ramadan, het gebod om  gedurende een periode niet te eten tussen zonsopgang en zonsondergang, afkomstig is uit een gebied waar de dagen en de nachten des zomers en des winters ongeveer even lang zijn. En dat er dus een probleem ontstaat als de ramadan in Noordelijke streken moet worden geëerbiedigd. Hij is gefascineerd door een dergelijke probleem.

Hij denkt ook historisch. Hij vraag zich af bij gebruiken die hem in eerste instantie tegen de borst stuiten, in welke historische omstandigheden die gebruiken zijn ontstaan, en hoe de waarden die in die gebruiken zijn vervat, in een moderne context kunnen worden gerealiseerd.

Hij is ook bereid te leren. Hij is bereid van andere culturen te leren. Hij ontdekt bijvoorbeeld tijden de ramadan het gezamenlijk hongeren, afgewisseld door het gemeenschappelijk eten in de avonduren, solidariteit van de mensen kan vergroten.

Daarbij denkt hij kritisch, juist ook over zijn eigen cultuur. Hij vraagt zich bijvoorbeeld  af of de hang naar kuise kleding, die uit andere culturen naar voren wordt gebracht, niet een welkome correctie zou zijn op de permissiviteit van zijn eigen westerse cultuur, waar alle romantiek en erotiek ten onder dreigt te gaan aan seksuele explicietheid.

Hij vraagt zich af of uithuwelijken door de bank genomen een zoveel slechtere manier is om vrouwen aan een partner te helpen dan het gescharrel op de vrije huwelijksmarkt. En hij relativeert. Hij herinnert zich bijvoorbeeld hoe twee of drie generaties geleden de partnerkeuze, eerder afhankelijk was van economische motieven dan van romantische liefde.

Hij gunt dus anderen hun waarden, maar dat betekent uiteraard niet dat hij ze per definitie aantrekkelijk vindt, laat staan dat hij ze overneemt.       

Deze positieve houding ten aanzien van het andere en het vreemde maakt de vrijzinnige in de nieuwe betekenis van het woord nog niet tot een cultuurrelativist. Hij is niet iemand die vindt dat zijn waardepatroon evenveel waard is als onverschillig wel andere waardepatroon dan ook.

Hij is weliswaar van mening dat ook de eigen waarden betrekkelijk zijn, maar niet dat de eigen waarden in hun totaliteit kunnen worden ingewisseld voor onverschillig welke andere set van waarden ook. Of dat de kernwaarden uit zijn traditie opgeefbaar zouden zijn.

Hij weet bijvoorbeeld dat de mensenrechten een product zijn van zijn traditie, en in die zin een westers cultuurgoed, maar dat verhindert hem niet van het handhaven van mensenrechten een onopgeefbaar punt te maken. Iets dat in de hele wereld ingevoerd zou moeten worden, desnoods tegen weerstand in.

Dat men in staat is de betrekkelijkheid van de eigen positie in te zien, betekent  dus allerminst dat men geen ferme standpunten kan innemen, of dat men niet staat voor zijn zaak. Het tegendeel is het geval. Juist omdat men de betrekkelijkheid en de kwetsbaarheid van de eigen waarden inziet, moet men zich er persoonlijk voor inzetten. Waarden bestaan niet alleen dankzij zichzelf of dankzij een hogere macht; waarden worden ook niet gehandhaafd door goddelijk interventie of door de voorzienigheid. Ze bestaan omdat en voor zover individuen zich ervoor inzetten.

Vrijzinnigheid als mentaliteit impliceert een hoge mate van individualisme. Men is eigenzinnig in de manier waarop men met zijn traditie omgaat. Men is uiteindelijk zelf de maatstaf voor de manier waarop men de traditie verwerkt. Maar de oriëntatie op de traditie en op de sociale omgeving waarin deze figureert, geeft hier inspiratie en een gevoel van geborgenheid.

Samenvattend. Bij vrijzinnigheid in de nieuwe betekenis van het woord gaat het op zijn minst om twee dingen, die onderling samenhangen. Ten eerste, een zeker gevoel voor de menselijke, al te menselijke  aspecten van welke onderneming dan ook. Dit impliceert wat in Nederland “een gezond wantrouwen” wordt genoemd. Ten tweede de neiging om de dingen in hun context te zien. Dat betekent onder meer dat ook de zogenaamde  tijdgeest wordt meegewogen. De openheid impliceert de bereidheid elementen van buiten de eigen traditie op hun merites te beoordelen en eventueel geheel of gedeeltelijk over te nemen.

Goed beschouwd kan iedereen, ongeacht zijn levensovertuiging, vrijzinnig zijn. Een orthodox gereformeerd conservatief kan een vrijzinnige mentaliteit hebben; net zoals een linkse progressief uit de spreekwoordelijke grachtengordel een cultuur-absolutist kan zijn.

Een beetje geschiedenis

We spreken nu over de nieuwe vrijzinnigheid. Dat is een beetje misleidend want in feite is ze ouder dan de oude vrijzinnigheid. Ze heeft een lange traditie. Vrijzinnigheid in de kerkelijke en dogmatische betekenis van het woord, waar we het  eerder over gehad hebben, is goed beschouwd een uitingsvorm, één van de mogelijke uitingsvromen van de mentaliteit die ik zojuist beschreven heb.

De vrijzinnigheid heeft een lange traditie en Nederland speelt daarin een belangrijke rol.

Het is verleidelijk om deze glorieuze traditie van de Nederlandse vrijzinnigheid te schetsen en die schets te laten beginnen bij Erasmus en Coornhert en hem te laten uitmonden in de actualiteit. Maar het is meer ter zake de Nederlandse geschiedenis, met zijn strijd tussen rekkelijken en preciezen, met zijn gepolder en zijn eindeloze compromisbereidheid te beschrijven als een langdurige oefening in vrijzinnigheid. Daaruit blijkt dat vrijzinnigheid een mentaliteit is die bevochten moet worden, telkens opnieuw.

Het zou interessant zijn sociologisch onderzoek te doen naar de sociale omstandigheden waaronder de vrijzinnigheid zich geleidelijk ontvouwt. Vrijzinnigheid betekent het loslaten van dogma’s, projecties, stereotypen, waaraan men zijn houvast kan ontlenen. Daarvoor is behalve de inspiratie van een charismatische figuur als Coornhert een maatschappelijke positie nodig, die een zekere onbezorgdheid met zich meebrengt. Dat geeft niet alleen de ruimte voor vrijzinnigheid; het maakt ook dat men zich een meer vrijzinnige houding kan permitteren.

Ik maak mij sterk dat er een zekere affiniteit is tussen de vrijzinnige mentaliteit en een commerciële  oriëntatie(7). Dit idee van affiniteit tussen handelsgeest en vrijzinnigheid is een variatie op Max Webers  Wahlverwandtschaft tussen kapitalistische geest en protestantse ethiek. De hypothese die ik hier poneer is dat succesvol handelskapitalisme een zekere Wahlverwandtschaft heeft met vrijzinnig protestantisme. Minder academisch gezegd, de Hollandse handelsgeest zou de vrijzinnige mentaliteit kunnen hebben versterkt. Deze heeft immers geleid tot een zekere gewenning aan een pluralistische situatie. Men moet ervaren hebben dat met mensen die er andere principes op na houden, niettemin valt te praten en te werken en vooral handel te drijven. En dan is er het ‘gezonde wantrouwen’ van de koopman en van de vrijzinnige. Daar komt bij dat ambitieus ondernemerschap de wens kan doen postvatten om allerlei dogmatische obstakels uit de weg te ruimen en zo de handelingsvrijheid te vergroten. Hierdoor wordt vrijzinnigheid meer dan een geestelijke oriëntatie. Het wordt een machtsmiddel en, als men succes heeft, een statussymbool. Vrijzinnigheid is niet voor niets een eigenschap voor mensen die zich een eigen mening kunnen permitteren en daar wel bij varen.

Is daarmee niet gezegd dat vrijzinnigheid iets is van de elite? Niet noodzakelijkerwijs. Het betekent wel dat vrijzinnigheid iets is dat men zich moet kunnen permitteren. Men moest zijn zekerheden aan iets anders ontlenen dan aan een onschokbaar geloof. Soms was dat maatschappelijke status, soms een sterk karakter, of een combinatie van beide.

Vrijzinnigheid als Nederlands cultuurgoed

Niettemin is in sommige streken vrijzinnigheid tot cultuurgoed geworden. Dat lijkt in Nederland het geval.

Wanneer wij het over traditie hebben, dan spreken we over een  traditie waarin moraal, politiek en levensbeschouwing of religie op een vaak niet onder woorden te brengen wijze aan elkaar zijn gekoppeld. Het gaat om een overgeleverde traditie, waarvan de waarden al op jeugdige leeftijd worden geïnternaliseerd en waarvan de wortels oud zijn, en niet meer precies achterhaalbaar. De Westerse traditie is gedeeltelijk Grieks-Romeins, gedeeltelijk Joods-christelijk en voor een deel wellicht ook Germaans van oorsprong. Het bestaat in de kern uit waarden als de naastenliefde, het universalisme, de vrijheid, de menselijke waardigheid, vrijheid, gelijkheid, rationaliteit, geloof in God, om slechts enkele basiswaarden van die traditie te noemen. Het is een familie van waarden, waarvan de kern onopgeefbaar is. De gevoelens die het geloof in deze  waarden oproepen kunnen religieus of quasireligieus genoemd worden.

Maar deze familie van waarden(8) als geheel is wel aan veranderingen onderhevig en onderdelen zijn wel opgeefbaar. De waarden veranderen van inhoud en interpretatie. Vrijheid wordt bijvoorbeeld van gewetensvrijheid tot politieke vrijheid; gelijkheid evolueert van gelijkheid voor God naar maatschappelijke gelijkheid. De tendens om in deze wereld het heil te zoeken wordt groter. Het geloof in een persoonlijke god, of zelfs wat voor god ook, blijkt langzamerhand opgeefbaar, zonder dat de overige waarden aan betekenis inboeten.

Het relativisme van vrijzinnigen behelst dus de manier waarop zij hun traditie tot gelding brengen. Niet iedereen die deze traditie aanhangt, maakt dezelfde keuze op dezelfde wijze. Iedere vrijzinnige maakt uit de grondwaarden van zijn traditie zijn eigen keuze en legt zijn eigen accenten. Die openheid blijkt telkens weer als men een vrijzinnige vraagt naar zijn basiswaarden. Iedere vrijzinnige heeft zijn eigen verhaal. Deze veelvormigheid is de kracht van de vrijzinnigheid, maar wordt ten onrechte als zwakte gezien.

Vrijzinnigheid heeft een  perpetuum mobile karakter. Hij wordt door zijn eigen resultaten uitgelokt tot nieuwe resultaten. Vrijzinnigheid  blijft dan ook weerstand oproepen. De strijd van de vrijzinnigheid is nooit gestreden. Dat geeft vrijzinnigheid ook iets ambivalents. Hij draagt bij aan de ongemakkelijkheid en de ongeborgenheid van de (post)moderne samenleving. Die ongemakkelijkheid maakt dat de tegenstanders van de vrijzinnigheid altijd kansen blijven houden en dat de ontwikkeling van de vrijzinnigheid een grillig verloop heeft.

Vrijzinnigheid doet zich voor binnen kerken en mensen kunnen ervoor kiezen deze mentaliteit binnen de kerken uit te oefenen. Kerklidmaatschap is in een vrijzinnige cultuur nu eenmaal een kwestie van persoonlijke interesse. Men kan zijn vrijzinnigheid, ook waar het religie betreft, evengoed binnen als buiten de kerken uitoefenen. Men kan het uitoefenen ten aanzien van godsdienst, maar ook ten aanzien van de moraal of de politiek. Hetzelfde individu kan in de ene levenssfeer vrijzinniger zijn dan in de andere.

Tegenover vrijzinnigheid staan meerdere, aan elkaar verwante contrastbegrippen: orthodoxie; fundamentalisme; dogmatisme; conservatisme. Ook deze begrippen worden vaak eerder inhoudelijk dan als mentaliteit geduid. Het zou eens moeten worden onderzocht via een sociologisch survey-onderzoek, welk percentage van de bevolking zijn eigen positie herkent in één van deze begrippen. Het lijkt waarschijnlijk dat een meerderheid een dergelijke zelfkarakterisering afwijst. Daarom is het niet onzinnig de Nederlandse cultuur als een voornamelijk vrijzinnige cultuur te zien. Dat is overigens ook in overeenstemming met de reputatie die Nederland in het buitenland heeft.

Als deze hypothese juist is, dan is vrijzinnigheid ook niet te beschouwen als religieus en politiek alternatief(9). Vrijzinnigheid is, zeker sinds de jaren zestig van de vorige eeuw, toen het zuilenstelsel instortte, mainstream in Nederland. Dat betekent overigens niet dat de vrijzinnigheid niet bedreigd kan worden. Het behoud van de vrijzinnigheid moet telkens weer bevochten worden, hoe vanzelfsprekend vrijzinnigheid ook lijkt. Dat is vooral opportuun geworden nu er politieke stromingen de wind in de zeilen lijken te hebben, die zich als alternatief  voor de vrijzinnigheid profileren.

Op dit moment wordt de strijd  tussen vrijzinnigen en cultuurabsolutisten vooral gestreden op het punt van de integratie van religieuze minderheden, met name de islam. De cultuurabsolutisten wensen vast te houden aan de waarden en normen, zoals die in Nederland zijn overgeleverd, terwijl de vrijzinnigen de uitdaging aan willen gaan en bereid zijn open te staan voor de islam. De cultuurabsolutisten verwijten de vrijzinnigen cultuurrelativisme, poldermentaliteit, schipperen, vaagheid, onduidelijkheid in de positionering, het op het spel zetten van de overgeleverde waarden, gebrek aan principes etc. Het zijn precies die verwijten, die altijd al aan het adres van vrijzinnigen worden gemaakt. Vrijzinnigen stellen daar tegenover dat de onbuigzaamheid van de cultuurabsolutisten uiteindelijk kan leiden tot een bloedige clash of civilizations.

Slot

En dat brengt ons weer terug bij ons uitgangspunt, bij het duurste kunstwerk aller tijden, bij For the Love of God, het kunstwerk van Damien Hirst. Het teken aan de wand van een sociaal systeem dat kritiekloos  op hebzucht vertrouwt. Ik heb daaraan de redenering vastgeknoopt dat ook het tegendeel, een sociaal stelsel dat uitsluitend op naastenliefde vertrouwt, ook tot rampen leidt en ik heb daar de conclusie aan verbonden dat iedere vorm van cultuurabsolutisme vroeger of later tot rampen leidt. In het licht daarvan pleit ik voor vrijzinnigheid als mentaliteit.

Dames en  Heren, ik rond af.

Nederland is tot op zekere hoogte een wereld in het klein, met veel problemen die in de grote wereld ook bestaan. Hier ontmoeten de meest uiteenlopende culturen elkaar. Hier doen zich de wereldwijde problemen voor op vaak nog op overzichtelijke schaal en op een relatief vreedzame manier. De problemen van een wereld waarin de grote pogingen tot een alleen zalig makend sociaaleconomisch stelsel op de klippen zijn gelopen. Een wereld met een veelheid van opinies, religies en levensstijlen die allemaal tot gelding gebracht willen worden. De problemen die een dergelijke wereld kent, zijn niet op te lossen met grote doctrines zoals het geloof in de almacht van de markt en van het geloof in het welbegrepen eigenbelang. Ze zijn niet op te lossen met puur socialistische of  communistische ideeën. Ze zijn ook niet op te lossen met het cultuurabsolutisme. We leven op aarde, dames en heren. In een conditie dat wanneer je het ene probleem oplost, deze oplossing vaak het volgende probleem blijkt te zijn. In een dergelijke wereld helpt vrijzinnigheid een beetje. Het houdt de wereld een beetje menselijk. Het maakt de kans een beetje groter dat we problemen met praten te lijf kunnen. Het geeft net dat beetje houvast dat het verschil maakt.

Is vrijzinnigheid een panacee? Is het een middel tegen alle kwalen van de toekomst? Is het de aanzet tot een nieuwe utopie? Nee, het is een manier om met de verschillen van levenshouding om te gaan die kenmerkend zijn voor de chaotische, onberekenbare, pluralistische, multipolaire nieuwe orde, die de toekomst is.

Wij, in Nederland, mogen van geluk spreken dat we weliswaar altijd al een verdeeld land zijn geweest, maar dat dat bij ons niet geleid heeft tot een veelheid aan burgeroorlogen, maar  tot een lange en harde  leerschool in  vrijzinnigheid. Die vrijzinnigheid zullen we nodig hebben in de toekomst.

Meerten Ter Borg

Dit is de integrale tekst van de VolZinlezing, gehouden op zaterdag 18 oktober 2008 in de Dominicuskerk in Amsterdam door Meerten ter Borg, godsdienstsocioloog en bijzonder hoogleraar ‘niet-institutionele religie in de moderne samenleving’ aan de Universiteit Leiden. Een verslag van de middag en een ingekorte versie van de lezing is te vinden in VolZin 21, van 31 oktober 2008 .



 

(1) http://www.caxent.be/nieuw.php?id_news=354

(2) W.B. Drees, red., (1999),  Een beetje geloven, Actualiteit en achtergronden van het vrijzinnig christendom Amsterdam: Balans. Voor een uitgebreider beeld van het hedendaagse vrijzinnig-religieuze zelfbeeld, zie: W. van der Burg ,(2005), Over religie, moraal en politiek, Een vrijzinnig alternatief, Kampen: Ten Have; M. Bosman-Huizinga en M. van Leeuwen, red.,(2006)Het vrijzinnig alternatief beproefd, Meedenken met Wibren van der Burg, Utercht: Remonstrantse Broederschap; R. Klooster, (2006), Het vrijzinnig protestantisme in Nederland, Kampen: Kok; H. Siebrand, (2007), Onvrijzinnig vrijzinnig, Opnieuw een gebied ingaan en verkennen, Zwolle: NPB.

(3) Zie M.F. Buitenwerf-van der Molen, (2007), God van vooruitgang, De popularisering van het modern theologische gedachtegoed in Nederland (1857-1880), 111ev.

(4) R. Dawkins, (2006), The God Delusion, London: Black Swan.

(5) H.M. Kuitert en H.S, Versnel, (1993), Het kan nog erger, een discussie over thema’s uit ‘Het algemeen betwijfeld christelijk geloof’, Baarn: Ten Have.

(6) P. Cliteur, (2004) God houdt niet van vrijzinnigheid, Verzamelde collumns en kranteartikelen 1997-2004,Amsterdam: Bert Bakker.

(7) Vgl Max Weber, (1920), Gesammelte Aufsätze zur Religionssoziologie I, (Die protestantische Ethik). Tübingen:  J.C.B. Mohr (Paul Siebeck).

(8) Het begrip familie van waarden is geïnspireerd  op het begrip familiegelijkenissen  zoals Wittgenstein dit heeft voorgesteld en dat steeds belangrijk wordt in de godsdienstsociologie, bijvoorbeeld bij het definiëren van religie; zie bijvoorbeeld M. Hamilton, (2001), The Sociology of Religion, London en New York: Routledge, 21.

(9) Zoals de titel van een essay van Couwenberg luidt.


Reactie plaatsen

Reglement

  • Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
  • Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
  • Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.
Naam  
E-mailadres  
Plaats  
Uw reactie  
Gebruik maximaal 1000 tekens. U hebt nog 1000 tekens tekens.
Captcha  
   

Terug naar "Spiritualiteit" | Naar boven

Disclaimer
EnglishDeutschFrancaisEspanol