Ooit gesmeed, nu ontleed  
Home > Thema's > Kerk zijn > Inculturatie > Ooit gesmeed, nu ontleed
Jos Smeets
26/9/13

Ooit gesmeed, nu ontleed

Geschiedenis van de basisgroep Jonge Kerk Roermond

De auteur is sinds pakweg 25 jaar frequent bezoeker van en medewerker in Jonge Kerk. Hij schrijft deze tekst op persoonlijke titel. De tekst is niet gebaseerd op wetenschappelijke analyse, maar op persoonlijk fileerwerk, ondersteund door een enquête onder een aantal jongekerkers, aldus de auteur. Om het geheel niet al te formeel te laten klinken, schakelt de auteur vanaf hier over op de ik-vorm.

Waarschuwing vooraf: als ik situaties en mensen beschrijf, zal ik soms kiezen voor een accentuerende overdrijving. Ik weet dat de werkelijkheid doorgaans oneindig genuanceerd en veelvormig is, maar als ik dat overal in beeld ga brengen, stopt u snel met lezen. Denk ik.

De hamvraag in dit artikel is: hoe kan het zijn dat Basisgroep Jonge Kerk na 44 jaar nog zo’n levende gemeenschap is.

De opbouw van het verhaal

1. een historische schets
2. aandacht voor de achtereenvolgende pastors
3. een analyse van de succesfactoren die Jonge Kerk nog laten voortbestaan
4. een beschrijving volgens het twee-polen-model: tussen autoriteit en democratie
5. zes woorden gewijd aan de toekomst van Jonge kerk, zoals ik die inschat.

1. Zo willen we het hebben, zo willen we het houden 

Jonge Kerk start onder de naam Jongeren Kerk. Het is in 1969 een initiatief van de centrumparochie van Roermond, met actieve steun van het bisdom Roermond. Een jonge kapelaan wordt voor een deel van zijn tijd vrijgemaakt voor jongerenpastoraat, inclusief beatmissen. Het bisdom stelt een uit de kluiten gewassen kapel beschikbaar, de Caroluskapel. De kapelaan stroopt de middelbare scholen af om jongelui te ronselen. Dat lukt hem wonderwel. De zondagse bezoekersaantallen liggen jarenlang constant boven de 200. Als de goedgebekte jongelui hun bovenmodaal opgeleide ouders weten te interesseren, groeit er een gemeenschap met een grote daadkracht. Ja, zeggen deze kerkgangers: Zó willen we het hebben.

Enkele jaren na het begin van Jonge Kerk, neemt bisschop Gijsen de staf over in Roermond. Hij vindt Jonge Kerk en die kapelaan te vrijpostig. Maar door handig manoeuvreren van kapelaan én gemeenschap weet Jonge Kerk voorlopig buiten de Limburgse contrareformatie te blijven. Totdat de kapelaan het welletjes vindt. In 1978 zoekt hij de verandering op. Het bisdom ziet zijn kans schoon en benoemt een andere kapelaan met, naar verluidt, de opdracht dit groepje ongeregeld weer in het gareel te brengen. Daarbij verkijkt het bisdom zich op de ‘boom’ Jonge Kerk, met z’n inmiddels stabiele wortelstelsel en zijn levenskrachtige takken. Nog binnen het kalenderjaar 1978 vraagt deze kapelaan ontheffing uit zijn taak.

Op dat moment gebeurt er iets wezenlijks. Het enthousiasme van de ‘jongekerkers’, te verwoorden als ‘Zó willen we het hébben’, is onder invloed van de tegenwerking vanuit het bisdom verschoven naar ‘Zó willen we het hoúden’. De gemeenschap rekent er stellig op dat dit doel niet te verwezenlijken is met weer een nieuwe priester van het bisdom. En gaat zelf op zoek naar een priester. Dat wordt een pater lazarist, een voormalige studentenpastor die in Nijmegen pastorale theologie doceert. De man treint elke vrijdag naar Roermond, werkt op zaterdag aan de vieringen voor de drie, vier volgende zondagen, gaat op zondag in kazuifel voor in de Caroluskapel, drinkt koffie met de goegemeente en treint terug naar Nijmegen. Hij wil dit doen voor maximaal een half jaar.

Ondertussen zoekt en vindt Jonge Kerk een priester voor langere duur. Een jonge, pas gewijde redemptorist. Deze krijgt in 1979 van de gemeenschap een aanstelling als pastor. Hij sluit naadloos aan bij de eigenzinnigheid van Jonge Kerk, en is daarbinnen een stimulerende factor. Hij is fundamenteel oecumenisch, niet alleen in kerkelijk opzicht, en loopt als uiting daarvan aan het hoofd van de Jonge-Kerk-delegatie in de roze-zaterdag-optocht van 1979. Tegen de tijd dat ook hij iets anders wil gaan doen, werpt hij zelf de vragen op: moet jullie pastor wel een priester zijn? Een man? Een katholiek?

Inmiddels is het bisdom Roermond erin geslaagd Jonge Kerk uit de Caroluskapel te werken. Jonge Kerk zoekt, vindt en kóópt een eigen onderkomen, de bijna even riante Ursulakapel. Alleen dat riante is er pas aan af te zien na een restauratie die méér dan tweehonderdduizend gulden kost!

In 1989 maakt de katholieke pater-man-pastor plaats voor een protestantse leek-vrouw-pastor. Deze vrouw-pastor wordt in 1998 opgevolgd door een nieuwe vrouw-pastor. In 2006 door de derde vrouw-pastor en in 2010/2011 door de vierde vrouw-pastor.

Dat hier in drie zinnen vier dames passeren, terwijl het regiem van de heren zoveel meer tekst toebedeeld kreeg, heeft niets te maken met hun inbreng of betekenis. Vanaf pakweg 1990 raakt Jonge Kerk in een consolidatiefase. Althans, als gemeenschap naar buiten toe. Aan de binnenzijde kan het stormen; daarover straks meer.

2. De pastors op een rij

Acht pastors tot dusver. Ze zijn hier niet bij naam genoemd. Natuurlijk zijn hun namen openbaar, en ze staan vermeld in het gedenkboek 40 Jaar Anders Kerk Zijn, dat ik in 2009 schreef bij gelegenheid van het 40 jarig jubileum van Jonge Kerk. Toch vermeld ik hun namen hier niet. Omdat zij steeds één van de velen waren. Die velen, alle jongekerkers samen, hebben Jonge Kerk gemaakt en levend gehouden.

En toch schets ik hun inbreng, zoals ík die zie, in het proces van ‘Zó willen we het hebben/houden’. Daarbij laat ik de twee interim-pastors uit 1978/’79 onvermeld. Hoewel zij een breekpunt in de ontwikkeling markeren, was hun belang voor de continuïteit niet groot.

Nogmaals, ik noem de zes andere pastors niet bij hun naam, maar duid hen aan met hun jaar van aantreden. Met deze aanduidingen worden zij ook correct in hun tijd geplaatst.

De beide pastors ’69 en ’79, de bisdompriester en de redemptorist, wil ik kenmerken als de ‘bouwers’ van ‘Zó wil ik het hebben/houden’. En wat dit ‘Zó’ dan inhoudt, dat is een verhaal op zich. Dit ‘Zó’ is in de loop der jaren aan grote veranderingen onderhevig geraakt. De beatmuziek wordt al snel vervangen door hoogwaardige zang van Oosterhuis, Huijbers, Oomen, Löwenthal en Spoelstra. De priester-man-pastors worden opgevolgd door leken-vrouw-pastors. De voorgangersrol wordt maximaal gedemocratiseerd, met als gevolg dat de pastor-in-functie nog maar af en toe achter de altaartafel staat. Homo’s, gescheiden echtelieden en protestanten, ze hebben gemeen dat ze allemaal even welkom zijn in Jonge Kerk, in welke rol dan ook. We verlaten de Caroluskapel ten gunste van de Ursulakapel. U ziet het, het ‘Zo’ anno 2013 is wezenlijk anders dan het ‘Zo’ van 1969.

Wat is dan de constante in dat ‘Zó willen we het houden’?

Ik zou met enige geloofwaardigheid een betoog kunnen houden over inspiratie, over het sterke gemeenschapsgevoel, over het plezier van samenwerken. Maar naarmate ik er langer over nadenk, komt het antwoord mij eenvoudiger voor: Dat ‘Zo’ is ‘Anders’.

Pastor ’69 trekt scholieren aan met iets ‘anders’ dan ze in hun parochiekerken gewend zijn. Dat ‘anders’ omvat zowel de vorm van de vieringen als de inbreng die pastor ’69 aan deze scholieren gunt. Hun ouders ervaren hetzelfde: dit is ánders. Zó willen we het hebben, en zó willen we het houden.

Naarmate het bisdom de gemeenschap weer onder controle wil krijgen, geven de jongekerkers het ‘Zo’ een steeds nadrukkelijkere en steeds explicietere vorm en inhoud. Het ‘Zo’ verandert van inhoud, waarbij het steeds méér ‘Anders’ wordt.

Nu, vier jaar ja het 40 jarig jubileum, vraag ik me af of Jonge Kerk dit wellicht onbewust verwoord heeft in het motto van het jubileumjaar en in de titel van het gedenkboek: 40 Jaar Ánders Kerk Zijn.

De pastors ’69 en ’79 construeren vooroplopend mee aan dit ‘anders’ zijn. Pastor ’69 beperkt zich tot vorm-rebellie tegen het Roermond van bisschop Gijsen. Pastor ’79 is daarbovenop een inhoudelijke rebel, met zijn toepassing van gedeeld voorgangerschap, zijn insluiten van homo’s en alle anderen die in de reguliere r.-k. kerk alleen geduld worden mits zij ..., en met het opperen van de mogelijkheid van een leken- en vrouwelijke pastor.

Na deze bouwfase komt er een periode van verdieping. Dat is vooral de kwaliteit gebleken van de vrouwelijke pastors ’89 en ’98. Beide dames zijn heel verschillend. Tot hun overeenkomsten reken ik hun inzet en hun theologische kennis, als ook de vaardigheden om die te vertalen naar viering en praktijk. Als verschil schets ik pastor ’89 als de poëtische en pastor ’98 als de prozaïsche voorganger. Dit komt tot uitdrukking in hun vieringen, hun omgaan met bijbelteksten en met mensen. Hun inbreng is primair inhoudelijk. Zij lopen niet hard, niet voorop, en niet vooruit. Zij vervullen een meer bescheiden rol binnen de gemeenschap dan hun voorgangers. Drukken er minder hun stempel op. Zijn dienend in de zin van bedienend. Het gaat me te ver om hun inbrengverschillen uitsluitend toe te schrijven aan de Mars-Venus-karakters. Het is ook gewoon zo dat ze passen binnen de nieuwe fasen waarin Jonge Kerk belandt.

Vanaf pastor ’06, en dus met inachtneming van de huidige pastor ’11, zijn we duidelijk in een derde fase aangekomen. Deze dames-pastors zijn de hoeders. Geen nieuwe elementen; eerder een teruggrijpen op wat ooit geweest is. Ik zal dit nader bespreken in paragraaf 4.

Tot zover de pastors op een rij. Jonge Kerk wilde ánders zijn, Jonge Kerk is ánders gebleven, en, belangrijker, Jonge Kerk is gebléven.

3. Een gemeenschap met grote vermogens 

Bij de voorbereiding van deze tekst leg ik een aantal jongekerkers onder meer deze vraag voor: wat zie je als kritische succesfactoren voor het nog bestaan van Jonge Kerk. Naarmate hun reacties binnenkomen, ga ik twijfelen aan de juistheid van hun en mijn eigen antwoorden. Zit het hem echt in het koor? In de oecumene? In de praktische gelijkwaardigheid van allen? In het eigen kerkgebouw? In de vrijwillige inzet van zo velen?

Er komt een nieuwe vraag in me op: waarom is het zoals het is? Waarom hebben wij zo’n goed koor? Waarom hebben wij nog steeds een eigen kerkgebouw?

Al plussend en minnend kom ik tot de slotsom dat Jonge Kerk beschikt over een aantal kostbare vermogens, in de zin van vaardigheden, capaciteiten. En het waarom dáárvan is toe te schrijven – te danken? – aan pastor ’69. Zoals gezegd stroopt hij de middelbare scholen af om jonge zielen te winnen. Gezien de scholen die zij bezoeken, kun je gerust stellen dat deze kinderen over een bovenmodale intelligentie beschikken. En zoals nu nog vaak het geval is, in de jaren zestig van de vorige eeuw zijn deze kinderen de producten van de middenklasse en de middenstand. Dat zijn bevolkingsgroepen met zelf een bovenmodale intelligentie en een dito inkomen. Geen genieën en geen rijkaards, maar wel bovenmodaal. Jonge Kerk is nooit een arbeiderskerk geweest. Heeft dat bij mijn weten ook nooit willen zijn. Jonge Kerk is intellectualistisch. Is elitair, zei een jongekerker ooit tegen mij.

Kortom, Jonge Kerk komt voort uit een bovenmodaal milieu, met als ‘vermogens’:

a. het intellectueel vermogen
b. het organisatievermogen
c. het vermogen tot financieren
d. het vermogen tot vieren
e. het oecumenisch vermogen

Deze vijf vermogens hebben Jonge Kerk gedragen, en doen dat nog steeds. Zij het dat we op enkele van die vermogens flink aan het inboeten zijn. Natuurlijk werken deze vermogens op elkaar in en versterken zij elkaars effecten.

3a. Intellectueel vermogen

Over de oorsprong daarvan, heb ik eigenlijk alles al gezegd. Pastor ’69 paste om welke reden dan ook selectieve werving toe. Dit intellectuele vermogen is de kurk waarop de andere vermogens drijven; of het nu gaat om organisatievraagstukken, om fondsenwerving, om representatie, om samen na te denken over inhoud en vorm van vieringen, dat bovenmodale intellectuele vermogen faciliteert dat allemaal.

Het percentage hbo- en wo-opgeleiden ligt onder de jongekerkers hoger dan in de maatschappij als geheel. Ligt bovenmodaal. En binnen deze groep ontstaat er in de loop der jaren een bijna absurde oververtegenwoordiging van theologisch geschoolden. Priesters die vanwege huwelijk of ander ‘onkerkelijk’ gedrag uitwijken naar Jonge Kerk. Sympathiserende leden van r.-k. orden en congregaties die soms of frequent aanschuiven, altijd met instemming van hun niet ‘gecontrareformeerde’ oversten. Pastoraal werkenden die binnen de bisdommelijke kerken niet kunnen doen wat zij graag doen. Mensen die uit pure behoefte grondige studies maken van het Eerste en/of het Tweede Testament.

Als ik daarop terugkijk, herhaal ik mijn woorden van zojuist: een bijna absurde oververtegenwoordiging van relevante know how.

Jonge Kerk is er nog steeds goed mee, al wordt deze groep ras kleiner.

3b. Organisatievermogen 

Organiseren kun je op veel manieren. In de volgende paragraaf beschrijf ik hoe Jonge Kerk gefunctioneerd heeft zonder autoritaire leiding. Het organisatievermogen van Jonge Kerk heeft gewerkt via celvorming. Geen ‘afdelingen’, die passen in een autoritaire structuur. Maar ‘cellen’. Cellen die zich vormen en die teloor gaan. Cellen die twee maanden bestaan of veertig jaar. Cellen die zichzelf in stand houden. Cellen die formeel wel degelijk vallen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur – ja, er is ook een bestuur, ook zo’n cel – maar die het best gedijen als hen de ruimte geboden wordt. De grootste interne conflicten die Jonge Kerk overleefd heeft, en die vandaag de dag nog pijn doen, ontstaan als zo’n autonome cel in aanvaring komt met een andere cel of met de cel bestuur die zich op dat moment opstelt als centraal gezag. Ik weid daar straks enkele woorden aan.

Laat ik eens een stuk of wat cellen noemen. Ze hebben bestaan of bestaan nog. Het bestuur. Het koor met dirigent en muzikanten. De werkgroep liturgie. De minicellen die telkens weer een zondagse viering voorbereiden. De kosters. De koffiezetters. De beheerscommissie. De restauratiecommissie. De toekomst-van-de-vieringen-commisie of hoe de achtereenvolgende werkgroepen zich ook genoemd hebben. De Derde Wereldgroep. De Wereldgroep. De Mondiale Werkgroep. De Pastorale Werkgroep. Het werkgroepenoverleg. De lees- en studiegroepen. De maandagavondgroep. De vrijdagavondgroep. De wandelclub. De herstelcommissie na de brand en na de aardbeving. De Werkgroep Kerkasiel.

Ik doe verder geen moeite er nog meer te herinneren. Jonge Kerk staat of valt met zijn cellen. Dat maakt Jonge Kerk wel tot een uitgesproken praatgemeenschap. Zelfs in de jaren zeventig en tachtig, als het maatschappelijk engagement van Jonge Kerk leidt tot publiekelijk optreden, wordt er vooraf langer gepraat dan dat er feitelijk actie wordt gevoerd. Maar wat wil je, met bovenmodale intellectuelen.

Dit organisatievermogen via celvorming maakt en houdt Jonge Kerk vitaal. Voorwaarde vooraf is de bereidheid van bijna iedereen om deel te nemen aan bijna altijd meer dan één cel. Jonge Kerk vreet tijd. Maar ja, als we het graag ‘Zó’ willen houden, dan moeten we er wel iets voor doen. En dat doen we.

3c. Vermogen tot financieren 

Jonge Kerk is duur. Is in de loop der jaren steeds duurder geworden. Pastors worden eerst niet en daarna wel betaald, zij het als part timers. We kopen de Ursulakapel, knappen haar op vanuit een bouwvalsituatie, exploiteren haar, herstellen haar na een verschrikkelijke brand en een dito aardbeving, en als we vaststellen dat het ‘geval’ zonder continue restauratie straks onbewoonbaar wordt, starten we een ‘tien jaren restauratieplan’. Inmiddels afgerond. Zodat we de volgende ‘tienjarentoestand’ moeten activeren. De grootste posten zijn personele kosten en gebouwenonderhoud.

Wie betaalt dat? Wij? Ja. Althans voor een groot deel. Voor zo’n groot deel dat anderen ons het gunnen om bij te springen. Laat ik eerst de gemeentelijke, provinciale en rijksoverheid noemen als het om de tien jaren restauratie gaat. De Ursulakapel is een rijksmonument. Dus als je maar aan de juiste voorwaarden voldoet, wordt er bijgesprongen. Maar één van die voorwaarden is een grote eigen, financiële inbreng. En dat lukt elke keer weer. De gekste acties zijn ingezet. We hebben bakstenen verkocht met het logo van Jonge Kerk erin. Er is een wekelijkse boekenverkoop en een jaarlijkse boekenmarkt. Er is zo veel. Elke keer ontstaan er weer cellen die een stukje financiering bedenken en uitvoeren. De bovenmodale financiële situatie van veel jongekerkers is hierin cruciaal. Als we allemaal ‘bijstandverwezen’ waren, konden we het wel schudden.

Maar voorafgaand aan deze tien jaren restauratie is er de aankoop, het opknappen, en het tot tweemaal toe herstellen van de kapel. Zacht gezegd: dat heeft klauwen vol geld gekost. Ook hiervan is veel opgebracht door de jongekerkers zelf. Een loterij met loten van 75 gulden per stuk brengt netto 65 duizend gulden op. Maar het zou nooit gelukt zijn zonder de financiële steun van religieuze orden en congregaties. Aan hen hebben we zo ontzettend veel te danken. Het PIN (Projecten In Nederland) verstrekt bij de aankoop van de Ursulakapel een lening van 130 duizend gulden onder zachte voorwaarden. Later, bij een volgende tegenslag, schenkt het PIN de restschuld kwijt.

Hoe dan ook, zonder de mentale en geldelijke steun van deze orden en congregaties, was Jonge Kerk waarschijnlijk uiteengevallen in een aantal huiskamer- of kleine-zaaltjes-gemeenschappen.

Als ik het nu heb over het vermogen tot financieren, dan bedoel ik daarmee tweeërlei: het vermogen om geld uit eigen zakken op te diepen, én het vermogen om sympathiserende organisaties en instellingen tot bijdragen aan te zetten, plus het (intellectuele) vermogen om voor de Ursulakapel de status van rijksmonument te verwerven en vervolgens de tienjarenplannen op te zetten en uit te voeren tot genoegen van de subsidiënten. Ja, hier hebben een aantal ‘cellen’ goed werk gedaan.

3d. Vermogen tot vieren 

Elke zondag een, laten we zeggen, volwaardige liturgische viering, behalve in de periode van de grote school vakantie. In die periode van de grote school vakantie elke zondag een zogenoemde vakantieviering, minder formeel, wel druk bezocht. Elke zondag twee, drie, vier mensen die al drie, vier weken bezig zijn met het voorbereiden van déze viering en die samen voorgaan. Behalve op de eerste zondagen van de maand, elke andere zondag een koor met pakweg 35 leden aanwezig (de totale koor telt ongeveer 45 leden) met piano, basgitaar, fluit, klarinet. En een dirigent die gewoon steengoed is. Die zelf bestaande liederen opnieuw toonzet, arrangeert, of nieuwe tekst van melodie en muziek voorziet. Elke zondag twee kosters. Elke zondag een ploeg koffiezetters en afwassers.

Elke zondag een viering die je niet wilt missen? Nou, dat is natuurlijk niet waar, maar – om in hetzelfde woordgebruik te blijven – elke zondag een bovenmodale viering.

En dan zijn er jongerenvieringen, doopvieringen, trouwvieringen, uitvaarten, vieringen van bemoediging en nabijheid (waarbij we voortborduren op het katholieke sacrament van de ziekenzalving, maar dit wel heel breed toepassen), vieringen van schoolverlaters (denk aan het katholieke vormsel, maar dan totaal anders), de Nacht der Zielen op 2 november.

Dit vermogen tot vieren kent een uitgebreid fundament, maar daarin zijn twee duidelijke hoekstenen aan te wijzen: het koor met bovenmodale kwaliteiten en de bovenmodale theologische kennis die binnen Jongen Kerk aanwezig is. Dat maakt vieren tot een feest. Het is een uitgesproken vorm van samen zijn.

Bij de voorbereiding van het al eerder genoemde gedenkboek 40 Jaar Anders Kerk Zijn, houden een collega jongekerker en ik een representatieve telefonische enquête met als vraag: waarom kom je naar Jonge Kerk. In de vraagstelling en in de rapportage maken we onderscheid tussen het eerste antwoord en het antwoord na doorvragen. De antwoorden hebben we gerubriceerd in drie categorieën,

* de gij-motieven, verticaal gericht op iets als een god
* de wij-motieven, primair gericht op het samen zijn
* de mij-motieven, vooral ten voordele van de jongekerker zelf.

De antwoorden-na-doorvragen geven aan dat 1 op de 5 jongekerkers vooral komt vanuit mij-motieven, zoals geïnspireerd worden, rust vinden en dergelijke. 1 van elke 4 wordt van huis gelokt door gij-motieven zoals god ervaren of verbonden raken met de bron. Meer dan de helft van de trouwe bezoekers laat zich leiden door wij-motieven zoals mijn medemens ontmoeten, je verbonden weten met anderen, beter in de wereld staan en dergelijke.

Blijkbaar, anders komen deze mensen niet meer, blijkbaar worden deze behoeften gehonoreerd in de vieringen. Blijkbaar is ons vieren dus een groot vermogen.

3e. Oecumenisch vermogen

Op z’n Grieks, in Hollandse letters: oikoumenè. De bewoonde wereld, zegt van Dale. Nou, zo breed trekt Jonge Kerk het nu ook weer niet. Althans niet wat de geloofsbeleving betreft. Wat duurzaamheid, welvaart en welzijn betreft, is Jonge Kerk een kind van deze tijd en dus bewust en actief. Daarvan getuigen ook de Mondiale Werkgroep en zijn voorlopers.

Inzake geloof beperkt Jonge Kerk zich tot het christendom. Jezus, de Gezalfde, beschreven in het Tweede Testament, is de hoeksteen van de gemeenschap. Jonge Kerk claimt in de voetsporen te (willen) treden van de jonge kerk in de (na)apostolische tijd. Toen er, althans na Paulus’ ingrijpen, geen onderscheid gemaakt werd tussen Joden, Parten, Meden en Perzen.

Ook in Jonge Kerk is iedereen welkom, maar om er namens de gemeenschap je mond te mogen opendoen, dien je jezelf wel als christen te profileren. Het is goed dat Jonge Kerk een grens stelt. Eén geloofsgemeenschap van, laten we zeggen, moslims, taoïsten, en hindoes maakt het zichzelf wel heel moeilijk. Jonge Kerk is een christelijke gemeenschap. Maar de houding tegenover de rijkdom van andere stromingen en vormen van spiritualiteit, is ambivalent. Er zijn jongekerkers die er goed in slagen elementen van ‘dat andere’ op te nemen in hun christen zijn, en die daar best van willen getuigen. Er zijn ook jongekerkers die daar wars van zijn en die het afdoen als ‘dat new age gedoe’. Anders zijn? Graag. Maar niet té anders.

Als we het christen zijn accepteren als geldige grens, dan kan iedereen deelnemen aan de oikoumenè van Jonge Kerk. Dat is een sterk punt. Het heeft er simpelweg voor gezorgd dat velen zich geborgen weten in Jonge Kerk. Velen die zich in de eigen, christelijke kerken niet meer geïnspireerd weten. Of die zich in meer traditionele kerken niet als totaalmens geaccepteerd voelen. Bewust laat ik hier een opsomming van de diverse mogelijke labels achterwege, omdat de labels er niet toe doen in Jonge Kerk. Pastor ’79 heeft daar de basis voor gelegd, de pastors ’89 en ’98 hebben het verder uitgebouwd. 

Als ik de voorgaande paragrafen samenvat: vanuit een selectieve werving van de eerste jongekerkers uit de middenklasse en de middenstand ontstaat er een gemeenschap die ‘anders’ wil zijn en die dat realiseert met de inzet van een aantal bovenmodale vermogens. Zoals daar zijn, het intellect, het vermogen tot organiseren, tot financieren, tot vieren en tot oecumene.

4. Een harmonica van autoriteit en democratie 

Globaal gesteld heb je organisaties en bewegingen. En we kennen autoritaire leiding en democratie. Het is zeker niet zo dat organisaties het alleenrecht op autoritaire leiding hebben en bewegingen op democratie. De beweging van Martin Luther King heeft niets van een organisatie, maar wordt in zijn tijd strak door hem geleid, niet  op basis van macht, maar op basis van het gezag dat zijn volgelingen toekennen aan deze charismatische leider.

De r.-k. kerk manifesteert zich zeker de laatste tien eeuwen als een centraal en autoritair geleide organisatie. Ik hoef dit niet toe te lichten. Je kunt autoriteit en democratie uittekenen op een schaallijn.

Welke positie neemt Jonge Kerk in op deze schaal? Daarvoor teken ik eerst de schaal.

 

A----------------------p----b----g------------------------D

 Helemaal links staat de A van Autoriteit, uiterst rechts de D van Democratie. Daartussenin teken ik de ‘actoren’, zoals daar zijn de p=pastor, de b=bestuur, en de g=gemeenschap. Met de grootte van deze ‘kleine’ letters geef ik hun onderlinge verhoudingen aan.

1969 - 1979

A-----p-----------------------------------------g--------D

 In de periode van pastor ’69 staat er een grote p vrij dicht bij de A, en een iets kleinere g dicht bij de D. Dat klinkt tegenstrijdig. Het heeft te maken met de verschillende richtingen waarin pastor en gemeenschap hun gezag doen gelden. Als je in de jaren ’70 naar Jonge Kerk kijkt, dan springt vooral die grote g in het oog. Ik illustreer dat met één, opvallend element uit de werkwijze: Jonge Kerk houdt Volkscongressen. Echt waar. Praatdagen. Aanvankelijk met tachtig, negentig deelnemers, een aantal dat rond 1980 slinkt naar pakweg 50. Daar staan belangrijke vraagstukken op de agenda. zoals ‘Durven we op weg te gaan naar samen gedragen verantwoordelijkheid met basisgroepen in de wereld’, zoals in Zuid-Amerika (1975).

Deze Volkscongressen zijn ronduit ‘toestanden’. Ze suggereren een enorme mate van democratie, terwijl we ze achteraf moeten typeren als opiniërende referendi. Want nadat het Volkscongres een dik pak besluiten geformuleerd heeft, gaat de kwestie naar het bestuur, en daar maakt de pastor feitelijk de dienst uit. Bij een interview in 2008 neemt pastor ’69, de pastor in wiens periode de meeste Volkscongressen gehouden zijn, glimlachend het woord manipuleren in de mond. En als het om kerkelijke en geloofsinhoudelijke zaken gaat, manipuleert pastor ’69 niet, maar beslist. Want dit is zíjn terrein. Pastor ’69 is een r.-k. priester die zich op veel terreinen niet kan vinden in het beleid van bisschop Gijsen, maar die geloofs- en vieringenkwesties niet ter discussie stelt. Daar heeft ook niemand in de gemeenschap behoefte aan. ’s Zondags gaan we gewoon naar de mis. Die weliswaar wordt voorbereid met inbreng van wisselende jongekerkers, maar die van begin tot eind een ‘goedgekeurde’ mis blijft.

Kortom, voor de buitenwereld een grote g, aan de binnenkant een nog grotere p.

1979 - 1989

A---------------p-------------------------g--------------D

 In de jaren ’80, de periode van pastor ’79, schuiven de p en de g naar elkaar toe, en wordt de p iets kleiner van omvang. Aan Volkscongressen doen we niet meer, zij het dat de praatcultuur in stand blijft, maar met kleinere aantallen gespreksdeelnemers. Alleen dat al maakt dat Jonge Kerk iets verder van de D vandaan schuift; het eerste vuur brandt minder hard, de twintigers worden dertigers. En als ik het goed inschat is pastor ’79 gewoon een minder centralistische man dan pastor ’69. Pastor ’79 is géén bisdompriester, is piepjong als hij wordt aangesteld, en is dus aangesteld door de gemeenschap zelf. Hij voelt zich meer één met de kudde. Al gaande zijn periode bouwt hij aan een volwaardige Werkgroep Liturgie, bemenst met vooral theologen, en bereidt hij de komst van een leek en vrouw als pastor voor. Hij stelt ook dat een parochie (!) niet exclusief afhankelijk mag zijn van een pastor-voorganger. Kortom, pastor ’79 is een democraat. Maar de zondagse preek reserveert hij voor zichzelf, want hij heeft geen zin in tien, vijftien verschillende pastors achter de altaartafel. Dit zijn zijn woorden.

In deze context is ook de vraag interessant hoe Jonge Kerk omgaat met interne conflicten. Jongekerkers zijn net gewone mensen, dus zijn er conflicten. Aan alle conflicten tussen individuen, al dan niet bij hun ruzie terzijde gestaan door getrouwen, ga ik voorbij. Ik richt me op conflicten ‘op gemeenschapsniveau’, conflicten dus waarbij Jonge Kerk als geheel soms flinke deuken oploopt.

Uit de periode van pastor ’69 zijn geen van dergelijke conflicten mij bekend. Wat niet zeggen wil dat ze er niet zijn, maar dan ken ik ze gewoon niet.

Uit de jaren van pastor ’79 vermeld ik er twee, één nagenoeg onmiddellijk na zijn aantreden, en één bij zijn afscheid.

Het eerste conflict speelt op Paaszaterdag 1979. Die dag heeft het COC, daartoe geïnspireerd door de homo-houding van bisschop Gijsen, de roze-zaterdag-demonstratie gepland in Roermond. Ik heb al gemeld dat daarin een delegatie meeloopt van Jonge Kerk, met aan het hoofd de kersverse pastor ’69. Deze heeft binnen Jonge Kerk zeker medestanders, want hij loopt daar niet alleen. Maar als de gemeenschap die avond samenkomt voor de Paaswake, breekt er een klein ‘helletje’ los. Ja inderdaad, over de vraag van het meedoen is democratisch gestemd. Maar de grote minderheid is ziedend. Hier tekent zich het resultaat af van één van de successen van Jonge Kerk: de scholieren met en voor wie het allemaal begonnen is, met beatmissen en zo, zijn jong. Zij brengen anno 1979 hun ouders mee, en die behoren nu eenmaal tot de vorige generatie. Met andere opvattingen over wat kan en wat niet kan, op Paaszaterdag. Ik was er destijds niet bij, en ik weet hoe de vrede weer tot stand gekomen is.  Ik heb sterk de indruk dat Jonge Kerk er zonder kleerscheuren van af gekomen is. Zeker zonder dat jongekerkers de gemeenschap verlaten hebben. Het gezag van de weliswaar jeugdige maar toch markante pastor ’79 heeft hier zeker een rol in gespeeld. In deze toch al praatgrage gemeente beschikt hij over een tongriem van extra kwaliteit.

Bij zijn vertrek speelt pastor ’79 een heel andere rol. Hij masseert Jonge Kerk en stoomt haar klaar voor een leek als pastor, een vrouw als pastor, een protestant als pastor. Dat is natuurlijk niet alleen zijn verdienste, maar hij heeft een zware vinger in deze pap. Dit pakt niet bij iedereen goed uit. Met name in die generatie uiterst trouwe jongekerkers die tien jaar eerder boos zijn over roze zaterdag, is er nu een aantal pijnlijk getroffen. Enkelen verlaten de gemeenschap. Onder de anderen die blijven zijn er die anno 2008 nog opperen dat de discussie daarover niet helemaal open gevoerd is. Sommigen vragen zich af of het de gemeenschap wellicht toch door de strot geduwd is. Als ik pastor ’79 daar in 2008 mee confronteer, is hij oprecht verbaasd, en ook een beetje beledigd. Oké, hij heeft veel overredingskracht ingezet, zegt hij in 2008.

Dit tekent de positie van de pastor=p op de lijn die ik getekend heb bij deze pastorperiode.

1989 - 2006

A----------------------p-----b------g---------------------D

 Vervolgens treden de dames aan als pastor, te weten pastor ’89 en pastor ’98. Dat betekent een ruk naar rechts voor de p in het schema, en een ruk naar links voor de g. Daartussen verschijnt nu de b van bestuur, een grote letter b.

Hierboven heb ik al geschetst hoe deze beide pastors niet hard lopen, niet voorop lopen en niet vooruit lopen. Hoe zij een meer bescheiden rol binnen de gemeenschap spelen dan hun voorgangers. Dat zij primair ‘be-dienend’ zijn.

Daarbij past in het schema een aanmerkelijk kleinere letter p, verder van de A van autoriteit vandaan. Hun autoriteit is inhoudelijk, is theologisch, is pastoraal, maar zeker niet bestuurlijk of maatschappelijk richtinggevend. Die leemte wordt automatisch opgevuld door andere cellen die meer autonomie nemen dan voorheen. Het bestuur is minder het college rondom de pastor, en meer een cel die zelf verantwoordelijkheid neemt. Dit is zeker ook versterkt bij de aankoop en restauratie van de Ursulakapel, die nooit geslaagd zou zijn zonder een zakelijk kordaat en deskundig optreden van het bestuur.

De invloed van de gemeente als één geheel wordt nu langzamerhand kleiner. Evenals de cel ‘bestuur’ aan invloed wint, neemt het belang van andere cellen toe: de werkgroep liturgie, het koor, de cellen rondom het beheer van het kerkgebouw, diverse kortlopende ad hoc cellen. De pastor is daarbij vrijwel steeds één van de deelnemers, zelden de voorzitter of koploper. Daarom teken ik de g van gemeenschap even groot als in de eerste twintig jaar, maar wel verder naar links omdat er minder sprake is van gemeentebrede besluitvorming. De jaarvergaderingen worden ook niet meer zo druk bezocht. De bestuursvergaderingen die altijd openbaar (geweest) zijn en die vroeger echt tientallen belangstellende trokken, worden nu nauwelijks nog bijgewoond door niet-bestuursleden.

Conflicten krijgen in deze nieuwe verhoudingen een ander karakter. Ze treden op tussen cellen die zichzelf volledig gerechtigd voelen in hun standpunten. Ik noem er drie. Ze spelen alle drie in de jaren negentig.

  • In de nasleep van een grote brand in de Ursulakapel komt de cel ‘koor’ in botsing met de cel ‘bestuur’ over wat er gedeclareerd kan worden.
  • Als de cel ‘bestuur’ besluit om ter gelegenheid van het herstel meteen maar een nieuwe verwarmingsinstallatie aan te leggen, voelt de ad hoc cel ‘nieuwe verwarming’ zich onnodig gecontroleerd, gewantrouwd en gecorrigeerd door de cel ‘bestuur’.
  • En als in 1994 het kerkasiel aan enkele christenen uit Syrië en Turkije ten einde loopt, voelt de cel ‘kerkasiel’ zich gedesavoueerd door de cel ‘bestuur’.

Drie conflicten met als constante de cel ‘bestuur’. Het is een uiting van de onlangs gegroeide nieuwe verhoudingen binnen Jonge Kerk: de pastor treedt qua beïnvloeding, gezag, charisma een stapje terug, de leemte wordt opgeëist door cellen. Zoals ik op de middelbare school in de natuurkundeles al leerde: elk vacuüm vult zichzelf.

Het moge duidelijk zijn dat ik het in déze beschrijving van geen enkel belang vind welke cel er in de afzonderlijke conflicten ‘gelijk’ heeft. De vraag is: hoe zijn deze conflicten opgelost? Het antwoord luidt: ze zijn niet opgelost. Een enkele jongekerker geeft er de brui aan en laat zich niet meer zien. Andere jongekerkers gaan mokken en morrend over tot de orde van de dag. En er zijn mensen die nu nog de pijn ervaren van deze ruzies van twintig jaar geleden.

Had dit anders gekund? Daar ga ik niet over. Ik signaleer het als een verschijnsel dat past bij die ontwikkelingsfase van Jonge Kerk. En ik wijs erop dat in de periode van pastor ’98 dergelijke conflicten zich niet meer voordoen. Alle cellen, met uitzondering van de cel ‘bestuur’ boeten in aan invloed. Op de lijn van A naar D wordt de b van bestuur al maar groter en schuift naar links. Dat proces versterkt na het aantreden van pastor ’06. Helaas is deze pastor feitelijk relatief weinig beschikbaar. De gemeenschap vangt dat prima op, maar primair onder aanvoering van het bestuur. De b van bestuur wordt weer groter.

2006 - heden

A------------b------------------------------------------D

 Jonge Kerk gaat nu steeds meer het karakter krijgen van een organisatie in plaats van een beweging. Ik kies ervoor dit niet te staven met concrete waarnemingen, omdat elke waarneming die ik meld, een ‘Ja, maar ..!’ zal uitlokken binnen onze gemeenschap. Ik heb nu eenmaal het gevoel dat Jonge Kerk ‘ver-organiseert’.

Hiervóór schrijf ik al dat de meeste cellen aan invloed inboeten. Dit heeft ook alles te maken met het stijgen van de leeftijden, en met het wegvallen van gekwalificeerde mensen. Het aantal theologen (priesters en ex-priesters) neemt af. Koplopers en voortrekkers in diverse cellen worden oud, ziek of ze overlijden. De overblijvers worden gemiddeld meer ‘moe’. Steeds meer verantwoordelijkheden die voorheen door cellen worden opgeëist, vallen terug naar het bestuur. Jonge Kerk gaat steeds meer op een kerkje lijken, met een b die naar de A tendeert.

Terug naar de hamvraag in de inleiding: hoe kan het zijn dat Basisgroep Jonge Kerk na 44 jaar nog zo’n levende gemeenschap is. Het antwoord luidt in al zijn eenvoud: a) we zijn bij de start gemiddeld zo jong dat we nu pas oud aan het worden zijn, b) bij die start worden we begeesterd door een sterke wil om anders te zijn en c) we beschikken over de juiste vermogens om dat ‘anders zijn’ in stand te houden.

5. Straks?

Als Jonge Kerk 10 jaar bestaat, in 1979 dus, geven bijna 200 bezoekers hun leeftijden op. Hun gemiddelde leeftijd ligt op 31 jaar.

Dertig jaar later, bij het 40 jarig jubileum, bepaalt een betrouwbare berekening de gemiddelde leeftijd op 61 jaar! Als het niet keihard waar was, zou je het niet willen geloven.

En als we deze lijn doortrekken ..?

Jonge Kerk begint met en voor de jeugd. Als deze jongelui ouder worden, en zelf ouders worden, brengen zij hun kroost mee naar de vieringen. De gemeenschap heeft in de achterliggende twintig, dertig jaar enorm veel energie gestoken in deze jongsten. Diverse cellen zijn ervoor in het leven geroepen en de leden van deze cellen hebben er hun ziel en zaligheid in gelegd.  Ik noem de voorbereiding op het Breken en Delen (in r.-k. termen: de eerste heilige communie), in de schoolverlatersviering (r.-k.: vormsel), het jongerenpastoraat voor de jeugdige tieners, en dit alles gelardeerd met kindernevendiensten voor uiteenlopende leeftijden en met grote-mensen-vieringen voor en door kinderen. De meeste van deze activiteiten gaan nog steeds door. Al moet ik daarbij vaststellen dat de geboortecijfers in een gemeenschap van gemiddeld 61-jarigen niet meer echt hoog liggen.

Maar dan? Die tieners? Met dank aan hun ouders en aan onze gemeenschap nemen ze afscheid. Om samen met hun ouders deel te nemen aan de kerstvieringen en zo. En dan heb je het gehad.

Of toch niet?

Heel recent, januari 2013, verzorgen een flink aantal tieners een viering in de reeks: Waar ga je voor? Wij, de omstreeks 61-jarigen, hebben met respect meegevierd. Daar zijn ze weer eens, die kinderen waarvan we denken dat ze ons ontglipt zijn. Niks ontglipt, ze zijn anders gewassen. Wij jongekerkers willen toch al meer dan veertig jaar anders zijn! Nou, dan moeten we niet verbaasd staan als onze kinderen ook anders zijn. Anders dan wij. Zoals wij heel anders kerk(s) waren dan ónze ouders.

Nee, onze opgegroeide kinderen zien we nauwelijks nog in de Ursulakapel. Maar ze zijn hun leven in getrokken met in hun bagage die opvoeding die wij als jongekerkers hen gegeven hebben. Niks om ons zorgen over te maken. Alle reden om tevreden te zijn. Wíj waren anders, zíj zijn anders. Zoals het is, is het goed.

En wij? Wij jongekerkers met klimmende leeftijd?

De zondagse vieringen worden bezocht door vaak meer dan honderd mensen. Het koor staat daar, natuurlijk nooit voltallig, maar met gemiddeld zo’n 35 stemmen. Elke zondag gaan er twee, drie mensen vóór. Het aantal functionerende cellen is nog bijna even groot als twintig jaar geleden. Hoe lang nog?

Laten we nuchter zijn: geen twintig jaar meer. Tegen die tijd kunnen we de Ursulakapel niet meer onderhouden. We kunnen geen part time pastor meer betalen. En wat ervoor in de plaats komt? We zullen wel zien. Laten we niet focussen op wat we gaan missen. Laten we dankjewel zeggen voor die pakweg vijftig jaren dat we Basisgroep Jonge Kerk Roermond mochten zijn. Die vijftig jaren dat wij ‘anders’, dat wil zeggen, op ónze manier kerkgemeenschap konden zijn.

Jos Smeets

Jos Smeets, reeds in de aanhef voorgesteld, schreef deze geschiedenis van Jonge Kerk Roermond in de eerste twee maanden van 2013,op verzoek van de redactie. De redactie beoogde hiermee een serie te publiceren over de ontstaansgeschiedenis van vele (min of meer) zelfstandige geloofsgemeenschappen, sinds de jaren zestig, als gevolg van het enthousiasme van Nederlandse gelovigen tijdens en na het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965). De overgang van rk-kerkplein.org naar debezieling.nl heeft dit plan al in een vroeg stadium doen beëindigen. De redactie hoopt dat deze publicatie over Jonge Kerk toch een voorbeeld mag zijn voor anderen om die andere geschiedenissen toch meer bekendheid te geven.

Reacties

Goed, maar waar is nou het geloof in Christus en in de ene, heilige, katholieke en apostolische Kerk? Daar hoor ik de heer Jos Smeets niet over. En de R.-K. Kerk is vanaf het begin niet democratisch ingesteld. Ik begrijp deze Jonge Kerk niet. En waren de Beatmissen nou écht zo'n succes? Ik vind van niet. De desinteresse in het eigen r.-k. geloof is nog nooit zo groot geweest als nu. En maakt men nu in veel gevallen niet een karikatuur van het r.-k. geloof? Ik zit soms met kromme tenen in de eigen parochiekerk.
Marian Koopman Jac.d - Venhuizen



Reactie plaatsen

Reglement

  • Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
  • Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
  • Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.
Naam  
E-mailadres  
Plaats  
Uw reactie  
Gebruik maximaal 1000 tekens. U hebt nog 1000 tekens tekens.
Captcha  
   

Terug naar "Inculturatie" | Naar boven

Disclaimer
EnglishDeutschFrancaisEspanol