Vrouwelijke priesters benaderen verschillend de geldigheid van wijdingen  
Home > Thema's > Kerk zijn > Ambten > Vrouwelijke priesters benaderen verschillend de...
Vertalingen: Nederlands English 
Dr. Rosemary Radford Ruether
18/10/10

Vrouwelijke priesters benaderen verschillend de geldigheid van wijdingen

In 2002 werden zeven rooms-katholieke vrouwen in Oostenrijk op de Donau tot priester gewijd door een onafhankelijke katholieke bisschop, Romulo Antonio Braschi. Later wijdden niet nader genoemde bisschoppen enkele van deze vrouwelijke priesters tot bisschop. Deze vrouwen hebben op hun beurt andere vrouwelijke diakens, priesters en bisschoppen gewijd. Dit was het begin van een beweging, de Roman Catholic Women Priests (RCWP), die momenteel zegt vier vrouwelijke bisschoppen en 45 vrouwelijke priesters in de Verenigde Staten en nog andere in Europa en Canada te hebben. Deze beweging heeft een gedegen ecclesiologie ontwikkeld, die stelt dat ze in rechtmatige overeenstemming is met de rooms-katholieke traditie en tevens een geldige hervorming is die authentiek apostelschap van gelijken uit de vroegste kerk in ere herstelt op basis van de verlossende zending van Christus.(1)

Met verwerping van de pauselijke verklaring van 28 mei 2008, dat de vrouwen en de mannelijke bisschoppen die hen oorspronkelijk wijdden, “geëxcommuniceerd zijn latae sententiae” (automatisch), verklaarde RCWP dat “we zullen voortgaan met onze geliefde kerk te dienen in een hernieuwd priesterschap dat allen uitnodigt om de sacramenten in gemeenschappen te vieren die inclusief,  gecentreerd rond Christus en door de Geest bezield zijn, waar ook maar een beroep op ons wordt gedaan”. RCWP stelt dat ze deel uitmaken van de “apostolische successie”, gebaseerd op de geldigheid van de bisschopswijding door hun stichter-bisschop:

“De wijdingen van rooms-katholieke vrouwelijke priesters zijn geldig vanwege de ononderbroken lijn van apostolische successie binnen de rooms-katholieke kerk. De oorspronkelijke wijdende rooms-katholieke mannelijke bisschop die onze eerste vrouwelijke bisschoppen wijdde is een bisschop in een ononderbroken lijn van apostolische successie  binnen de rooms-katholieke kerk in volle gemeenschap met de paus. Daarom zijn de wijdingen van diakens, priesters en bisschoppen door onze bisschoppen geldig. Dientengevolge worden alle gekwalificeerde kandidaten, inclusief gedoopte voorgangers en priesters uit andere christelijke tradities, die bij onze bisschoppen worden voorgedragen voor een wijding, gewijd door handoplegging en zo ingeleid in dezelfde apostolische successie van de rooms-katholieke kerk”.(2)

Natuurlijk is de paus het met deze visie niet eens. Voor hem zijn de vrouwelijke bisschoppen, priesters en diakens, zowel als de oorspronkelijke bisschoppen die met deze wijdingen begonnen, automatisch geëxcommuniceerd, op grond van het feit dat deze wijdingen plaatsvonden in strijd met de kerkleer en zonder goedkeuring van de paus.  Daarnaast ligt er de theologische aanname dat vrouwen uit de aard van hun vrouw-zijn geen geldige wijding kunnen ontvangen als priester in de rooms-katholieke kerk.(3) (De mentaliteit van het Vaticaan jegens vrouwen kwam aan het licht op 15 juli 2010 met het uitbrengen van een document  waarin seksueel misbruik van kinderen door priesters en de wijding van vrouwen als “zeer ernstige misdaden” op één hoop werden gegooid.) Wat houden de begrippen ‘apostolische successie’ en ‘volledige gemeenschap met de paus’ dan nog in als deze beweging aanneemt dat het niet wordt aangetast door dit fundamentele conflict met de pauselijke autoriteit?

Alvorens dit punt te bespreken lijkt het goed eerst te kijken naar een andere benadering van wat een geldige wijding is, een benadering die in een geloofsgemeenschap in San Diego (Californië, VS) ontstond onder leiding van een rooms-katholieke vrouwelijke priester, Jane Via. Via, een gelovige leraar en jurist, wilde graag een energieke en katholieke gemeenschap stichten die paste bij haar kijk op hoe zo’n gemeenschap er uit zou moeten zien en wilde daar ook lid van zijn. Ze deed dat met de hulp van ex-priester Rod Stephens en zij vormde in 2005 de Mary Magdalene Apostle Catholic Community (MMACC).

Nancy Corran, een vrouw die vroeger protestant was en die een graad in de theologie heeft van Oxford en een Master of Divinity van de Graduate Theological Union in Berkeley (Californië), werkt al enige jaren samen met Jane Via en Rod Stephens als pastoraal werker. In 2009 besloot Corran katholiek te worden binnen de Mary Magdalene gemeenschap. De leiding van de Mary Magdalene kerk deed een beroep op haar om priester te worden in hun gemeenschap. Ze besloot echter geen bisschop uit de RCWP beweging te vragen om haar te wijden, maar haar wijding te laten plaatsvinden als een collectieve actie van hun gelovige gemeenschap. Ze baseerden zich daarbij op wat ze lazen in de vroegste kerkgeschiedenis over hoe christenen in de eerste eeuwen na Jezus’ dood priesters beriepen via een collectieve actie van de plaatselijke geloofsgemeenschappen. Deze wijding van Corran als diaken en vervolgens als priester via collectieve actie van de MMACC vond plaats op 30 en 31 juli 2010. Iedereen in de gemeenschap, inclusief de kinderen, legde Corran de handen op en tekenden als bedienaren het officiële document.

Dit besluit van de MMACC heeft tot ernstige onrust geleid onder enkele leden van de RCWP. Enkelen hebben zelfs gesuggereerd dat deze actie de apostolische successie van hun beweging ondermijnt. Dit impliceert dat de wijding van Corran buiten deze lijn van apostolische successie valt. Dit verschil van mening heeft geleid tot een onderzoek naar de basis van het concept van apostolische successie dat zo belangrijk is geworden voor RCWP en waarop zij per slot van rekening de geldigheid van haar wijdingen baseert, ondanks de afwijzing door de paus. Waarom voelt het leiderschap van de MMACC dat zij dit verschil van mening kan negeren, terwijl Via zelf gewijd werd binnen de RCWP? Wat betekent apostolische successie eigenlijk als geldige basis voor de wijding van priesters door bisschoppen?

Het concept van apostolische successie wordt in brede kring ter discussie gesteld. Hoewel het geclaimd wordt door de rooms-katholieke kerk, zien de meeste protestanten, op basis van historisch onderzoek naar het vroege christendom, het als historische fictie zonder veel basis in het ‘apostolische’ ofwel eerste-eeuwse christendom. In de opinie van de meeste moderne kerkhistorici was de vroege kerk van de eerste en tweede eeuw na Christus behoorlijk divers. Het christendom manifesteerde zich in verscheidene bewegingen die een heel diverse kijk op de wereld uit die tijd vertegenwoordigden. In veel steden in het nabije Oosten, zoals Alexandrië, waren sommige van de vroegchristelijke groepen allerlei gnostische overtuigingen toegedaan.

Volgens de evangeliën koos Jezus twaalf discipelen tijdens zijn leven.(4) Na zijn dood, werd een van hen, Judas Iscariot, Jezus’ verrader, vervangen door Matthias, na gezamenlijk beraad van de overgebleven elf (Handelingen 1,15-26). Maar deze twaalf apostelen hebben weinig geschreven bronnen nagelaten over de evangelisatie van de heidenen en het stichten van kerken over de wereld. Feitelijk was het oorspronkelijk idee van de twaalf apostelen bedoeld om de twaalf stammen van Israel te vertegenwoordigen, en niet een groep van wereldwijde stichters van kerken waaruit een reeks van bisschoppen stamt.

Het idee van een kerk van niet-Joden uit alle windstreken kwam tot stand met de bekeringsmissie van Paulus, die zelf geen lid was van de oorspronkelijke groep rond Jezus, maar een bekeerling na Jezus’ dood. In het verhaal over de verbreiding van het christendom buiten Palestina verdwijnen de namen van de meeste van de twaalf apostelen uit beeld. De enigen waarvan men zegt dat ze een relatie hebben met streken buiten Palestina zijn Petrus, die geassocieerd wordt met Antiochië, en ook met Rome (waar hij stierf), Johannes met Efese, hoewel niet als stichter van een kerk, en Thomas met India, waarbij vermeld moet worden dat die laatste claim historisch gezien twijfelachtig is.(5)

Het concept van een monarchaal episcopaat, dat wil zeggen, stedelijke kerken met aan het hoofd een bisschop die hiërarchisch boven ouderlingen (presbyters) en diakens staat, komt pas langzaam op tussen het einde van de eerste en vroege derde eeuw. Ignatius van Antiochië eiste zulk monarchaal herderschap op voor zichzelf in de kerk van Antiochië, in brieven die hij vroeg in de tweede eeuw schreef, terwijl hij op weg was naar het martelaarschap in Rome, maar hij maakt geen melding van Petrus als de apostel-stichter van zijn kerk.(6) Irenaeus van Lyon, die verschillende gnostische richtingen aanvalt in zijn Adversus haereses aan het eind van de tweede eeuw, beschrijft het idee van een opeenvolging van leraren die apostolisch onderricht garandeert als tegenwicht tegen gnostici. Voor hem is de kerk van Rome het voorbeeld bij uitstek van zulke opeenvolging van leraar-bisschoppen.(7)

Verschillende ‘hulpmiddelen’ voor de orthodoxie ontstonden in deze tijd. Eén ervan was een canoniek Nieuw Testament samengesteld uit geschriften waarvan men wist dat ze uit een oudere traditie stamden en daarom als ‘apostolisch’ werden beschouwd. Deze werden gezien als duidelijk onderscheiden van de veelheid aan geschriften die circuleerden binnen de kerken die de namen van apostelen droegen –­ zoals het Evangelie volgens Petrus, de Handelingen van Petrus en de Openbaring van Petrus, de Handelingen van Andreas en de Handelingen van Johannes – maar werden gezien als ketters met betrekking tot hun inhoud.(8) Een historische lijn in de leer die teruggaat tot de eerste of begin tweede eeuw, die werd ondersteund door een opeenvolging van leraar-bisschoppen, werd beschouwd als het geldig maken van deze apostolische traditie. Deze geschriften werden gebruikt om wat als orthodoxie werd beschouwd te onderscheiden van de veelheid aan andere tradities van een wat meer gnostieke inslag.

Gedurende het proces van definiëring van deze ‘apostolische traditie’ tegenover de ‘ketterijen’, stelden schrijvers als Irenaeus een historische argumentatie op die inhield dat wat er aan het einde van de tweede eeuw als orthodoxie ontstond de oorspronkelijke leer van Jezus en de apostelen was – en dat de verschillende andere vormen van christen zijn werden afgewezen als latere ontsporingen. Moderne historici stellen algemeen vast dat de historische werkelijkheid eigenlijk meer het tegengestelde was van deze optiek. Met andere woorden, dat vele verschillende varianten van christen zijn, van oudere datum waren. Wat gedefinieerd werd als orthodoxie was een constructie die pas later ontstond. De geslaagde zuivering van deze vroegere diversiteit maakte dat de nieuwe orthodoxie historische authenticiteit kon claimen.(9)

Een rechte lijn van bisschoppen die afstamden van de oorspronkelijke apostelen die vooraanstaande kerken stichtten, was de kern-idee  in deze aanspraak op de ‘apostolische leer’ die ontstond. In deze redenering werden de twaalf discipelen uitgezonden over de wereld, stichtten kerken in belangrijke steden met zichzelf als bisschop en gaven elke kerk een identieke apostolische leer. De lijn van opeenvolgende bisschoppen die begon bij de apostel die de kerk had gesticht droeg deze leer generatie na generatie ongewijzigd verder. Dit concept van apostolische successie, met opeenvolgende bisschoppen die afstamden van de stichter-bisschop, is nauwelijks gebaseerd op de historische realiteit van de feitelijke verbreiding van het christendom, hoewel het natuurlijk wel een bruikbaar (en ongetwijfeld oprecht geloofd) idee was voor kerken om een zich vormende orthodoxie te verdedigen tegen hun rivalen.

Rome wierp zich al vroeg op als bewaker van de apostolische leer, hoewel, en dat is best interessant, de monarchale bisschop daar kennelijk pas laat verschijnt. De ‘orthodoxe’ Romeinse kerk uit de tweede eeuw was één van de verschillende christelijke groepen in de stad. Maar deze kerk in oprichting behield tot in de derde eeuw een meer collectieve vorm van kerkbestuur, waarin de bisschop een leidende ouderling was, méér dan een monarchale bisschop die boven de andere ouderlingen stond.(10)

Een belangrijk document dat de traditie van deze Roomse kerk beschrijft is dat van Hippolytus van Rome, een in Griekenland geboren presbyter in deze kerk, die vroeg in de derde eeuw een verhandeling schreef getiteld De apostolische traditie. Hippolytus was een rigoureus denker die erop uit was verschillende ketterijen uit te bannen. Hij werd voor korte tijd tot bisschop gekozen tegenover de veel losser denkende leider van de kerk, genaamd Callixtus, die in de latere traditie wordt beschreven als ‘paus’ van 217-222. Hippolytus geeft in De apostolische traditie zijn eigen herinnering door van hoe zaken gingen in deze kerk in het midden van de tweede eeuw. Hij gaat, en dat is belangrijk, uit van een collectieve autoriteit waarin de kerk als geheel ofwel “alle leden” de bisschop benoemen. De presbyters en “de bisschoppen die daar toevallig aanwezig zijn” geven hun instemming en doen mee aan de handoplegging van deze leider. Het is duidelijk dat wat als kerkorde in het Rome van het midden van de tweede en vroege derde eeuw wordt gezien, er een is van collectieve beroeping en wijding door de plaatselijke geloofsgemeenschap als geheel.(11) Op deze traditie beroept de Mary Magdalene Apostle Catholic Community zich nu.

Het begrip ‘de apostelen’, dat wil zeggen, de twaalf discipelen gekozen door Jezus, die kerken stichtten en een reeks monarchale bisschoppen inaugureerden, werd in zijn historische vorm geformuleerd aan het einde van de tweede en in de derde eeuw en verschijnt als een vast begrip in de Kerkelijke geschiedenis van Eusebius, die opeenvolgende versies van zijn werk schreef tussen 305 tot 330. Voor Eusebius werd orthodoxie gegarandeerd door apostolische successie via het stichten van kerken door apostelen en het doorgeven van een identieke apostolische leer door de successie van bisschoppen in elke kerk. Eusebius geeft veel verwijzingen naar bisschoppen van verscheidene kerken van Klein-Azië tot Italië, maar hij kan slechts voor vier leidende kerken: Jeruzalem, Alexandrië, Antiochië en Rome, doorlopende lijsten bieden, vanaf de tijd van de apostelen tot zijn eigen tijd.(12) Hij biedt enkele gedeeltelijke lijsten voor andere kerken, zoals Korinte, maar hij geeft niet aan dat die gesticht zijn door de oorspronkelijke apostelen.

Nauwgezette bestudering van zijn lijsten voor de vier leidende kerken roept de vraag op of die werkelijk gesticht werden door een van de twaalf apostelen. Jeruzalem claimt als zijn stichter, Jacobus, de broer van Jezus, die geen apostel was in Jezus’ tijd maar zich tot het christendom bekeerde na diens dood. De namen van twaalf Joodse leiders van deze kerk “van de besnijdenis” worden genoemd, vanaf Jacobus’ tijd tot de verwoesting van de stad door de Romeinen in 139, toen deze kerk verdween. Maar het is moeilijk in te denken dat deze uitgebreide lijst werkelijk een successie van monarchale bisschoppen vertegenwoordigt, of dat ze alleen de namen geeft van leiders uit diezelfde tijd. Voor de periode nadat deze kerk in 139 verdwenen was, wordt een tweede lijst bisschoppen vastgesteld voor een niet-Joodse kerk in een nieuw gestichte Romeinse stad nabij Jeruzalem. Maar het is een raadsel hoe deze lijst kan worden gezien als een voortzetting van de lijn van Jacobus, Jezus’ broer.

De Alexandrië-lijn claimt geen apostel als stichter maar noemt Marcus, de auteur van het evangelie dat zijn naam draagt, als zijn stichter. Maar de lijst van opeenvolgende bisschoppen van die stad is hoogstwaarschijnlijk een latere constructie, in een tijd dat de orthodoxie zich langzamerhand teweer stelde tegen vroegere gnostieke dwalingen. In Antiochië, “waar de discipelen voor het eerst christenen werden genoemd” (Handelingen 11,26) was Petrus kennelijk aanwezig bij meer dan een gelegenheid. Eusebius claimt Petrus als de eerste bisschop van Antiochië, met Ignatius als zijn opvolger(13), maar Ignatius zelf schijnt daar niets van te weten.

Rome, dat het model werd voor het idee van apostolische successie, claimt zowel Petrus als Paulus als stichters. Maar wij weten dat de kerk van Rome reeds bestond toen Paulus predikend rondtrok in Griekenland, en Petrus nog niet in Rome was geweest. Petrus is daar wellicht de marteldood gestorven, maar stichtte de kerk van Rome niet, en was ook geen leider daar, om van ‘bisschop’ nog maar niet te spreken. Derhalve verschrompelt in beide gevallen bij nader onderzoek de link van latere lijsten van bisschoppen met een veronderstelde apostel-stichter totaal.

Er is niet alleen een historisch gat tussen de apostelen en latere lijsten van bisschoppen, maar ook lijkt het originele concept van apostolische successie, dat zich ontwikkelde in de late tweede tot de vierde eeuw, in oorsprong niets te maken te hebben met het door Jezus doorgeven van de priesterlijke macht om de eucharistie te vieren aan de apostelen, en door hen aan bisschoppen (die daardoor weer andere bisschoppen en priesters konden wijden met de bevoegdheid de eucharistie te vieren). Apostolische successie ging oorspronkelijk over de apostolische leer(14) en niet over de priesterlijke bevoegdheid om eucharistie te vieren. Het was een manier om een eenduidige vorm van christelijke verkondiging vast te leggen vanaf Jezus via de apostelen, ten behoeve van een lijn van leraar-bisschoppen, welke verkondiging in alle kerken kon worden gepredikt als tegengif tegen ketterijen. Zo werd aan de vroeger verschillende vormen van christendom een halt toegeroepen.

Het idee van apostolische successie als het overdragen van de priesterlijke bevoegdheid om de eucharistie te vieren aan bisschoppen vanaf Jezus en zijn apostelen, is een later idee dat langzamerhand de plaats innam van de vroegere nadruk op continuïteit in de apostolische  leer. Dit idee komt pas tot volle bloei in de 12de eeuw als er een concept van het priesterschap wordt gedefinieerd gebaseerd op de macht om de eucharistie “tot stand te brengen” (dat wil zeggen brood en wijn te veranderen in het lichaam en bloed van Christus). Deze bevoegdheid wordt dan gezien als de essentie van de wijding met uitsluiting van eerdere ideeën over wijding  die gebaseerd waren op de installatie in verschillende ambten. Deze vroegere kijk op wijding als installatie voor het bekleden van diverse ambten maakte het mogelijk om verschillende mensen als gewijd te beschouwen, inclusief vrouwen zoals koninginnen, abdissen en diakonessen.

Toen wijding in de eerste plaats in verband werd gebracht met priesterschap en de daaraan verbonden bevoegdheid ‘de eucharistie tot stand te brengen’, werd het idee van wijding als installatie in verschillende ambten terzijde geschoven. En daarmee verdween dus de mogelijkheid van de wijding voor vrouwen. Deze macht om ‘eucharistie te doen’ kon alleen geërfd worden door mannen die delen in Christus’ man zijn. Deze macht werd gezien als door Christus zelf overgedragen aan zijn twaalf apostelen en door hen aan hun bisschoppelijke opvolgers. Zo gezien is de triomf van een priesterlijk eucharistisch concept van wijding dat via apostolische successie wordt doorgegeven op zichzelf een integraal deel van een proces waarin vrouwen als mogelijke wijdelingen werden geëlimineerd.(15)

Het is ironisch te zien dat het juist dit twaalfde-eeuwse concept van apostolische successie als het overdragen van de bevoegdheid de eucharistie te vieren is, dat door de RCWP geclaimd wordt, gezien het feit dat zij de episcopale wijding van hun stichter-bisschoppen opvoeren als bewijs voor de geldigheid van hun eigen wijdingen. Dit concept van geldige wijding, overgedragen via apostolische successie vanaf hun stichter-bisschoppen, werkt alleen maar als men impliciet de overdracht van deze bevoegdheid van de ene bisschop op de andere mechanisch bekijkt. Met andere woorden, wijding in apostolische successie, zo wordt verondersteld, draagt een soort spirituele macht over als persoonlijk ‘bezit’, dat de gewijde persoon desgewenst kan afstaan – geheel los van instemming door de paus als degene die in de rooms-katholieke kerk het laatste woord heeft waar het gaat om wie kan of moet worden gewijd.

Deze bevoegdheid kan dan op volle kracht ter hand genomen worden, en de bisschop die vrouwen wijdt kan dan zelfs gezien worden als zijnde ‘in volledige gemeenschap met de paus’ ondanks het feit dat hij geëxcommuniceerd wordt door de paus. Zo heeft ‘in gemeenschap zijn’ met de paus in deze context niets te maken met het eens zijn met hem zijn over wie gewijd kan worden, maar eerder met het bezitten van deze wijdingsbevoegdheid als een persoonlijke begiftiging die kan worden overgedragen aan anderen via de sacramentele daad van het wijden.  

De leiders van Mary Magdalene Apostolic Catholic Community daarentegen gaan terug naar een veel vroegere kijk op wat kerk en wijding is, die dichter bij de tijd van de apostelen staat en waarvan Hippolytus in zijn verhandeling over de apostolische traditie gewag maakt. Bij hem heeft wijding te maken met het installeren van iemand in het ambt van leraar en leider van de eredienst voor een geloofsgemeenschap die door “alle leden” van die gemeenschap collectief kan worden beroepen en gewijd.

Betekent dit dat de MMACC gemeenschap gelijk heeft in haar optiek en dat de RCWP haar foutieve kijk op apostolische successie moet laten varen? Daar gaat het niet over. Beide bewegingen kunnen zich beter concentreren op wat ze gemeen hebben als basis voor hun claim op de geldigheid van hun verschillende vormen van wijding. Deze gemeenschappelijke basis vindt zijn oorsprong in de geschiedenis en traditie van christelijke kerken als geloofsgemeenschappen, verbonden met het verleden door historisch besef en door voortdurende begeesterde inspanning om, wat het meest bezielend is in hun tradities, te reconstrueren, en door zich te baseren op een gelovig weer opbouwen van die bezielende traditie. RCWP en MMACC proberen beide ‘apostolisch’ te zijn in hun denken en leven en doen dat door verschillende versies van dat proces.

Rosemary Radford Ruether

Rosemary Radford Ruether is gasthoogleraar in feministische theologie aan de Claremont School of Theology en de Claremont Graduate University; zij was hoogleraar feministische theologie aan de Pacific School of Religion, en de Graduate Theological Union. Zij wordt beschouwd als een pionier op het gebied van de feministische theologie. Bovenstaande bijdrage verscheen op 10 augustus in de National Catholic Reporter.

Vertaling: Gerard M. Willems


 

(1) "Ordinations," romancatholicwomenpriests.org.

(2) Ibid.

(3) De visie dat vrouwen op grond van hun gebrekkige vrouwelijke natuur ongeschikt zijn om gewijd te worden, werd ontwikkeld door Thomas van Aquino die zich baseerde op de antropologie van Aristoteles. Zie: Kari Borreson: Subordination and Equivalence. The Nature and Role of Women in Augustin and Thomas Aquinas (Washington DC, University Press of America, 1981), blz. 236-239.

(4) De lijsten van twaalf apostelen staan in Matteüs 10,2-4, Marcus 3,16-19, Lucas 6,14-16. Handelingen 13 heeft elf namen, Judas Iscariot wordt weggelaten. De lijsten stemmen niet overeen. Matteüs en Marcus hebben Taddeus op de lijst staan. Lucas en Handelingen hebben deze naam niet, maar wel die van Judas, zoon van Jacobus.

(5) Zie de Wikipedia-artikelen over ‘Johannes de apostel’ en ‘Thomas de apostel’.

(6) Zie: The Letters of Ignatius of Antioch, Gerald G. Walsh, trans. The Apostolic Fathers, The Fathers of the Church, vol. 1 (NY: CIMA Publishing Company, 1947), blz. 83-127.

(7) Irenaeus, Against the Heresies, III.3,23.

(8) Zie: Harry Y. Gamble, The New Testament Canon: Its Making and Meaning (Philadelphia: Fortress Press, 1985).

(9) De geleerde wiens werk hielp bij het tot stand komen van deze visie is Walter  Bauer, Orthodoxy and Heresy in Early Christianity (Philadelphia: Fortress, 1971).

(10) Zie: Kurt Aland, A History of Christianity, vol. 1 (Philadelphia: Fortress Press, 1985), blz. 120.

(11) The Apostolic Tradition of Hippolytus, Burton Scott Easton, trans. (Archon Books,1962).

(12) Eusebius, The History of the Church from Christ to Constantine, G.A. Williamson, trans. (Minneapolis, MN: Augsburg Publishing House, 1965) appendix, blz. 415-17.

(13) Ibid., blz. 145 (Book III.36).

(14) Zie: Ireneus op.cit., die verwijst naar de opvolging van bisschoppen in Rome als leraren die met elkaar overeenstemmen in de verkondiging van de “juiste leer” waarbij ze geen “geheime verkondiging” aanboden.

(15) Een belangrijk boek dat de ontwikkeling laat zien van dit soort visie op wijding en de onderdrukking van vroegere vormen van wijding die er ook voor vrouwen waren, is Gary Macy, The Hidden History of Women's Ordination (Oxford: Oxford University Press, 2007).


Reactie plaatsen

Reglement

  • Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
  • Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
  • Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.
Naam  
E-mailadres  
Plaats  
Uw reactie  
Gebruik maximaal 1000 tekens. U hebt nog 1000 tekens tekens.
Captcha  
   

Terug naar "Vrouwelijke priesters benaderen verschillend de geldigheid van wijdingen" | Naar boven

Disclaimer
EnglishDeutschFrancaisEspanol