Over de schutting kijken  
Home > Thema's > Kerk zijn > Ambten > Over de schutting kijken
Dr. Ton van Eijk
22/6/07

Over de schutting kijken

U had Anton Houtepen gevraagd om eens vanuit zijn expertise op het terrein van de oecumene te kijken naar de vragen die u de laatste jaren (met en sinds het verschijnen van Ambachtelijkheid en toewijding) hebben beziggehouden. Ik zal dat ook doen, maar waarschijnlijk vanuit een andere invalshoek dan die hij in gedachte had, het rapport over het ambt dat binnen de Raad van Kerken in Nederland in bespreking is. Ik versta de oecumenische benadering van de zaak vandaag zo, dat ik u uitnodig eens over de schutting van het eigen, rooms-katholieke erf heen te kijken. Mijn plan is u te laten zien dat en hoe de vragen die u zich stelt met betrekking tot ambt, wijding, functies en taken ook spelen in andere kerken. Ik wil u laten zien dat die vragen en tot op zekere hoogte ook de manier waarop ze worden beantwoord niet specifiek zijn voor de rooms-katholieke kerk. Het gaat hier bovendien om kerken die voor de toelating tot ordinatie of wijding geen criteria hanteren die betrekking hebben op burgerlijke staat of sekse van de te wijden c.q. ordineren personen. Het eerste deel van mijn betoog gaat daarover (1.1-2). De bedoeling ervan is de discussie binnen onze kerk(provincie) in een bredere context te plaatsen. In een tweede deel zal ik ingaan op wijding, sacrament(aliteit), ambt, functies en taken en de wijze waarop die zich tot elkaar verhouden (2.1-2).

Niet specifiek katholiek

1.1. Een maand geleden waren Ton Meijers en ik gevraagd bij te dragen aan een symposium van het Centrum voor Kerk en Recht van de VU; dat was gewijd aan de positie van wat in de Protestantse Kerk(en) de kerkelijk werker en in de RKK de pastoraal werker genoemd wordt. Aanleiding was het rapport Werken in de wijngaard dat voorwerp van bespreking was in de laatst gehouden synode van de PKN. Dat was een herschreven versie van het rapport dat vorig jaar door de synode was besproken (Pastores in beweging). Het is de discussie over wat in de pers de ‘hbo-predikant’ werd genoemd.

Ik heb op dat symposium pas goed begrepen wat de theologische draagwijdte van die discussie is. In de gangbare opvatting, die het ook na deze synode gehouden heeft, moet de predikant zijn theologische opleiding hebben gevolgd en voltooid op academisch niveau. Die impliceert namelijk voldoende kennis van de grondtalen van de Bijbel; die moet de predikant als Dienaar van het Goddelijk Woord (VDM) beheersen. Die vereiste hangt dus duidelijk samen met wat voor het ambt van predikant wezenlijk is. Pleiten voor een predikant die ‘slechts’ een hbo-opleiding heeft, is tornen aan die vereiste. Een synodale meerderheid vond dat iemand met een hbo-opleiding alleen kerkelijk werker en geen predikant kan worden.

Binnen onze kerk speelt het niveau van de genoten opleiding geen rol van betekenis. Een van de redenen voor de sluiting van de seminaries eind jaren ‘60 van de vorige eeuw was, dat de bisschoppen voor hun middenkader een academische vorming passend achtten gezien het stijgend ontwikkelingsniveau van de bevolking. Zij zijn daar intussen stilzwijgend al lang van teruggekomen. De taleneis heeft in de RKK nooit zo zwaar gewogen; de relevante documenten laten zien wat voor de RKK wel zwaar weegt: het Latijn als de taal van de Kerk van het Westen.

Behalve dit opmerkelijk verschil vertoonde de discussie over de kerkelijk werker in de PKN ook enkele overeenkomsten met die over de pastoraal werker binnen de RKK.

  • Op de eerste plaats worstelt men ook in de PKN met de terminologie. Bij ons is pastoraal werk(st)er een ambt (officium), maar mag het van de Instructie geen ministerium (bediening) heten; maar in de kerkorde van de PKN wordt een onderscheid gemaakt tussen ambten enerzijds en bedieningen of diensten anderzijds (KO art.V, vooral 1 en 6). Ambten zijn er maar drie, namelijk die van predikant, ouderling en diaken. Dit drietal geldt als even onaantastbaar als in de kerken van het katholieke type het zogenaamde drievoudig ambt van bisschop, presbyter (‘priester’) en diaken – dat zijn in deze traditie ambten die slechts op grond van wijding kunnen worden uitgeoefend. Van wijding wordt in het gereformeerd protestantisme niet gesproken. Maar in een ambt wordt men bevestigd, terwijl men in een bediening of dienst wordt gesteld of ingeleid. Naar het woord ‘leek’ zoekt men overigens in Kerkorde en Ordinanties van de PKN vergeefs.
  • Op de tweede plaats is er een vergelijkbare strijd om de competenties. Noch de protestantse kerkelijk werker noch de rooms-katholieke pastoraal werk(st)er ontlenen hun bestaansrecht aan het ontbreken of het tekort aan bevestigde casu quo gewijde ambtsdragers. Het zijn ook los van die conjuncturele factor erkende posities in de kerk. Maar zoals in onze kerk bevoegdheden van geordineerden worden afgebakend van die van leken (de Romeinse Instructie, Meewerken in het pastoraat van de Nederlandse bisschoppen), zo doen KO en Ordinanties (Ord.3 art.12) van de PKN dat met betrekking tot de bevoegdheden van de ambtsdragers enerzijds en die van de kerkelijk werker anderzijds. Meer dan eens was de afgelopen jaren ter synode de vraag aan de orde, of de kerkelijk werker in de kleine gemeenten die geen eigen predikant meer kunnen betalen niet ook de sacramentsbediening voor zijn/haar rekening zou mogen nemen. Het woord bedient hij/zij toch ook al – al mag dat eigenlijk niet zo heten: hij/zij ‘spreekt een stichtelijk woord’. En ook dat is voor ons herkenbaar: de pastoraal werk(st)er mag in de eucharistie niet de homilie houden, waar dit toch gebeurde moest het anders heten (‘schriftuitleg’, ‘getuigenis geven’) – nu wil men van die dubbelzinnige situatie helemaal af: zie omroepparochie. Bij beide geloofsgemeenschappen zit de bedoeling voor om woord en sacrament bijeen te houden. Opmerkelijk is, dat de bediening van de doop blijft voorbehouden aan de predikant, de kerkelijk werker is daartoe niet bevoegd – de ouderling en de diaken trouwens evenmin. Ik kreeg uit de discussie die in 2000 ter synode gevoerd is over de sacramentsbediening door de kerkelijk werker de indruk dat men eerder het Avondmaal dan de doop in het vizier had. De RKK daarentegen is ten aanzien van de bedienaar van de eucharistie streng, ten aanzien van de doop vergeleken met andere kerken (ook de Orthodoxie) mild – of laks.

1.2. Ik richt de blik vervolgens niet alleen over de schutting van het roomse erf, maar ook over de landsgrenzen, en wel naar de VELKD, het verband van lutherse kerken in Duitsland. De bisschoppenconferentie van deze kerken schreef in 2006 een advies (Empfehlung) inzake de roeping tot verkondiging van het woord en bediening van de sacramenten naar evangelische opvatting. Hierin wordt een stap gezet die de PKN vooralsnog niet heeft willen zetten. De aanleiding is dezelfde: vanwege het teruglopen van inkomsten uit de kerkbelasting kunnen kleinere gemeenten geen eigen pastor meer betalen. Reeds bestond in die kerken het instituut van de predikanten (m/v); die hebben zoals hun naam aangeeft preekbevoegdheid, maar hebben een mindere theologische opleiding genoten dan de pastores (PfarrerInnen); deze laatste waren geordineerd, de PraedikantInnen niet. Het advies van de bisschoppen aan de Landeskirchen is nu, dat er in de toekomst behalve geordineerde (ordinierte) ambtsdragers (de PfarrerInnen), die een onbeperkte opdracht hebben, ook andere zullen zijn met een in tijd en ruimte beperkte opdracht; die opdracht houdt evenwel behalve de ambtelijke verkondiging ook de bediening van de sacramenten in. De genoemde PraedikantInnen mogen dus voortaan ook dopen en het Avondmaal bedienen, wat ze blijkbaar feitelijk hier en daar toch al deden. Dit duidt erop dat de bisschoppen met hun advies een ontwikkeling die zich in de praktijk heeft voorgedaan legitimeren. Merk op dat ook hier het criterium voor het onderscheid tussen beide categorieën gelegen is in het niveau van de gevolgde opleiding.

De lutherse bisschoppen zijn zich er wel van bewust dat gereformeerde, lutherse en geünieerde kerken zich er in oecumenische teksten toe hebben verplicht dat het Avondmaal alleen door geordineerden zou worden bediend. Het verwijt dat zij zich daar met hun advies niet aan houden, pareren zij met de opmerking dat zij dat wel doen, want zij zien de ordelijke overdracht (zo wordt rite vocatus uit CA XIV vertaald) als het overkoepelend begrip dat zowel het ordineren als het verlenen van een opdracht omvat (zie n. 52).

Het advies heeft nogal wat kritiek gekregen, niet alleen binnen de eigen kerken (onder andere van de voorzitter van de commissie die het advies heeft voorbereid, D.Wendebourg), maar ook van rooms-katholieke zijde (kardinaal Kasper, W. Thönissen). De laatsten zijn van oordeel dat het advies ten achter blijft bij wat Lutheranen en rooms-katholieken in hun internationale dialoog over het ambt samen daarover hadden geformuleerd. Waarop de lutheranen repliceren: het resultaat van die dialoog is toch van rooms-katholieke zijde nooit formeel gerecipieerd? – en hebben jullie met je door niet geordineerden geleide woord-en-communiediensten niet hetzelfde probleem?

Ik teken hierbij tenslotte nog aan, dat de tekst de indruk wekt, dat ook de Beauftragung als tweede vorm van ordelijke overdracht van het ambt geschiedt in een liturgische viering met handoplegging en gebed. Het is mij niet duidelijk geworden waarin de liturgie van de ordinatie van die van de Beauftragung verschilt. Wel wordt het begrip ‘ordinatie’ afgebakend van wat wij katholieken ‘wijding’ noemen; er is geen essentieel verschil (contrasteer met LG 10) tussen wie geordineerd en wie dat niet is. Wat de geordineerde doet, doet hij/zij op grond van zijn/haar doopsel; de ordinatie verleent geen specifieke genade, laat staan een merkteken. Ik realiseerde me bij lezing van deze tekst weer, dat ‘wijding’ een katholieke term is – en alleen in Germaanse talen de ‘vertaling’ van ordinatio.

1.3. De blik over de schutting richt zich nu westwaarts, over zee, naar de anglicaanse Church of England. Ik wijs er om te beginnen op, dat de rooms-katholieke kerk met de kerken van de anglicaanse gemeenschap (waarvan de Church of England deel uitmaakt) in hun internationale dialoog (ARCIC) zowel inzake de eucharistie als inzake het ambt (ministry) een hoge mate van overeenstemming hebben bereikt. Behalve de ambten van bisschop, priester en diaken die slechts op grond van wijding kunnen worden uitgeoefend (alle door beide seksen en gehuwd of ongehuwd!), kent men de functie van reader. Aan de website van Church of England  ontleen ik de volgende omschrijving van dit ambt:

Readers are lay people in the Church of England, from all walks of life, who are called by God, theologically trained and licensed by the Church to preach, teach, lead worship and assist in pastoral, evangelistic and liturgical work.

Het gaat dus om een lekenambt, dat echter naast een beroep of een andere bezigheid en onbetaald wordt bekleed. Daarmee zijn een overeenkomst en een, overigens niet-theologisch, onderscheid met de pastoraal werk(st)er gegeven. Tot de taken van een reader behoren onder andere:

  • het (publiek) lezen uit de Schrift en preken,
  • het leiden van diensten, behalve die welke door het recht zijn uitgesloten
  • de gaven van het volk ontvangen en naar het altaar brengen (bij eucharistie of communion),
  • het uitdelen van de communie,
  • de communie aan de zieken brengen,
  • werkzaamheden in de pastorale en educatieve sfeer;

speciale toestemming van de bisschop is nodig om:

  • voor te gaan (officiate) bij woord- en communiediensten (Communion by Extension services),
  • voor te gaan bij uitvaarten,
  • regelmatig uitnodigingen te aanvaarden om deel te nemen aan diensten in een kerk van een andere denominatie.

Drie dingen mogen readers niet:

  • dopen, behalve in geval van nood, wanneer iedere leek dat mag,
  • een huwelijksdienst leiden,
  • absolveren en zegenen, behalve met een goedgekeurde alternatieve formule.

Evenals onze kerk trekt de anglicaanse grenzen tussen wat gewijde bedienaren en leken mogen en bakent ze bevoegdheden af. Ze kent echter niet zoiets als suppletie, waardoor leken bij het huwelijk kunnen assisteren en zelfs dopen. Op dat punt zijn de anglicanen strenger dan de rooms-katholieken. Vanaf de jaren 70 rees in de Church of England en in andere kerken binnen de anglicaanse gemeenschap periodiek de vraag of de bediening van woord en sacrament niet incidenteel of zelfs structureel kan worden waargenomen door andere ambtsdragers (ouderlingen, diakens) of leken (in het laatste geval werd in de pers gesproken van een DIY eucharist). De bisschoppen hebben op deze vraag negatief geantwoord en hun stellingname in een doorwrocht rapport beargumenteerd (Eucharistic Presidency, 1997). Ten aanzien van een eventueel voorgangerschap van leken werd het belang van de priesterwijding benadrukt. De anglicaanse benadering van ordination ligt duidelijk dichter bij de rooms-katholieke dan die van de lutheranen in de besproken lutherse Empfehlung.

Wijding

2. In het eerste punt is het woord wijding casu quo ordinatie al verschillende malen gevallen. Ik wil in dit tweede punt vanuit systematisch-theologisch standpunt iets zeggen over wijding en met wijding verbonden taken.

2.1. Door wijding wordt een persoon in staat gesteld op cruciale momenten van het Kerk-zijn te betekenen dat zij wat zij zegt en doet, niet uit zichzelf zegt of doet, maar namens haar Heer. Juist op de momenten waarop de Kerk zichzelf ontvangt is er iemand nodig die dat in zijn persoon betekent. Hij is in zijn persoon een teken; in principe niet altijd en overal, maar alleen dan wanneer hij in zijn handelen de Kerk engageert. (Dat legt dan vervolgens in tweede instantie beslag op zijn hele leven en levensstijl: hij houdt er een bepaalde levensstijl op na, die in RKK het celibaat inhoudt, maar dat pas in tweede instantie!). Tot de cruciale momenten van kerk of kerkelijkheid behoren de sacramenten (als een van de taken van de gewijde bedienaren). De logica van het sacrament vraagt erom dat het bediend wordt door een persoon die zelf sacramenteel betekent wat hij in Christus’ naam (in persona Christi) doet, en dat kan alleen op grond van een sacramentele wijding. Alleen zo kan hij betekenen dat wat hij bedient hem niet toebehoort. Dat de Kerk de sacramenten niet bezit, maar door de sacramenten wordt opgebouwd en aldus zich ontvangt, wordt op deze wijze zichtbaar gemaakt en gesymboliseerd. Het mag wel een paradox heten dat de Kerk op een moment waarop zij macht lijkt uit te oefenen in een persoon die zelf een symbool is te kennen geeft dat zij niet uit zichzelf handelt. De rol van de gewijde bedienaar bij de bediening van de sacramenten bestaat erin te verwijzen naar Christus; zijn optreden moet transparant zijn naar díe Ander, die in de handeling het initiatief heeft en er de oorsprong van is. Men moet dan ook niet spreken van plaatsvervanging, maar van plaatsbekleding, en wel in een symbolische, sacramentele zin die erop neerkomt, dat de gewijde bedienaar niet de plaats van Christus inneemt, maar diens ‘lege plaats’ als de blijvende oorsprong van zijn Kerk en zijn sacramenten open houdt. Daarom heeft men wel gezegd dat wijding teken is van een niet-macht (non-pouvoir).

Symboliek en sacramentaliteit hebben alles te maken met wat zich laat zien, met zichtbaarheid. Zo kan men begrijpen dat de sacramentaliteit van (vooral) het presbyteraat onder druk komt te staan, wanneer bepaalde taken daarvan bij wijze van suppletie worden waargenomen door iemand die niet langs de weg van een symbolisch/sacramenteel ritueel (de wijding) tot die positie geordineerd is. Om deze reden vind ik het te verdedigen met het verlenen van verlof tot dopen en het optreden als kerkelijk getuige bij een huwelijk aan pastoraal werk(st)ers  terughoudend te zijn, en wat mij betreft met het eerste meer dan met het laatste. Ik zou willen stellen dat handelingen eerder aan gewijde bedienaren voorbehouden moeten zijn naarmate ze de Kerk meer committeren. Dat is met de doop eerder het geval dan met de huwelijkssluiting. (Beide komen overigens voor in de opsomming van taken die leken kunnen waarnemen (zie boven, 1.1)). Het is belangrijk dat de bediening van een sacrament, waarvan de kerkelijke dimensie zo belangrijk is, geschiedt door een persoon die krachtens zijn wijding Christus en de Kerk symbolisch kan representeren. In de woorden van de liturgist Paul De Clerck: ‘‘De kerkelijke kwalificatie van de bedienaar moet overeenkomen met de kerkelijkheid van de sacramentele handelingen die hij stelt.’’ (1)

Mijn collega Ruud Huysmans heeft zich in zijn commentaar op de nota MihP de vraag gesteld waarom iets wat kennelijk soms (in geval van nood) kan, denk met name aan het doopverlof, tot uitzonderlijke situaties beperkt zou moeten blijven. Het kan soms, waarom zou het in andere omstandigheden dan niet mogen?(2) Uit wat ik nu net inzake de relatie van bepaalde functies tot wijding heb gezegd, kunt u afleiden dat dit weliswaar kerkjuridisch en theologisch mogelijk is en pastoraal geboden kan zijn, maar toch theologisch niet wenselijk is. Kijk over de schutting naar de praktijk van PKN en Church of England.

2.2. Ik maak tenslotte enkele opmerkingen die deze uitweiding over ambt, wijding en sacramentaliteit nog in een enigszins ander licht plaatsen.

  • De geschiedenis van het wijdingssacrament laat zien dat de reikwijdte van het sacrament van de wijding ruimer of beperkter kan worden opgevat. Onder het sacrament van de wijding kunnen blijkbaar meer of minder functies worden begrepen. Vanaf de 5e eeuw maakten functies als lector, acoliet, portier en exorcist deel uit van de carrière van een clericus, een hele reeks van wijdingen die in het bisschopsambt culmineerde. Theologen als Thomas en Bonaventura beschouwden ze zelfs als deel van het sacrament van de Ordo. Toch werden ze in 1972 door Paulus VI afgeschaft.
  • Vermeldenswaard is, dat de katholieke kerk op het concilie van Trente dit soort ingrepen in de sacramentele orde gelegitimeerd heeft. De Kerk, zo zegt dit concilie, heeft de bevoegdheid om al naar gelang van de omstandigheden aan de sacramenten een en ander te veranderen zolang ze het wezen (substantia) ervan maar onverlet laat (DH 1728). Op zich zou de kerk dus aan de functies van pastoraal werk(st)er of catechist/leraar een wijding kunnen verbinden. Laten we er overigens rekening mee houden dat het Lima-rapport de kerken het zogenaamde drievoudig ambt (bisschop – presbyter – diaken) aanbeveelt aan de kerken die dat niet hebben bewaard.
  • Als men inderdaad een vierde trap van het wijdingssacrament zou willen invoeren, dan moet dit wel van de bestaande drie ambten onderscheiden zijn. Als men de pastoraal werk(st)er die feitelijk de leiding van een parochie heeft zou willen wijden, verschilt zijn ambt nauwelijks van dat van de presbyter. Overigens, helemaal adequaat, dat wil zeggen zonder overlap van taken, hoeft dat onderscheid niet te zijn, want dat is met de ambten van bisschop, presbyter en diaken evenmin het geval.
  • Vaticanum II benaderde zoals we zagen het ambt van bisschop en presbyter als een geheel van taken. Ideaal is dat dit geheel zo veel mogelijk intact blijft. Maar in tijd van nood kunnen niet-gewijden toch heel wat taken ‘bij wijze van suppletie’ waarnemen. De indruk dringt zich op dat  het presbyteraat een soort fonds is waar men al naar gelang de omstandigheden (die van het gebrek aan priesters bijvoorbeeld) functies bij dan wel afdoet. Helemaal uitputten kan men dat fonds evenwel niet; er zijn grenzen aan. Zo wordt in de opsomming in de beleidsnota de homilie tijdens de eucharistie uitdrukkelijk uitgezonderd; hetzelfde geldt voor het voorzitten van de eucharistie en de bediening van het sacrament van boete en verzoening. Dan dreigt voor het presbyteraat toch weer de reductie tot wat er in het uiterste geval van overblijft, de bevoegdheid om te consacreren en te absolveren (potestas consecrandi et absolvendi), een reductie waarvan Vaticanum II het ambt nu juist wilde bevrijden door het als een geheel van onderling nauw samenhangende taken te presenteren.
  • Tenslotte, ik heb de laatste tien minuten veel over de wijding als een van de zeven sacramenten gesproken. De afbakening van deze sacramenten in strikte zin en de beperking van het aantal tot zeven is van betrekkelijk late datum. Sacramentaliteit is weliswaar in het zevental sacramenten geconcentreerd of verdicht, maar heeft ook, en historisch gezien op de eerste plaats, een ruimere, meer diffuse betekenis. Niet alles wat in en aan de kerk sacramenteel mag worden genoemd gaat in het zevental op. Zo kent de kerk sacramentaliën als een bredere 'sfeer' van sacramentaliteit. Daarom kan ook aan het optreden van een pastoraal werk(st)er een zekere sacramentaliteit worden toegekend.  Daarover heeft Henk Witte op uw vorige jaarvergadering gesproken. Sacramentaliteit ligt altijd op het niveau van wat voor allen zichtbaar, betekenisvol en heilsbemiddelend is. Dat is wat veel mensen in de kerk zien en, nog belangrijker, ervaren. Aan de sacramentele structuur van de kerk, die men bedreigd ziet door pastoraal werk(st)ers die teveel in de presbyterrol worden gemanoeuvreerd,  wordt geen afbreuk gedaan; er wordt alleen een ander accent gelegd: het ligt minder op het sacrament van de Ordo, meer op dat van de doop en op een breder begrip van sacramentaliteit.

Ton van Eijk

 


 

(1) Il y a donc adéquation nécessaire entre l’ecclésialité des actes sacramentels et la qualification ecclésiale du ministre qui les célèbre. (Des laïcs ministres des sacrements ? in La Maison-Dieu 194, 1993/2, 27-45 (43))

(2) Kontaktblad Federatie VPW Nederland 2000/5, 12-13 (13)

 


Reactie plaatsen

Reglement

  • Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
  • Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
  • Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.
Naam  
E-mailadres  
Plaats  
Uw reactie  
Gebruik maximaal 1000 tekens. U hebt nog 1000 tekens tekens.
Captcha  
   

Terug naar "Ambten" | Naar boven

Disclaimer
EnglishDeutschFrancaisEspanol