Karl Popper, de filosoof van de politieke democratie  
Home > Thema's > Liturgie > Samenleving > Politieke partijen > Karl Popper, de filosoof van de politieke democrat
Herman van Rompuy
30/12/09

                             Hoe ik Popper heb leren kennen

Ik heb Karl Popper leren kennen via mijn vader die een belangrijke plaats voor hem als wetenschapsfilosoof inruimde in zijn cursus Encyclopedie van de economie. De idee van weerlegbaarheid van elke wetenschappelijke theorie en dat elk besluit voorlopig is, stond centraal in zijn denken. In de menswetenschappen was forumkritiek derhalve essentieel. Er bestaan geen absolute waarheden ‘eens en voorgoed’. Ik herhaal, in de menswetenschappen zeker niet.

Popper plantte zijn wetenschapsfilosofie over in zijn maatschappelijk denken. Daarom werd hij de heraut van het antitotalitair denken en de ‘filosoof van de politieke democratie’. Dat antitotalitaire denken moet ook worden geplaatst in de context dat Popper een Oostenrijkse Jood was, op de vlucht geslagen voor het nazisme. Hij had de tragedie van de utopie aan den lijve ondervonden, de tragedie van de waanidee ‘een nieuwe mens’ te scheppen. De utopie werd de vijand. Ik heb dertig jaar geleden als christendemocraat The Open Society and its enemies in zijn twee delen gelezen, omdat het boek aansloot bij het hervormingsdenken, uitgaande van de mens en de wereld zoals ze zijn. Er zijn natuurlijk verschillen met de christendemocratie, maar er zijn ook raakpunten.

Ik zag Popper in levende lijve in Leuven, bij het begin van de jaren zeventig, op een lezing in het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte. Hij was toen, weliswaar in een beperkte intellectuele wereld, een levende legende. Het was nog de tijd van de Koude Oorlog en in de nadagen van mei ’68 die de marxistische utopie opgegraven had. Het antitotalitaire denken van Popper was dan ook buitengewoon actueel.

Het gevaar van de utopie ‘een nieuwe mens te kunnen scheppen’ 

De totalitaire utopie ‘een nieuwe mens’ te kunnen scheppen is gevaarlijk maar helaas ook aantrekkelijk. In 1888 verscheen in de Verenigde Staten het boek Looking Backward van de krantenman Edward Bellamy. In tegenstelling tot de titel beschrijft de sciencefictionroman vooruitkijkend de stad Boston in het jaar 2000. De publicatie werd meteen een succes: een half miljoen exemplaren. Niet zozeer de technische voorspellingen, waarvan heel wat is uitgekomen, sprak de lezer aan, als wel de niet uitgekomen socialistische utopie – Bellamy noemde die ‘nationalistisch’ (what’s in a name?). Over heel Amerika, en later ook in Europa, ontstonden Bellamy Clubs die ijverden voor de realisatie van die egalitaire samenleving van Bellamy (in Nederland bestaat die club nog altijd).

Misschien is ons verstand niet groot genoeg om te vatten waartoe we met onze kennis in staat zullen zijn, maar ons hart wel om te geloven dat we uiteindelijk nog slechts door altruïsme gedreven zullen zijn. Want ons hart is blijkbaar te groot, ik bedoel niet nederig genoeg, om de Geworfenheit van het leven te aanvaarden, namelijk het ‘toeval’ van wie of wat we zijn door de historische, sociale en culturele omstandigheden van onze geboorte en door de psychologische, intellectuele en karakteriële omstandigheden van onze persoon. We zijn maar wat we zijn en niet wat we droomden te zijn. We hopen sterk en goed te zijn en vaak zijn we het omgekeerde. Ons verlangen naar ‘meer en ‘beter’ projecteren we in onze dromen. Zolang we er geen ideologie van maken, is er geen probleem. In het andere geval wordt het gevaarlijk.

De ideologische utopist wijst de boosheid van deze wereld aan krachten die een mens individueel kan overstijgen. De structuren maken de mens slecht. Laat ons dus die structuren en de mensen die ze in stand houden, uitschakelen, desnoods met geweld. Daarna komt de ‘heilsstaat’ of het ‘Duizendjarig rijk’. De ideologische utopist heeft dus een verkeerd beeld van de menselijke natuur. Conclusie van de utopist: als de goedheid niet vanzelf plaatsgrijpt, dan moet tot ‘goedheid’ worden gedwongen. Utopieën zijn dus meestal proto-totalitair. “Ein Sein muss niemals ein Sollen werden”, waarschuwde Max Weber. De gevolgen van die utopische beslistheid tot ‘maakbaarheid’ kennen we: de twintigste eeuw begon vol utopische dromen, kende een bloedbad van mislukte maakbaarheid en eindigde in een puinhoop.

Het kritisch rationalisme van Popper en kritische sympathie voor Popper 

U begrijpt, ik geloof maar beperkt in de maakbaarheid van het leven. Het ‘kritische rationalisme’ van Karl Popper zit op die lijn. In De armoede van het historicisme schreef hij: “Als we de wereld niet opnieuw in het ongeluk willen storten, moeten we onze dromen over het gelukkig maken van de wereld opgeven. Maar we moeten desondanks toch wereldverbeteraars blijven – maar bescheiden verbeteraars. We moeten ons tevreden stellen met de nooit eindigende taak het lijden te verminderen, vermijdbaar kwaad te bestrijden, misstanden op te ruimen; en daarbij moeten we steeds de ogen open houden voor de onvermijdelijke ongewilde gevolgen van ons ingrijpen, die we nooit geheel kunnen voorzien en die maar al te vaak de balans van onze verbeteringen passief doet staan.” Reformisme, geen revolutie.

Het uitgangspunt van Poppers kritisch rationalisme is de erkenning dat de mens feilbaar is. En dat blijkt zowel in Poppers wetenschapsfilosofie over de falsificatie als in zijn politieke filosofie over de ‘open samenleving’. Omdat de mens zich kan vergissen, moet hij bescheiden zijn, dat wil zeggen openstaan voor een kritische discussie. Maar Popper was ook maar een mens, dat wil zeggen iets meer ijdel dan bescheiden. De kritische distantie die hij aan de dag legde voor anderen, hield hij niet voor zichzelf. Ook al stond kritiek voorop in zijn denken, op zijn eigen denken had zij geen vat. Hij had altijd gelijk en gunde zijn disputanten weinig spreekrecht. Dat ze hem niet hadden begrepen, zei hij, toen ze kritiek uitbrachten op zijn stellingen. Engelse filosofen parafraseerden de titel van zijn hoofdwerk dan ook tot The Open Society by an Enemy. Kritisch voor de anderen, onkritisch voor zichzelf… misschien is dat wel een onderhuidse reden waarom we Popper graag mogen. Zijn zwakheid komt ons goed uit.

Nog meer komt ons goed uit dat Popper een eindeloze bron van citaten is. Het staat goed om Popper te citeren. Maar weet: wie citeert, is meestal niet zozeer op zoek naar de wijsheid van een ander als wel naar de bevestiging van zijn eigen wijsheid door een ander. En daar is Popper de geschikte autoriteit voor. Voorlopig althans, Poppers kritisch rationalisme indachtig is alles voorlopig. Alhoewel, het is niet gemakkelijk om kritiek op Popper te hebben. Zijn filosofie is coherent, zij was een filosofische bijdrage aan de opstand tegen het totalitarisme. Dan moet je behoedzaam omspringen met kritiek: Poppers schriftuur is bevrijdingswerk. Dat stelde ook de Nederlandse televisie vast, toen zij vijf jaar na de Val van de Muur een reportage maakte in het door George Soros gestichte Open Society Institute te Boedapest. Ondanks de lijfspreuk Taking Nothing for Granted bleek niemand van de deelnemers bereid om maar één kritische bedenking te formuleren.

Het weze mij toegestaan dit af en toe wel proberen te doen in deze lezing.

De noodzaak van de twijfel, maar elke mens heeft uitgangspunten 

Wat Karl Popper zo belangwekkend maakt, is dat hij in tijden van zwaar determinisme, het determinisme afwees: niet zogenaamde historische wetten die de loop der geschiedenis zouden bepalen en waarin we zouden moeten geloven, maar voortdurende bevraging moet ons verder brengen. Voortdurende bevraging is ook nodig, omdat het ‘niet weten’ ons even eigen is als het ‘weten’. Misschien is die zekerheid – dat wij niets met zekerheid weten of nog niet weten – het echte fundament van de Verlichting. (Het weze mij toegestaan daaraan toe te voegen dat de Verlichting hiervoor schatplichtig is aan het Bijbelse scheppingsgeloof dat de mens een vorsende rol toekende: ‘om de schepping te beheersen en te bewaren’.) We moeten blijven denken en vorsen. Sapere aude, heb de moed te denken.

Karl Popper was echter ook de teloorgang van de zekerheden gunstig gezind, en dat is misschien een stap verder dan de moed om te denken. Hij was een man van de crisis, de crisis als grondbeginsel. Ook dat maakt hem geliefd in onze tijd waarvan het Grote Verhaal ‘De Grote Twijfel’ heet. Ook ik vind het vanzelfsprekend dat je twijfel toestaat, maar overtuiging en twijfel hoeven niet tegengesteld te zijn. Je mag in je denken en zoeken tot een besluit komen, tot een overtuiging die kan aansluiten bij een overgeleverde overtuiging. Dat betekent niet dat je deze overtuiging niet meer kan toetsen aan andere, maar zonder overtuiging ken geen mensen leven, ook al is niets in het leven definitief verworven. Je hebt twijfel nodig om je overtuiging te verdienen. Maar twijfel mag geen dogma worden om tabula rasa te maken van onze door eeuwen reflectie en ervaring vergaarde wijsheden.

In zekere zin leven wij van crisis naar crisis: levensbeschouwelijk, sociaal, moreel, politiek en nu ook economisch (het Angelsaksische model als einde van de economische geschiedenis en het dogma van de economische wetten van de markt en de onzichtbare hand zijn tegen de muur van de hoogmoed geknald bij de jongste financiële crisis van 2008). We moeten nu wel antidogmatisch naar een open samenleving. De open samenleving wordt voor Popper bepaald door drie kenmerken.

Ten eerste dat van het recht om zichzelf zijn: elke mens heeft het recht om te zijn wie hij is, zolang hij niet de ander verhindert om te zijn wie hij wil zijn. Ten tweede het kenmerk van de meritocratie: dat de eigen verdiensten vooropstaan en niet langer de verworven of geërfde plaats in de ‘clan’. Laat me toe erop te wijzen dat zowel dat eerste als dat tweede kenmerk erfenissen zijn van het christelijke mensbeeld dat de mens ziet als een unieke persoon, vrij en verantwoordelijk, verbonden met de hele mensheid en niet opgesloten in stam of clan (‘Geen Jood, geen Griek’, zei Paulus). Poppers open samenleving en de christelijke mensvisie wijken dus af van wat Jan Romein het ‘Algemeen Menselijk Patroon’ noemde, waarbij elke stam zichzelf als menselijk beschouwt en alle andere als onmenselijk. Personalisme versus tribalisme.

Maar Poppers idee van een open samenleving kent nog een derde kenmerk: dat de toekomst wordt bepaald door discussie. Met dien verstande dat men zich niet langer gebonden acht door overgeleverde ideeën, normen en waarden (al beschouwde Popper tradities tegelijk als entiteiten die behoorden tot de wereld van de ‘objectieve geest’, los van het individuele bewustzijn).

Popper is erfgenaam van John Stuart Mill die meende dat vrijheid vereist dat elke mens elke dag alles aan een kritische analyse moest onderwerpen zonder voorafgaand preconcept. Onbevooroordeeld, alsof een mens in zijn denken de verworven denkkaders en zijn voorkennis volledig kan uitschakelen, en bovenal zijn Geworfenheit definitief zou kunnen afwerpen. De calculerende mens bestaat niet, hij die afgelijnd de pro’s en contra’s op een rijtje zet en tot een helderde, rationele conclusie komt. In onze reflectie kiest iets in ons de pro’s en contra’s, soms zelfs reeds met een besluit, onbewust genomen. Wij moeten wel telkens pogen vooroordelen te filteren en uit te schakelen. Onze luciditeit verhogen, daar zullen we echter nooit echt in lukken.

Iedere mens echter heeft uitgangspunten en die uitgangspunten zijn in geringe mate een rationele keuze. Ze worden veel meer bepaald door karakter, omstandigheden, afkomst en traditie. Onbewust gedreven, maken we onszelf wijs dat we ‘redelijk’ bezig zijn, terwijl we alleen maar vanuit onze eigen uitgangspunten logisch bezig zijn (universele redelijkheid bestaat niet). De mens kan zijn automatisch onbewust gedrag niet volledig uitschakelen. Maar het bestaan van dat automatisch onbewust gedrag, gebaseerd op voorgegeven waarden, hoeft niet strijdig te zijn met de vrije wil. Ook in ons automatisch gedrag zijn onze persoonlijke waarden en belangen verdisconteerd, waaruit we ‘logisch’, dat wil zeggen coherent, denken. We nemen, aldus recent onderzoek, sommige beslissingen eerder dan dat we er ons bewust van zijn; maar het zijn wel persoonlijke vrije beslissingen, leert dat zelfde onderzoek. Wij betrekken immers onze overtuiging reeds in onze uitgangspunten. De keuze voor onze overtuigingen is een vrije daad.

Vrije wil gaat dus niet over het creëren van beslissingen los van voorgegeven waarden, maar over het selecteren van mogelijk gedrag uit een bombardement van informatie. Als er iets is dat na Popper duidelijk is geworden, dan is het dat ook de idee van de volkomen autonome en soevereine mens een illusie is (geweest).

Poppers grenzen van de vrijheid, Tocqueville’s vrees voor ‘zachte tirannie’ 

Het is een illusie te menen dat elke mens het voorgegeven denken echt kan uitschakelen. John Stuart Mill en in zekere zin ook Karl Popper konden daar wel van uitgaan, omdat zij met ‘elke mens’ niet ‘elke mens’ bedoelden, maar die weldenkende, gestudeerde, zelfstandige elitemens voor ogen hadden die maar al goed wist dat “tradities entiteiten zijn behorend tot de wereld van de objectieve geest”. Maar zelfs deze elitemens is onderhevig aan heel wat invloeden en is minder afstandelijk dan hijzelf denkt.

Ik begrijp dat Popper, levend in een tijd van totalitarisme, zag hoe mensen konden gemanipuleerd worden, opgejaagd werden door instincten, angst en vijanddenken. Ik begrijp dat hij daartegenover de ‘rationaliteit’ wou stellen die weerwerk bood. Die oefening van afstand nemen van dogma’s, propaganda, slogans was zeker nodig. Intellectuelen waren immers ook vatbaar voor duister denken. Denk aan La trahison des clercs van Julien Benda. Popper begreep dat onbeperkte vrijheid onwenselijk is, want als vrijheid betekent de vrijheid om alles te doen wat een mens wil, dan is de mens ook vrij om andere mensen van hun vrijheid te beroven. Ongelimiteerde vrijheid kan dus leiden tot slavernij. Conclusie: om de vrijheid te beschermen moet de vrijheid aan banden worden gelegd.

Daarin had Popper gelijk. Maar over hoe die vrijheid aan banden moest worden gelegd, was Popper getekend aan het derde kenmerk van zijn ‘open samenleving’: dat de toekomst uitsluitend wordt bepaald door discussie, zonder rekening te houden met overgeleverde waarden en ideeën. De discussie als enige leidraad voor de toekomst bracht hem er dan ook toe om te stellen dat in een democratie altijd de meerderheid beslist over alle inperkingen van de vrijheid. En dat is wellicht te kort door de bocht, maar hij had nu eenmaal zijn versnelling genomen. Zijn we dus bij Popper aan het goede adres om ons te verdedigen tegen totalitarisme, dan moeten we verder denken om de democratie duurzaam te verankeren.

Er zijn nu eenmaal fundamentele vrijheden en universele mensenrechten die boven de democratie en de discussie staan, omdat ze de fundamenten zijn van de democratie en de vrijheid. Maar wie Poppers criterium systematisch doortrekt, moet concluderen dat volgens dat criterium alle beperkingen van de individuele vrijheid zijn toegestaan, ook deze die de fundamenten van onze vrijheid aan banden leggen, op voorwaarde dat de meerderheid ermee akkoord gaat. Met andere woorden, de ethiek is niet alleen iets wat wordt uitgevonden, maar ook iets wat gegeven en overgeleverd is. De stem van Antigone die wetten erkende die boven de menselijke wetten staan, een soort consensus over een ethisch minimum, over gemeenschappelijke normen en waarden. Het is een moeilijke discussie, zeker in een tijd van ‘vrijheid blijheid’.

Alexis de Tocqueville, voor wie de democratie meer was dan stemrecht, was zich hiervan goed bewust, en daarom sprak hij zijn afkeuring uit voor wat hij noemde les petits et vulgaires plaisirs waarnaar mensen in het democratische tijdperk de neiging hebben te zoeken, bij gebrek aan hartstocht voor een hogere bestemming. Volgens Tocqueville was een samenleving waarin mensen eindigen als individuen, ‘opgesloten in hun eigen hart’, een samenleving waarin slechts weinig mensen actief aan het bestuur willen deelnemen. Het enige wat mensen dan willen, is genieten van hun privéleven; en ze verwachten dat de zittende overheid de middelen voor deze bevrediging in ruime mate verschaft. Daarin schuilt voor de democratie een groot gevaar, het gevaar van wat Tocqueville ‘de zachte tirannie’ noemde. Een tirannie zonder terreur en een die verkiezingen toelaat, maar ook de tirannie van een paternalistische en bevoogdende overheid.

De enige verdediging hiertegen was volgens Alexis de Tocqueville een krachtige politieke cultuur met waardering voor participatie en vooral voor de creatieve, zelfsturende kracht van de sociale verbanden, wat wij vandaag middenveld noemen. De kwaliteit van een democratie hangt af van het associatief vermogen van een bevolking. Die stelling van Alexis de Tocqueville wordt vandaag onder meer door Robert Putnam geactualiseerd. Ook hij stelt vast dat het middenveld de democratie structureel als cultureel stut en voedt, omdat de burger via deze zelfgekozen sociale verbanden niet onmachtig staat tegenover de dominante overheid. Deze verbanden zijn bovendien een leerschool voor democratische attitudes en voor verantwoordelijkheid, in een tijd waarin de gedachte van de individuele vrijheid overheerst. De cultuur ‘van rechten maar ook plichten’. Plichten zijn altijd tegenover de andere.

Het dogma van het antidogmatisme 

Popper had over drie paradoxen. Ten eerste de paradox van de vrijheid: de vrijheid is slechts mogelijk binnen grenzen, want grenzeloze vrijheid heft zichzelf op. Ten tweede de paradox van de tolerantie: de grenzeloze tolerantie die ook tolerant is voor wie intolerant is, houdt het gevaar in dat de intolerante leden van de samenleving de tolerantie afschaffen. Ten derde de paradox van de democratie: wanneer de meerderheid van het volk een ondemocratische partij kiest, is de democratie voorbij. Popper vergat evenwel een vierde paradox, namelijk deze van het antidogmatisme: wanneer het antidogmatisme consequent wordt doorgevoerd, wordt ze een dogma en dat dogma is een bedreiging voor zowel de vrijheid, de tolerantie als de democratie.

Het dogma van het antidogmatisme, dat zich onder meer vertaalt in het ethisch relativisme, is wellicht een bedreiging van de moderne democratie, maar helaas onopgemerkt. Een liberté sans cesse renouvelée, om de woorden van Sartre te gebruiken, leidt waarin elkeen, al dan niet gehinderd door enige kennis van zaken, zichzelf als de maat der dingen ziet. Dat is het einde van een samen-leving, van een gemeen-schap.

Als alle waarden opnieuw bedacht moeten worden zonder overgeleverde ideeën, alle normen opnieuw afgesproken zonder preconcept, dan is het niet alleen mogelijk maar bijna zeker dat de samenleving de waarden waarvoor ze gestreden heeft, zelf weer afschaft. Het egoïsme schept het populisme, de voorbode van de dictatuur. Het populisme geeft mensen steeds gelijk, door alle problemen toe te schrijven aan een vijand. Dat wordt dan ondergeschikt aan de vrijheid en de democratie. Mensen zonder sociale banden zijn vaak angstig en angst is de voedingsbodem voor populisme. Angst is meestal tegenover de andere. De andere is de vijand.

Dat leidt tot een vijfde, en de tweede niet door Popper opgemerkte, paradox dat zij die de vrijheid hoogachten, ongewild geneigd zouden kunnen zijn om van de politieke consensus een totalitair referentiekader te maken voor ons ethisch en moreel oordeel. Omdat er geen transcendente waarden mogen bestaan, is er alleen het vrije spel van politieke concurrentie. De waarheid is die van de meerderheid. “Vous avez juridiquement tort, car vous êtes politiquement minoritaires”, aldus André Laignel op 13 oktober 1981 voor de Franse Assemblée.

Wel is het van het allergrootste belang te weten waaraan een cultuur waarde hecht, en dat kun je maar weten door twee vragen te stellen: waar komen we vandaan (wat zijn onze wortels) en waar willen we naartoe (wat is ons project)? Helaas, “het geheugen lijkt tegenwoordig te berusten op het vergeten van alles, behalve het criminele”, zei Alain Finkelkraut spottend.

Geen geschiedenis zonder voorgeschiedenis 

In Lewis Carrolls Alice's Adventures in Wonderland informeert Alice bij de Rode Koningin welke richting ze moet inslaan. Waar wil je heen, vraagt de koningin. Dat ze het niet weet, antwoordt Alice. Waarop de koningin opmerkt: “Als je niet weet waar je heen gaat, maakt het ook niet uit hoe je daar geraakt.” Ik wil daaraan toevoegen: als je niet weet waar je vandaan komt, kun je niet weten waar je naartoe gaat en ook niet hoe je er geraakt.

Neem je mensen hun geschiedenis af, dan neem je hun ook de grond af waarop ze staan. Je maakt geen geschiedenis zonder voorgeschiedenis. Niet omdat de geschiedenis wetmatigheden zou bevatten die timmeren aan de rechte weg van de utopie. Als de geschiedenis ‘vooruitgang’ moet zijn, dan hangt dat enkel en alleen af van ons, en niet van een of ander dwangmatig verloop van de gebeurtenissen. Popper schreef: “Noch de natuur noch de geschiedenis kan ons vertellen wat wij moeten doen. (…) Wij zijn het die zin en betekenis geven aan de natuur en de geschiedenis. (…) Hoewel de geschiedenis geen betekenis heeft, kunnen wij haar een betekenis geven.”

Maar ik voeg daaraan toe: je maakt geen geschiedenis zonder voorgeschiedenis, niet omdat de geschiedenis wetmatigheden zou bevatten die timmeren aan de rechte weg van de utopie, maar omdat de geschiedenis wel gevolgen heeft. “Historia magistra Vitae”, zei Cicero. “History doesn’t repeat itself, but it rhymes”, schreef Mark Twain. Op de geschiedenis volgt ‘versvoetig’ een nieuwe geschiedenis: de toekomst sluit aan op het verleden, hoezeer het ook waar is dat “de loop van de geschiedenis in grote mate wordt beïnvloed door de groei van de menselijke kennis” en “de toekomstige groei van de wetenschappelijke kennis door geen enkele methode kan worden voorspeld”, zoals Popper meende.

De geschiedenis herhaalt zich dus niet, maar precies die onherhaalbaarheid weegt. Wie een beleidsbeslissing heeft doorgevoerd, zit voor altijd aan de gevolgen daarvan vast, en niet alleen hij maar ook zijn opvolgers en de samenleving. De politiek krijgt nooit een tweede kans en de samenleving moet verder met de politieke en andere vergissingen uit het verleden.

De zelfbeschikking als axioma vergeet de duistere kant van de mens 

Dat toekomstig belang van het historisch verleden is een blinde vlek in Poppers denken. Een blinde vlek die wellicht verband houdt met wat Ger Groot noemt het ontbreken in Poppers filosofie van “een serieus besef van de tragische kant van ieder menselijk handelen”. Popper wijst er wel op dat elke daad onverwachte gevolgen kan hebben (trouwens een van zijn bezwaren tegen het historicisme); maar dat ook de grootste redelijkheid in een uitzichtloze impasse kan raken, moffelt hij weg achter zijn niet uit evenwicht te brengen geloof dat “de mens baas is over zijn lot”, zoals Popper schreef. De zelfbeschikking als axioma.

Ondanks alle kritische kwaliteiten wil Poppers ‘kritisch rationalisme’ de ‘duistere kant van de rede’ niet aanvaarden. Ook al had die ‘duistere kant van de rede’ zich in volle geweld gemanifesteerd in het nazisme en het stalinisme, Popper kon niet geloven dat de rede niet altijd de samenleving bevrijdt maar ze ook kan verknechten (misschien is dat de reden waarom Popper toch wel een tikkeltje aardiger was voor Marx dan voor Plato – Marx was een integer mens, schreef hij. Baas over eigen lot dankzij zijn rede zonder duistere kant, zo was Poppers mens: een autonoom wezen dat kon doen wat hij wilde, los van zijn en dé geschiedenis, bevrijd van ongetemde neigingen en voorgekauwde waarden. Die mens bestaat echter niet. Of, zoals Michel Foucault het aangaf, hij was een ‘uitvinding’, een uitvinding van recente datum die alweer passé was.

De mens heeft opnieuw moeten leren accepteren dat hij niet zichzelf maakt, maar gemaakt wordt door vele invloeden, door het bad van de cultuur waarin hij zwemt, door de geest van de tijd waarin zijn leven post heeft gevat, door zijn opvoeding en zijn verzet ertegen, door de schouderklopjes die hij kreeg en de rancunes die hij overhield. Kortom, door de sociale en de mentale geschiedenis van zijn eigen leven. Het is binnen die grenzen dat de mens vrij is en dat zijn rede drieband speelt. Wie Popper goed leest, merkt dat hij dat ook wel wist. Vandaar zijn verzet tegen de maakbaarheid, omdat de sociale gevolgen van onze intentionele daden heel vaak onintentioneel zijn (de ongewilde caramboles van ons biljartspel).

‘Onze grootste problemen stammen uit iets dat even indrukwekkend als gevaarlijk is – ons ongeduld bij het verbeteren van het lot van onze medemensen’, zei Popper terecht. Hieruit meen ik te mogen concluderen dat we behoedzaam moeten omspringen met onze drang om de samenleving grondig te veranderen. Ik roep op tot de beoefening van de deugd van geduld. De deugd van geduld is een toepassing van ons respect voor de waardigheid van de mens. De deugd van geduld is eveneens een deugd van voorzichtigheid, voorzichtigheid voor de gevolgen van ons handelen.

Misschien is de beoefening van geduld net zoals de zoektocht naar waarheid een Unended Quest, om de titel van Poppers autobiografie te gebruiken. Feit is, Popper was weigerachtig tegenover ‘social engineering’, de pogingen van overheid of groepen om de attitudes en het gedrag van mensen te beïnvloeden, in het gewone taalgebruik ‘manipulatie’ genoemd.

Piecemeal social engineering 

Popper pleitte voor piecemeal social engineering, waarbij hij een duidelijk onderscheid maakte tussen de democratische sociale heropbouw om recht te zetten wat fout is gelopen in de samenleving (zijn piecemeal social engineering) en de ‘utopische social engineering’ die de bedoeling heeft om vooraf geconstrueerde ideeën van het ‘goede’ en de ‘menswaardigheid’ op te kunnen leggen, maar die volgens hem zou `leiden tot de toename van het lijden`. De politiek moest zich volgens Popper dan ook onthouden van drastische stappen (met onvoorzienbare gevolgen). Hij wist dat een dergelijke politiek meteen op haar grenzen stuit. Hij huiverde dan ook voor experimenten. Ofschoon hij idealen over de menselijke vrijheid koesterde, ging zijn uiteindelijke voorkeur uit naar niets anders dan de simpele, pragmatische Realpolitik.

En toch is, denk ik, politiek altijd iets meer dan het pure pragmatisme van het zorgvuldige beheer. Onder de voorwaarde, verhoop ik, dat de dromen die men koestert over de toekomst, nooit los worden gemaakt van de grondslagen van de cultuur en de beschaving. Niet de maakbaarheid mag ons oogmerk zijn maar de verbeterbaarheid. Je moet je roots kennen en waarderen (ook al om de vergissingen van het verleden niet opnieuw te moeten maken) en een project hebben (dat die vergissingen probeert te vermijden). Alleen die dubbele aandacht – voor de gedroomde toekomst én voor het geërfde verleden – schept een maatschappelijk vertrouwen dat, zoals Dominique Moïsi van het Institut français de relations internationales het zegt, `een van de belangrijkste componenten is van de gezondheid van de wereld`.

Uit zorgzaamheid alleen al om het vertrouwvolle stabiliteit van de samenleving te bewaren en de existentiële onzekerheid van de mens niet te voeden, weten we dat we nimmer tabula rasa mogen maken, maar dat we moeten bouwen op de grondvaste fundamenten van onze verworvenheden die ons de vrijheid hebben gegeven. En ieders verantwoordelijkheid is nodig. Want geen vrijheid zonder verantwoordelijkheid. Vrijheid en verantwoordelijkheid zijn onafscheidelijk; ze vormen het geestelijke binomium van de democratie. Verantwoordelijkheid, is er steeds tegenover de andere. Altijd Ich und Du: een samen-leving en een democratie kunnen niet zonder verbondenheid, zowel met het verleden als met de anderen.

Kritisch rationalisme en christelijk realisme 

In zijn dankrede bij zijn eredoctoraat van de universiteit van Eichstätt zei Popper: “Wat betreft de toekomst moeten we niet proberen te profeteren, maar moeten we proberen moreel en verantwoordelijk te handelen. Dat betekent evenwel dat we de plicht hebben om te leren onze eigen huidige tijd rustig te bekijken en niet door de gekleurde bril van een ideologie. De politieke vrijheid – de vrijheid van despotisme – is de belangrijkste van alle politieke waarden. En we moeten steeds bereid blijven om voor die politieke vrijheid te vechten. De vrijheid kan immers altijd verloren gaan. We mogen niet de handen in de schoot leggen in de veronderstelling dat de vrijheid verzekerd is. Dat is ze niet. De politieke vrijheid is een voorwaarde van onze persoonlijke verantwoordelijkheid, van onze menselijkheid. Elke poging om de wereld beter te maken, om een betere toekomst te scheppen, moet gestuurd worden vanuit de fundamentele waarde van de vrijheid.” De vrijheid ‘van’ maar ook de vrijheid ‘voor’ iets.

Ik voeg daaraan toe: zoals de vrijheid de voorwaarde is die ons toelaat om onze verantwoordelijkheid te nemen, is onze verantwoordelijkheid de voorwaarde om onze vrijheid te verzekeren. In het besef dat we feilbare mensen zijn. Het is vanwege die feilbaarheid dat we de democratie nodig hebben. “Man’s capacity for justice makes democracy possible; but man’s inclination to injustice makes democracy necessary”, schreef Reinhold Niebuhr, van wie Obama graag zegt dat het zijn ‘favoriete filosoof’ is. Reinhold Niebuhr was een tijdgenoot van Karl Popper met wie hij het antiutopisme deelde.

Een van Reinhold Niebuhrs mooi uitspraken ter zake is: “We moeten een zekere graad van bescheidenheid aan de dag leggen wat betreft de deugdzaamheid, de wijsheid en de wilskracht die ons ter beschikking staan en we moeten ons eniger mate schuldbewust zijn van de gemeenschappelijke menselijke feilbaarheden en zwakheden die zowel ten grondslag liggen van de duivelse intenties van onze vijand als van de ijdelheden van onszelf.” De mens is feilbaar of ‘zondig’. Hij moet zich bestendig corrigeren en herpakken. Trial and error. Op zoek naar het goede. Met de hulp van anderen.

Slot: de bescheiden wereldverbeteraars van Karl Popper 

En zo zijn we terug bij de utopie van Bellamy waarover ik het aan het begin deze lezing had. Die utopie is niet uitgekomen en de andere utopieën zijn in een hel geëindigd. “Als we de wereld niet opnieuw in het ongeluk willen storten, moeten we onze dromen over het gelukkig maken van de wereld opgeven”, zei Karl Raimund Popper. In de Amerikaanse Declaration of Independence staat dat pursuit of happiness een menselijk recht is, niet happiness zelf. Dat kan en mag nooit gewaarborgd worden door de overheid. Dan zitten we in de utopie. Maar hij voegde eraan toe: “We moeten desondanks toch wereldverbeteraars blijven – maar bescheiden verbeteraars.” Altijd opnieuw, want altijd opnieuw valt de mens.

Graag eindig ik met het prachtige begin van een essay van de Nederlandse schrijver en publicist Bas Heijne (uit NRC Handelsblad van eind vorig jaar): “Het zijn altijd de humanisten die de rotzooi moeten opruimen. Wanneer de retoriek vervlogen is, de stelligheden over goed en kwaad omver gekegeld, de grote verwachtingen gesneuveld in een poel van bloed, het rotsvaste geloof in de nieuwe mens ontmaskerd als de drang tot vernedering en vernietiging – dan mogen die saaie, behoedzame, onuitstaanbare genuanceerde ‘softies’ weer opdraven om ons te verzekeren dat het er in laatste instantie om gaat zo goed en kwaad als het kan met elkaar samen te leven, dat de mens een breekbaar wezen is en dat begrip meer oplost dan geweld.”

Herman Van Rompuy

Lic. Herman Van Rompuy is vanaf 1 december 2009 de eerste voorzitter van de Raad van de Europese Unie. Hij was premier van België toen hij de Derde Karl Popper-lezing uitsprak op 30 september 2009, georganiseerd door de liberale denktank Liberales en de uitgeverij Lemniscaat. Zie ook zijn eigen website.


Reactie plaatsen

Reglement

  • Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
  • Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
  • Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.
Naam  
E-mailadres  
Plaats  
Uw reactie  
Gebruik maximaal 1000 tekens. U hebt nog 1000 tekens tekens.
Captcha  
   

Terug naar "Politieke partijen" | Naar boven

Disclaimer
EnglishDeutschFrancaisEspanol