Hoe waakzaam moeten wij zijn?  
Home > Thema's > Liturgie > Samenleving > Integratie > Hoe waakzaam moeten wij zijn?
Dr. Theo Salemink
20/7/11

Hoe waakzaam moeten wij zijn?

In de jaren zestig en zeventig werd alles wat niet links was fascistisch genoemd, als we even wat overdrijven. De Amerikaanse inmenging in Vietnam was fascistisch, de kapitalisten in het algemeen, de Bondsrepubliek Duitsland in haar conflict met de RAF-terroristen evenzeer. De oud-verzetsman, schrijver en geleerde J.B. Charles publiceerde in 1962 Van het kleine koude front en construeerde in navolging van de filosoof Adorno en de zijnen een F-schaal, een fascismeschaal. Als je De Telegraaf en Elsevier las, was het niet best. Overal verscholen zich autoritaire persoonlijkheden die vatbaar waren voor fascisme, dat was zijn boodschap.

Na een rustige tussentijd is dit spreken terug van weggeweest. Na de aanslag op 11 september in 2001 wordt er weer gewaarschuwd voor een nieuw fascisme, nu van populisten als Fortuyn, Wilders en Berlusconi. De schrijver Umberto Eco sprak al op 22 juni 1995 in de The New York Review of Books over een ‘oer-fascisme’ dat steeds weer de kop op steekt. De conservatieve cultuurfilosoof Rob Riemen publiceerde vorig jaar een essay onder de titel De eeuwige terugkeer van het fascisme. En hij stelt luid en duidelijk: “Geert Wilders en zijn beweging zijn het prototype van hedendaags fascisme”. Punt uit. Al eerder maakten linkse politici Fortuyn uit voor een fascist en zag minister Ella Vogelaar een overeenkomst tussen de opkomst van de NSB en de PVV.

Noordegraaf

In dat kader past wellicht ook de suggestie in VolZin van 7 januari 2011 van hoogleraar diaconie Herman Noordegraaf dat het nuttig zou zijn om ‘comités van waakzaamheid’ op te richten om de PVV en het kabinetsbeleid in de gaten te houden. Hij noemt de PVV niet fascistisch en zijn waakzaamheid betreft niet enkel de PVV. Maar de aanduiding ‘comité van waakzaamheid’ verwijst wel naar het fascisme van een eerdere tijd, naar een historisch voorbeeld uit de jaren dertig van de vorige eeuw, dat gericht was tegen de opkomst van de NSB en het internationale gevaar  van het nationaalsocialisme. Op initiatief van de schrijver Edgar du Perron en later het echtpaar Jan en Annie Romein en de Utrechtse hoogleraar G.W. Kernkamp werd in 1936 in het Amsterdamse hotel Americain een Comité van Waakzaamheid opgericht. Ook de schrijver Menno ter Braak, overtuigd antifascist, maar tevens uiterst individualistisch en wars van communisme, behoorde tot de deelnemers. Van meet af aan hadden er geen joden zitting in het comité, om tegenstanders geen aanleiding te geven om over een ‘joodse onderneming’ te spreken. In hun eerste verklaring wordt de doelstelling aldus omschreven: “De Nederlandse intellectuelen (...) zich verenigend ongeacht hun politieke overtuiging, De gevestigde partijen, media en kerken zijn al voldoende waakzaam zijn van oordeel, dat het nationaalsocialisme en alle andere groeperingen van dezelfde aard een ernstig gevaar betekenen voor de vrijheid van onderzoek en meningsuiting en daarmede voor de ontwikkeling van maatschappij, cultuur en wetenschap, besluiten een Comité van Waakzaamheid te stichten als centrum van alle intellectuelen, die zich het gevaar van het nationaalsocialisme bewust zijn en het willen bestrijden.”

“Geestelijk gevaar”

Het comité publiceerde verscheidene brochures zoals Het Nationaalsocialisme als Geestelijk Gevaar, geschreven door hoogleraar Ph. Kohnstamm, en de door Rob Riemen graag aangehaalde tekst Het Nationaalsocialisme als rancune-leer van Menno ter Braak. Er waren ook rooms-katholieke deelnemers: de Nijmeegse docenten Gerard Brom, Johannes Hoogveld en Titus Brandsma, de Limburgse priester Henri Poels en de literatoren Anton van Duinkerken en Jan Engelman. De katholieke aanwezigheid in het comité was echter van korte duur. Onder druk van het episcopaat verlieten de katholieken het comité, alleen Jan Engelman bleef, maar vertrok in 1937 omdat hij bang was voor het ‘communisme’ van sommige leden. Van Duinkerken bleef evenwel meewerken aan het comité door lezingen te geven en door publicatie van zijn essay Katholicisme en nationaalsocialisme, in de serie van het comité, door Menno ter Braak een moedige tekst genoemd. Van Duinkerken keert zich hier zeer principieel tegen elke flirt van het christendom met het nationaalsocialisme en met elke vorm van antisemitisme. De katholieke traditie wijst de voorrang van ‘natuurlijke banden’, zoals ras of volk, af en gaat slechts van twee absolute eisen uit: de liefde tot God en de liefde tot alle medemensen. Zij erkent geen onderscheid tussen ‘rassen, klassen, standen en naties’: voor Christus zijn alle mensen gelijk. In dat opzicht is het katholicisme ‘inhumaan’, zegt hij in een paradox, doordat het namelijk de ‘normale menselijke verbanden’ onder kritiek stelt.

Historische glans

De roep om een nieuw Comité van Waakzaamheid heeft een historische glans, maar schept ook een probleem. Het veronderstelt een theorie over een eeuwige terugkeer van het fascisme. Maar zo goed als er geen ‘oerfascisme’ bestaat is ook de geschiedenis geen leerschool, ook niet voor een betere weerstand. Deze historische analogie, die gevoed wordt door een essentialistisch denken over wezen en verschijningsvorm, verduistert eerder een kritische blik op de nieuwe gestalte van de populistische onvrede in Europa anno 2011. Het populisme is geen wedergeboren fascisme, maar een nieuwe politieke stroming in een nieuwe context, met name na de aanslag op 11 september. Het heeft in vergelijking met het fascisme/nationaalsocialisme juist een hybride mix van liberale, conservatieve, nationalistische en discriminerende elementen. Dat Wilders en ook al Fortuyn een beroep doen op de liberale vrijheidsrechten, met name met betrekking tot de positie van vrouwen en homo’s, is geen tactische manoeuvre, maar eerder een wezenlijk kenmerk.

Ook een roep om het einde van de democratie wordt niet gehoord. Het populisme, met zijn bredere uitstraling in de samenleving, wil een nieuwe Europese, Nederlandse identiteit construeren. Immers de oude verzuilde identiteit van de eerste helft van de twintigste eeuw, de libertijnse eenheidscultuur vanaf de jaren zestig en de utopie van een multiculturele samenleving zijn geschiedenis geworden. Maar een burger kan niet zonder een identiteit, hoe ‘onrealistisch’ ook. In de nieuwe pluralistische samenleving na 11 september 2001, waarin nieuwe tegenstellingen onder de Nederlanders groeien op grond van verschil in religie, cultuur en ‘lotsverbondenheid’ met andere landen, wordt de vraag naar wie we zijn in Nederland, niet als individu, maar als burger, urgent. De vraag naar wij en zij wordt weer gesteld en de pacificerende of confronterende strategieën van het verleden zijn geschiedenis geworden. Het populisme wil een nieuwe identiteit op basis van een nieuwe verdeling in wij-zij scheppen. De populistische beweging reduceert daartoe de veelvormigheid van de Nederlanders tot een enkelvoudig wij-zij, op basis van wel of geen moslim te zijn.

De strijd tegen de islam is in de ogen van Wilders geen etnische strijd, geen raciale strijd, ook geen strijd tegen ‘vreemdelingen’, maar een strijd tegen een vreemde en gevaarlijke ideologie, die hij op zijn beurt, om de verwarring te vergroten, fascistisch noemt. Een bijzondere vorm van anachronisme.

Dit populisme en zijn ideologie die per gebeurtenis en verkiezing zich verder nuanceert, moeten we geen manifestatie van een oerfascisme noemen. Dat neigt tot een gnostische opvatting over de autonome macht van Het Kwade in alle tijden en bij alle mensen.

Het populisme zo goed als het fascisme en hun verschil of overeenkomst moet men historisch bekijken. Het oude fascisme had een heel specifieke tijdgebonden gestalte, inhoud en politieke praxis. Het was antidemocratisch, raciaal, militaristisch en expansief imperialistisch. De vrijheidsrechten werden van meet af voor iedereen beperkt en voor sommigen opgeheven. Dit gewelddadige experiment in het hart van de moderne tijden liep uit op een oorlog en de Shoah.

Het moderne populisme vergelijken met dit fascisme is als het ploegen met een vrachtwagen. Het miskent de nieuwe gestalte anno 2011 en het demoniseert tegelijk ook de zorgen en angsten van de brede electorale aanhang.

Veel op het spel

Dat wil niet zeggen dat er geen waakzaamheid geboden is. Integendeel. Er staat namelijk veel op het spel. Deze nieuwe ideologie en beweging schept een nieuwe tweedeling in de samenleving, nu niet tussen arbeiders en kapitalisten of tussen Duitsers en Joden, maar tussen gevestigden en nieuwkomers, maar beiden Nederlanders. Een grote groep Nederlanders wordt buitengesloten, buiten de nationale cultuur en samenleving. Dat brengt meer dan een miljoen Nederlanders, ‘deel van ons volk’, dagelijks diep verdriet en geestelijke minachting, naast discriminatie op het vlak van opleiding, baan en beroep. En deze tweedeling wordt verankerd in een negatief oordeel over de islam als religie en cultuur. Ook voor nieuwkomers die enkel nog cultuurmoslims zijn, vergelijkbaar met cultuurkatholieken, is deze dreigende tweedeling een geestelijke en materiële bedreiging van de eerste orde. Bovendien blijft dit nieuwe nationale denken niet beperkt tot de kring van populisten. Ver daarbuiten kan men sporen ervan aantreffen, tot diep in de kerken, zeker als tegenover de islam de joods-christelijke wortels van ‘onze’ cultuur geplaatst worden. Daarom is er alle reden tot waakzaamheid, politiek en intellectueel. Impliceert dat ook een Comité van Waakzaamheid naar historisch voorbeeld? Nou nee. Er doet zich een onoverkomelijk dilemma voor. Moeten ook islamitische Nederlanders deel uitmaken van dit Comité of moeten zij buitengesloten worden, zoals het Comité in 1936 deed met de joods intellectuelen? Met als argument dat het geen ‘islamitische onderneming’ moet worden? Dan blijven er alleen ‘zaakwaarnemers’ over in het Comité. Het model van ‘zaakwaarnemers’ voor anderen te zijn, is een innerlijk tegenstrijdig model, zeker als het Comité bezet wordt met intellectuelen zoals toen. De gevestigde partijen, organisaties, media en kerken bieden, anders wellicht dan in 1936, voldoende ruimte voor nieuwe waakzaamheid.

Theo Salemink

Dr. Theo Salemink is als historicus verbonden aan de Faculteit Katholieke Theologie van de Universiteit van Tilburg. Bovenstaande bijdrage verscheen eerder in VolZin van 4 maart 2011.

Reacties

De gebeurtenissen in Noorwegen tonen opnieuw aan hoe belangrijk de interreligieuze dialoog is. Als men onvoldoende van elkaar weet ontstaan vooroordelen en groeien bevolkingsgroepen uit elkaar. De Noorse dader mag dan een psychiatrisch patient zijn, een feit is dat hij met zijn daad wil duidelijk maken wat ook in Noorwegen 20% van de bevolking vindt: die moslims, die horen er NIET bij.
Rob Steinbuch - Driebergen



Reactie plaatsen

Reglement

  • Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
  • Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
  • Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.
Naam  
E-mailadres  
Plaats  
Uw reactie  
Gebruik maximaal 1000 tekens. U hebt nog 1000 tekens tekens.
Captcha  
   

Terug naar "Integratie" | Naar boven

Disclaimer
EnglishDeutschFrancaisEspanol