Verdun, 11 november 2006  
Home > Thema's > Liturgie > Internationaal > Oorlog en vrede > Verdun, 11 november 2006
Henk Baars
6/12/06

Verdun, 11 november 2006

Och wat kan dat werk je toch bezighouden. Tot aan Roosendaal en daar voorbij, telefoontjes en dringende zaken om af te handelen. De trein duikt zo nu en dan in een tunnel, een welkome onderbreking als de verbinding dan even wegvalt, maar even snel herstelt die weer. In Brussel stop ik ermee, dit kan zo niet. Een tocht naar Verdun vergt aandacht en voorbereiding. Het overstappen in een Belgische ICE helpt. Concentreren op overstaptijden en ingewikkelde spoorkaartjes die gelukkig goed begrepen worden door een keur aan conducteurs. En dan beginnen aan een boek ´De prijs van de eer´ van Alistair Horn. Alle hoofdrolspelers van de slag bij Verdun komen daarin langs en langzaam dringt een grijs en snijdend verleden je beenmerg binnen. Het zijn nog letters op papier en bombardementen van beelden. Je ruikt en hoort niets. Het lawaai is wezenlijk zegt het boek, maar is er niet.

Vanuit Metz het laatste stuk naar Verdun. Een donkere trein met niet helemaal frisse jeugd naast ons. Overal in Europa is er ’n bepaald soort onaanraakbare jeugd in de banlieu’s van de grotere steden. Maar ook zijn zij nog steeds kanonnenvlees, toen en nu.

Ik hou van het moment een onbekende stad binnen te komen. Je weet nog niets en alles is nog mogelijk. Het is pikkedonker als we aankomen. Ik en Lukas, mijn oudste zoon. Een soort bedevaart samen en we weten niet goed waarom. Een benzinestation dat later aan de Voie Sacrée blijkt te liggen – de Heilige Weg, een begrip dat pas langzaam tot je doordringt, heilig, hoezo heilig – heeft geen kaart van de stad. We lopen maar richting centre ville. Aan onze rechterhand verschijnt een grotesk herdenkingsmonument. Het is zo groot dat het, helverlicht als het is, boven de stad uittorent als een priemende ijspegel. Het is lelijk en het mist elke ingetogenheid.

Het hotel is goed en we zoeken een plek om te eten. Waarom zijn we er eigenlijk? Ik probeer het uit te leggen. Het is allereerst de altijd weer opduikende verbijstering dat het plaatsgevonden heeft, dat de werkelijkheid niet te begrijpen is. Dat alles voor mij eigenlijk met religieusiteit te maken heeft en niets daarbuiten staat en dat ik het dus moet duiden. Alle geweld, alle complexe motieven, gedachten en driften, al het ogenschijnlijk betekenisloze. Kun je van daaruit opnieuw beginnen en waaraan dan? Je kunt het niemand meer vragen hier. Alle overlevenden zijn dood, alle doden zijn overlevenden, want iedereen van die generaties is allang vergeten, maar deze soldaten niet. De trek naar de slagvelden wordt ieder jaar groter. Naar Santiago di Compostella ook. Volgens mij is er een parallel, welke weet ik nog niet.

Het religieuze, het numineuze zal nog dikwijls onderwerp zijn tijdens onze maaltijden. Ook Lukas neemt zijn zoektocht zeer serieus. We dwalen even door de stad en verwijlen bij het nog steeds helverlichte monument. Dichtbij is het nog grotesker, niet in het minst vanwege de enorme trap die je op moet. Twee grote kanonnen staan ernaast, waarom is dat nodig? Alsof er elk moment opnieuw geschoten moet worden.

De volgende ochtend zo’n Frans ontbijt van brood met jam en koffie. We doen het er even mee. Het regent behoorlijk en we moeten een heel stuk de stad uit lopen om een auto te huren. We vragen vertwijfeld de weg, nog trois kilomètres, maar dat blijkt gelukkig niet te kloppen. Huiverend stappen we de auto in en duwen een cd met een opname van Bram Vermeulen in de speler. Bram maakte, achteraf bijna aan het eind van zijn leven, een programma over reïncarnatie. Ook hij was met zijn zoon een tocht gaan maken naar Verdun, terug naar huis met een op scherp staande granaat. Hij denkt dat hij in een vorig leven een Duitse soldaat is geweest, of een officier. Hij wisselt nogal eens van perspectief. Het is theater, maar toch niet. Hij gelooft, maar toch niet helemaal. We denken na over de oplossingen van de verschillende religies voor het onverbiddelijke van het sterven. Mijn gevoel blijft toch, dat alles wat het je gemakkelijk maakt om niet tegen de dood op te zien niet klopt. Steeds weer terugkeren om iets af te maken? Prachtig beeld, maar welke reuzencomputer houdt het allemaal bij en vlecht de levens ineen? Dan liever de afgrond van de absurditeit, niet te weten en niet gerustgesteld te worden. Het niet geruststellende is voor mij uitgangspunt.

Lukas vraagt vooral naar hoe die soldaten hun geloof beleefd hebben. Tijdens onze rondgang langs de artefacten van de Grande Guerre wijst hij mij op de vrij zeldzame religieuze symbolen. Een kruis, een zoetelijk Mariabeeld, een primitief uitgehakte Christuskop in een van de forten. Hebben ze gebeden en wat dan? Bleven ze geloven, wat zeiden ze tegen elkaar, wat was hun mentaliteit? Soms zie je een slechte foto van het opdragen van een mis ergens in een hol zowel aan Franse als aan Duitse kant. En inderdaad, ik heb nog nooit van een boek gehoord dat het geloofsperspectief van de mannen trachtte weer te geven. Dat moet jij schrijven, zegt Lukas.

We rijden de Champs de Bataille in. De oostkant van de Maas. Zo in de heuvels is het zeer mistig. Vrij gewoon voor Verdun dat de reputatie heeft het slechtste klimaat van Frankrijk te hebben. We stoppen na enig zoeken bij Fort de Douaumont. Het sterkste fort van Europa in die tijd. We zien slechts vage omtrekken, vinden na enig zoeken de ingang in de dikker wordende mist en mogen voor 3 euro naar binnen. De krijgsgeschiedenis is ontluisterend en hangt sterk samen met allerlei verkeerde beslissingen van zowel Franse als Duitse zijde ten koste van onnoemelijk veel mensenlevens. Het fort is wijd omgeven door een pokdalig veld van diepe en minder diepe kraters. Ik trek me terug in het bos om een plasje te doen en schrik van een flink stuk losliggend metaal dat ik toch vrij dicht bij het fort vind. De grond leeft en beweegt nog steeds, want vlakbij zo’n toeristische plek moet dat toch al lang weggeweest zijn.

In het fort slaat iemand hard een deur dicht. Het lawaai is oorverdovend. In het fort zat je als poilu (Franse soldaat) redelijk veilig maar het lawaai van de inslaande granaten moet verschrikkelijk geweest zijn. Bij de Hoogovens waar ik ooit in een van de staalfabrieken als pastor werkte was het lawaai ook dikwijls oorverdovend, maar niet de bedreiging van voortdurende levensvernietiging. Bovenop het fort is het maar drie graden en een flinke wind, maar de mist blijft hangen.

We zakken af naar de Tranchée des Baionettes. Een gedrocht van een monument, weer die lelijkheid van betonnen genadeloosheid gecombineerd met de legende van de in één klap levend begraven soldaten met alleen hun bajonetpunten boven het zand. Achteraf bleek er niets van te kloppen.

We eten wat in het enige tentje wat op het hele slachtveld/slagveld  te vinden is. Wel bij een genoeglijk knapperend haardvuur. Een niet aflatende gedachte dringt zich op; met dit weer in een loopgraaf staan, zitten, hangen, slapen.

Het Memorail de Fleury is een museum met een in het oog springend op ware grootte nagemaakt loopgravenveld. De bekende uniformen, kanonnen en mitrailleurs, maar we zijn naar iets anders op zoek dat hier niet is. Dan komt er een enorme groep mensen binnen met een tv camera. Een groepje in hun midden, kennelijk nazaten van franse koloniale troepen, wordt gevolgd op hun tocht. Veel medailles op hun borst. Ze zijn zichtbaar trots, het is tenslotte 11 november, wapenstilstandsdag. Hun grootvaders waren hier, nu zij. Ze worden geïnterviewd, maar het gaat te snel, ik kan het niet volgen. Ook zij hebben weer gevochten in Algerije of waar dan ook. Frankrijk is een van de landen met een lange reeks van oorlogen achter de rug en vertoont nog steeds de prikkelbaarheid van een grootmacht.

Hetzelfde overkomt ons in het Ossuaire, waar onder het herdenkingsgebouw botten van zo’n slordige 150.000 niet geïdentificeerde soldaten liggen. Plotseling komt een afdeling saluerende Franse soldaten binnen. In camouflagepak, alsof ze zo gaan vechten. Het verwart ons allebei. Even later in de kapel als schril contrast horen we prachtig gezongen gregoriaans. Zomaar een groepje mannen dat het Salve Regina aanheft. Het is zo mooi en zo zuiver dat het eerst lijkt of iemand een CD heeft opgezet, maar het is echt. Ze staan in de kerkbanken en zingen. Ik zing mee, ik heb het zo vaak gezongen, vroeger in mijn parochiekerk bij het lof en nog  vaker op het seminarie. Maar al na een strofe ben ik er nauwelijks meer toe in staat. De ontroering is me te sterk. Het is voor mij het mooiste moment tijdens de hele tocht. Je weet nooit wat je zoekt en plotseling is het er. God is in zijn zelfontboezeming afhankelijk van het moment waarop jij je ontboezeming ontvangt.

Na het avondeten wandelen we weer door het vrij kleine centrum en gaan naar de hotelkamer, maar we worden enigszins wakker gehouden door een stelletje naast ons dat luidruchtig de liefde bedrijft. Er lijkt maar geen eind aan te komen. Ik word er wat narrig van, maar Lukas kan het weinig schelen. Hij vertelt van een dergelijke gebeurtenis in Londen waar hij met studenten heeft staan applaudisseren toen het afgelopen was.

De volgende ochtend, zondag, is het mooi weer. In de kathedraal is geen viering. Het is een koud en stil gebouw, maar de crypte is mooi en het is daar waar de parochie bijeenkomt, maar ook daar zien we geen enkel teken van enige godsdienstige activiteit. God in Frankrijk.

We trekken naar Fort de Vaux, ook nog aan de oostkant van de Maas. Er is vrijwel niemand. Ook hier de geschiedenis van een weerzinwekkende strijd, bekraterd landschap en een dichtgemetselde gang met niet meer te begraven soldaten. De roestige weerbarstigheid is tastbaar. We lopen om het fort heen en vinden resten van vluchtgangen, zwaar overwoekerd. De verlatenheid en eenzaamheid zijn voelbaar. Maar nog veel meer als we aankomen bij de Mort Homme aan de westkant van het slagveld. Er zijn hier op een paar meter grond zoveel doden gevallen dat je letterlijk over een kerkhof loopt, omdat het opgraven van de lijken onbegonnen werk zou zijn. Er zijn talloze voorbeelden van loopgraven waar je in kunt. Maar ver kom ik niet omdat mij een naargeestigheid overvalt die ik niet kan verklaren. Lukas zegt dat je hier wel in een bos wandelt, maar je bent niet op vakantie, het is ook geen museum. Het is alleen de voelbare spanning van iets wat gebeurd is, terwijl, als je van niets weet, het ook niet gebeurd kan zijn. Het standbeeld op de Mort Homme is het eerste monument dat werkelijk indruk op mij maakt, maar niet vanwege de schoonheid. Een triomfantelijk doodshoofd, ik kan er niet te lang naar kijken. Het Duitse herdenkingsteken is onooglijk klein.

Terug naar Verdun zelf,voor een broodje, want aan de westkant is niets te krijgen. Dan naar het Bois de Caures waar kolonel Driant de eerste aanval van de Duitsers in de slag bij Verdun zo lang mogelijk weerstond. De eentonigheid van de kraters en verlaten bunkers, maar niet als je tegelijkertijd de geschiedenis leest. Ik lees zo nu en dan voor uit het boek van Alistair Horne. Het heet niet voor niets ‘De prijs van de eer’. Die titel begin ik beter te begrijpen. Die eer hoort bij het karakter van een volk en een land. Het is een begrip dat me steeds ontgaat, maar dat veel van het voortdurende doorzetten van vooral de Fransen en Duitsers verklaart. Ik onderschat dat voortdurend.

We rijden nog eenmaal over het slagveld, het is alweer donker en eten dan in een restaurant vlakbij de oude hoofdpoort van Verdun. We hebben lang niet alles gezien. Dat is ook niet nodig. Tot onze verrassing is op maandagochtend de Citadel open, de oude verdedigingsring om de stad uit nog vroeger tijden. Met een soort treintje maken we een experience mee van verschillende scènes uit de strijd. Zo’n beetje alle Franse scholen moeten hier doorheen om hen historisch besef bij te brengen. Het is goed gedaan, maar wat vervreemdend na de aanwezigheid op het slagveld zelf en het geeft een redelijk eenzijdig Franse kijk.

De terugreis verloopt geheel volgens planning, wel meer dan 9 uur in vervoermiddelen, maar de Treinreiswinkel heeft het precies voor ons uitgezocht. Zelfs een stukje van de reis in de luxe TGV. Als we uit de trein stappen heb ik het boek van Alistair Horne uit. Wat een moed, wat een wanhoop, maar het is gebeurd en het blijft gebeuren.

Maar de overheersende verbijstering is de constatering dat alles zo normaal gevonden wordt. In de huidige tijd is het begrip vrede vervangen door veiligheid, Nederlandse commando’s in Uruzgan vinden hun vak na een schietpartij leuk zo melden ze op tv. Op allerlei terreinen hebben we te maken met een remilitarisering van de publieke ruimte. Irak en Afghanistan waren opmerkelijk genoeg geen items in de laatste Tweede kamerverkiezingen. De vraag naar geweldloosheid komt altijd te laat.

Ik heb nog wat te doen in mijn leven. Voor de zomer werd ik gebeld of ik deel wilde uitmaken van het bestuur van Kerk en Vrede. De oudste vredesbeweging in ons land. Kan dat wel, nog meer op mijn bordje? Maar het is altijd iets wat me niet los heeft gelaten, de pacifistische mogelijkheid, nu eens op tijd proberen te zijn met geweldloosheid. Ja gezegd dus. 

Ik ben niet naïef. Nee, realistischer dan ooit.

Henk Baars 26 november 2006


Reactie plaatsen

Reglement

  • Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
  • Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
  • Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.
Naam  
E-mailadres  
Plaats  
Uw reactie  
Gebruik maximaal 1000 tekens. U hebt nog 1000 tekens tekens.
Captcha  
   

Terug naar "Oorlog en vrede" | Naar boven

Disclaimer
EnglishDeutschFrancaisEspanol