Meningsvrijheid inzake godsdienst  
Home > Thema's > Liturgie > Internationaal > Mensenrechten > Meningsvrijheid inzake godsdienst
Dr. Hans van der Ven
10/12/09

                                        Meningsvrijheid inzake godsdienst

 Na de religieuze moord op Theo van Gogh kon men alom vernemen dat de meningsvrijheid waarvan hij onbelemmerd gebruik had gemaakt een absoluut recht is. Ook na de vertoning van de film Submission werd op de trom van de absolute meningsvrijheid geroffeld. Dit was wederom het geval bij de kwestie rond de Deense cartoons. Met nadruk werd het recht verkondigd om alles te kunnen zegen wat je denkt, vooral op religieus gebied. Tegen deze achtergrond wil ik ingaan op de meningsvrijheid inzake godsdienst.

Over de meningsvrijheid als absoluut recht wil ik een paar dingen zeggen. In de eerste plaats wordt over het hoofd gezien dat de vrijheid van meningsuiting, zoals alle vrijheidsrechten, primair betrekking heeft op de relatie tussen burger en staat. Ze bedoelen bescherming van de burger te bieden tegen infiltratie door de staat. Ze houden een negatieve verplichting van de staat jegens de burger in. De verplichting luidt: “minister, kamerlid, ambtenaar, rechter, gij zult de meningsvrijheid van de burger respecteren”. Dit wordt de verticale werking van de burgerrechten genoemd. Daarnaast is er de horizontale werking. Zij is te beschouwen als een afgeleide toepassing van de mensenrechten op de burgers onderling. Het is een privaatrechtelijke toepassing van publiek recht.

Verder, er is geen enkel absoluut mensenrecht waarvoor andere mensenrechten systematisch zouden moeten wijken. In tegendeel, het geheel waaruit de mensenrechten bestaan vormt een ondeelbare en onderling samenhangende eenheid. Er ís geen absoluut recht, ook niet het recht op meningsvrijheid. De PVV en ook VVD vergissen zich daarin. Wilders meent te kunnen zeggen wat hij wil, ook als het discriminatoire uitlatingen betreft, en Hirsi Ali bazuinde overal rond dat er zelfs een recht op belediging bestaat. De toenmalige fractieleider, Van Aartsen, nooit bang om het vocabulair van oud-chique te bezigen, typeerde de lezing die Hirsi Ali toen gaf als ‘woest goed’. Ook de huidge VVD-fractieleider Rutten lijkt in absolute vrijheid met de  meningsvrijheid om te gaan.

In de nota over de grondrechten uit 2004 van de hand de toenmalige minster De Graaf in de vorige regering-Balkenende werd terecht gesteld dat de vrijheidsrechten beperkt worden door een “verantwoordelijkheid tot tolerantie, politieke verdraagzaamheid en de bereidheid om de effecten van eigen gedrag onder ogen te zien en daaraan zonodig consequenties te verbinden”. Eerder heb ik in een artikel in de NRC het gebrek aan bereidheid om de consequenties van het gebruik van de meningsvrijheid te willen verdisconteren een vorm van maatschappelijk autisme genoemd.

Wat behelst de meningsvrijheid? Uit een interessante tekst over de parrhèsia door Michel Foucault kunnen de volgende kenmerken naar voren worden gehaald. Allereerst doet ze zich voor in het domein van het politieke debat: parrhèsia speelt zich af in de politiek en gaat over de politiek. Verder wordt ze gekenmerkt door vrijmoedigheid omdat men zich kritisch richt tot de vorst, respectievelijk de staat, en hem verwijt dat hij de rechtvaardigheid met voeten treedt. Tenslotte, de kritiek wordt in alle vrijmoedigheid tot uitdrukking gebracht omdat men zich eraan gecommitteerd weet en het uiten ervan als een plicht beschouwt. “Een goede koning”, zo stelt Foucault, “tolereert alles wat een echte parrhèsiastès hem vertelt”.  Hij is iemand die van zijn hart geen moordkuil maakt. Bij de cynici krijgt de parrhèsia de connotatie van onbeschaamd spotten, beledigen, beschimpen. Verbetenheid kenmerkt hun optreden, vergezeld van een fataal slimme glimlach om de lippen, zoals Sloterdijk over het optreden van cynici opmerkt.(1) Sommige vooraanstaande lieden in de media staan, kan men zeggen, wellicht ongeweten in een cynische traditie.

Dat gold niet voor Willem Grossouw, van 1957 tot 1977 hoogleraar exegese Nieuwe Testament aan Nijmeegse universiteit, die in 1965 een rede hield over de parrhèsia. Deze werd, zo stelt Grossouw, op religieus terrein toegepast door hellenistische joden zoals Philo en Josephus, en door christenen, zoals Paulus en Johannes en in het boek der Handelingen. Ook bij deze laatsten heeft de parrhèsia betrekking op vrijheid, vrijmoedigheid en openbaarheid, maar nu om de christelijke boodschap te onthullen, in plain words, namens een minderheid in het Romeinse rijk. De parrhèsia, aldus Grossouw, zou in diens eigen tijd, de religieuze situatie van de jaren zestig van de vorige eeuw, ook een binnen-kerkelijke functie dienen te vervullen, in de vorm van zelfkritiek. Hij kon zich voorstellen, schreef hij, dat velen de eenzijdigheid in deze parrhèsia betreuren, de ondeskundigheid, felheid van toon, maar het beginsel moet worden geëerbiedigd, “als men ten minste werkelijk gelooft in de rechten van de mens. (…). Geestelijke onmondigheid (…) is nu niet meer houdbaar”.

Bij dit alles komt bij mij deze vraag op: waarom nemen zowel moslims als christenen op zo geringe wijze deel aan het maatschappelijk debat over de meningsvrijheid? Waarom betreedt men niet in grotere getale de publieke agora om zijn visie te geven op de relatie tussen meningsvrijheid en godsdienst? Waarom laten ze de discussie voornamelijk over aan nietgelovigen, agnosten, uitgesproken atheïsten? Al deze groepen hebben belang bij de meningsvrijheid en ook het recht om er gebruik van te maken, maar geldt dit voor christenen en moslims niet evenzeer?

Ach, zeggen sommige bekende Nederlanders − een mediaprodukt dat voornaamelijk ziuchzelf vertegenwoordigt −, wat maakt men zich druk over de godsdienst, want wat is godsdienst? Godsdienst is, zo luidt hun mening, wat voor iemand heilig is, en dus kan het zo ongeveer alles bevatten, van voetbal tot aandelenkoersen, van cocooning in het eigen gezinnetje tot sex. Kunnen zij het helpen dat ze geen verschil zien tussen de sociale koorts in de arena in Amsterdam, de financiële koorts op de beursvloer en de religieuze koorts tijdens een indrukwekkende liturgische plechtigheid? De conclusie die men uit zo’n volstrekt lege, functionele opvatting van godsdienst trekt luidt: met al die heilige zaken, zoals voetbal en aandelenkoersen, mag je spotten, maar waarom dan met religie niet?

Trouwens, wanneer men zich beledigd voelt of onheus behandeld kan men altijd naar de rechter stappen, zo wordt gezegd. Zo’n verwijzing naar de rechter kan ik niet anders zien dan als een groteske uitvlucht uit een maatschappelijk probleem. Het is tevens een blijk van maatschappelijke minachting, want welke moslim die zich beledigd, gekrengt, aangevallen voelt, weet bij welk loket hij moet zijn, heeft inzicht in de procedures die moeten worden gevolgd en heeft er het geld voor − meer dan 5000 euro voor advocaatskosten?

Het is intussen wel duidelijk geworden dat de meningsvrijheid in verband  met godsdienst niet primair een juridisch, maar een maatschappelijk thema vormt. In het algemeen geldt dat we dienen te waken tegen een voortwoekerende juridisering van de samenleving, zoals in de Verenigde Staten waar men voor alles en nog wat naar de rechter stapt. De gang naar de rechter moet pas worden gemaakt wanneer de maatschappelijke groepen er onder elkaar niet meer uitkomen. Natuurlijk is er een grijs overgangsgebied. Waar ligt de grens tussen maatschappij en recht? Katholieken varkens noemen is niet zo erg, maar moslims varkens noemen? In beide gevallen is het onfatsoenlijk en getuigt het van gebrek aan respect in morele zin, maar de moslims voelen zich er existentieel en fundamenteel door gekrenkt.

Eerder stelde ik de vraag hoe het komt dat vooral niet-gelovigen zich met de meningsvrijheid inzake de godsdienst bezighouden, terwijl christenen en moslims zich niet thuis geven. Het is te simpel op de voluntaristische trompet te blazen en bijvoorbeeld de christenen, in het bijzonder de katholieken, op te roepen uit hun hol te kruipen en vrijuit hun plaats op de agora in te nemen. Maar met een aansporing zoals ‘durf voor je mening uit te komen’ red je het niet. Daarvoor is het probleem te ingewikkeld. In plaats van in zo’n complex probleem te verdrinken, zou ik helder en scherp deze retorische vraag willen stellen: denken we nu echt dat wij als katholieken in staat zijn aan het maatschappelijk debat onbevoordeeld en vrij deel te nemen, terwijl de leer en de structuur van onze kerk nauwelijks voldoende openingen bieden voor zo’n debat in eigen kring, bínnen de eigen muren? Het leerproces moet in de kerk zelf aanvangen. Pas dan ontstaat voldoende competentie om aan de ‘de markt van ideeën’ erbuiten te participeren. Niet-gelovigen ergeren zich aan het vasthouden aan traditionele religieuze stellingen zonder dat die tot voorwerp van een redelijke discussie worden gemaakt. Op de moderne agora geven opvattingen niet de doorslag omdat die een rijk verleden achter zich hebben, maar omdat ze voortkomen uit redelijkerwijs te accepteren argumentatie − overigens een klassieke idee uit de kerkelijke traditie.

Hans van der Ven

Prof. Dr. Hans van der Ven, hoogleraar Vergelijkende empirische religiewetenschap, met bijzondere aandacht voor religie en mensenrechten, aan de Radboud Universiteit te Nijmegen, schreef bovenstaande tekst voor 10 december 2009, de dag van de mensenrechten.          


 

(1) P. Sloterdijk, Kritik der zynischen Vernunft, Suhrkamp , Frankfurt1983, p. 35

Reacties

3) 'Submission'. Van Aartsen typeerde de lezing die Hirsi Ali toen gaf als ‘woest goed’. Ook de huidge VVD-fractieleider Rutten lijkt in absolute vrijheid met de meningsvrijheid om te gaan. Inderdaad 'woest goed' én zeer moedig van Ayaan die haar leven op het spel zette, omdát Koran/Mohammed bewezen haat en geweld voor vrouwen te prediken en waaróm dit op de meest gruwelijke manieren gebeurt door moslims; en waaróm moslims weigeren uw bereidheid om de effecten van eigen gedrag onder ogen te zien en daaraan zonodig consequenties te verbinden dóór Koran/Mohammed heilig en onaantastbaar te verklaren, moslims verplicht zijn Koran/Mohammed te verdedigen indien aangevallen, daar gehoor aan geven w.o. Mohammed B. ontelbare jihadisten, suicide bombers, WTC, UK, Spanje, Bali ..... aanslagen; én niet alleen Wilders beschermd moet worden maar Ayaan en Salman Rushdie, de Deense cartoonist, en U ook toestemming geeft tot moorden door moslims.
Anna Aarts - Koog a/d zaan


2) Vrijheid van meningsuiting is verboden in Koran/Mohammed, waardoor moslims levenslang de mond gesnoerd worden, maar ook u hebt Afvalligen van Koran hun recht ontzegd kritiek te uiten op Koran/Mohammed waarvan zij als 'geboren moslims' slachtoffer werden of nog zijn, gevangenen zijn van Koran in Islamitische landen onder 'sharia'. Een voorbeeld: waar u bescherming voor biedt aan moslims/Islam, was Pervesh Kambaksh, Afghaans journalistiek student, veroordeeld tot de doodstraf onder 'sharia' voor 'blasfemie' door (net zoals Ayaan in Submission) naar Koran te verwijzen voor het schenden van mensenrechten van Afghaanse vrouwen. U hebt zowel Ayaan als Pervesh's humanisme beledigd die volgens u: 'beledigend zijn voor moslims'.
Anna Aarts - koog a/d zaan


Geachte Dr. Hans van der Ven, Met respect, u maakt geen verschil tussen: * Niet mogen kwetsen en beledigen óm dit te doen * Móeten kwetsen en beledigen wanneer dit moreel vereist is U zegt Ayaan "mag niet kwetsen" over: 1) Vrouwenbesnijdenis: * Volgens WHO worden per jaar zes miljoen moslimmeisjes sexueel verminkt door besnijdenis. * Indien dit 'haram' zou zijn zoals b.v. alcohol drinken 'haram' is, zou het niet bestaan in juist Islamitische landen; en juist Koranfundamentalisten zich ook in Indonesië schuldig maken aan vrouwenbesnijdenis, dit als 'rein' aangetekend wordt; en moreel zéér verachtelijk zeggen "het maakt vrouwen kalm", bevestigd door imams op internet. * Mohammed in een sunah zegt: "snij niet te diep" tegen een vrouw die ging besnijden; en ook moslims in Egypte zeggen "vrouwenbesnijdenis hoort bij de profeet, dit maakt onze vrouwen kalm". * Vrouwenbesnijdenis is te gruwelijk om niét openlijk aan de kaak te stellen door de moedige Ayaan.
Anna Aarts - Koog a/d zaan


In de praktijk is het nauwelijks mogelijk, zelfs zinloos om zich maar te uiten over kerkelijke en religieuze zaken. Om maar één hobbel te noemen: het taalgebruik is vaak te verschillend. 'Geloof' wordt begrepen als het aannemen van onbewezen uitspraken. Geloven is echter een levenshouding die ook geldt voor niet uitdrukkelijk godsdienstige zaken. Ik geloof in mijn vrouw en kind, ik geloofde in de zorg die wij en vele anderen hadden voor ons gehandicapte kind.... Wie in staat is minstens via anderen iets van Kierkegaard te horen en te verstaan, die komt bij bevooroordeelde en minder geschoolde mensen niet ver. Men kan dan maar beter zwijgen. En het blijft toch zo, dat ieder in de loop van zijn bestaan waarheden moeten ontdekken. En die zijn in een debat volstrekt niet aan te wijzen, te bewijzen. De op zich goede wens om in gesprek te gaan, krijgt weinig kans. De veranderingen in het denken én doen gaan andere wegen dan het directe debat.
Jac van Dam - Nijmegen



Reactie plaatsen

Reglement

  • Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
  • Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
  • Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.
Naam  
E-mailadres  
Plaats  
Uw reactie  
Gebruik maximaal 1000 tekens. U hebt nog 1000 tekens tekens.
Captcha  
   

Terug naar "Mensenrechten" | Naar boven

Disclaimer
EnglishDeutschFrancaisEspanol