God in al wat leeft, na Darwin  
Home > Thema's > Liturgie > Cultuur > Verlichtingsdenken > God in al wat leeft, na Darwin
Roger Lenaers
16/2/10

                                                 God in al wat leeft, na Darwin

                 

                 In 2001 en 2003 schreef de auteur van deze bijdrage een tweetal brochures (resp. De droom van
                 Nebukadnezar of het einde van een middeleeuwse kerk en Uittocht uit de oud-christelijke mythen,
                Geloven na de droom van Nebukadnezar). In Vlaanderen ontspon zich daarover een discussie waarop de
                 auteur reageert. Vanwege de pas gepasseerde herdenking van de geboorte van Charles Robert Darwin,
                 twee eeuwen geleden, publiceren wij onderstaande tekst opnieuw.

Nergens in de kosmos is iets van een goddelijke aanwezigheid terug te vinden. Dat betoogt althans dokter Raf Mertens, die daarmee de ideeën van de evolutiebioloog Stephen Jay Gould overneemt. Alles in de levende natuur, ook het wonderlijkste, is volgens hem louter het product van “dom toeval” in de vorm van ongerichte mutaties die elkaar in onvoorstelbare hoeveelheden opvolgen en meestal wel nergens heen voeren, eerder destructief dan constructief zijn, maar elkaar soms wel aanvullen en vervolmaken, tot het resultaat daar is dat we nu zien. In dat proces moesten de minder geslaagde varianten bij de strijd om het bestaan op de duur het loodje leggen en verdwenen ze, terwijl die met gunstiger, d.i. meer aan hun milieu aangepaste eigenschappen, zich wisten te handhaven. Om het met een zin uit genoemd artikel samen te vatten, waar het gaat over ons oog: “Het menselijk oog is alleen maar de vrucht van een ontelbare reeks goede toevalstreffers (een reeks die minstens enkele honderden miljoenen jaren geleden begon), maar die bewaard gebleven zijn, omdat de varianten die drager waren van deze toevalstreffers, blijkbaar (en wellicht mede hierdoor) zich tot op vandaag hebben weten voort te planten”. Waarna een frontale aanval volgt op ‘De Droom van Nebukadnezar’, omdat die eerst wel de God van de heteronomie afdankt, maar die dan via het achterpoortje van de theonomie weer stiekem in het kosmische bestel binnen probeert te smokkelen. En dat is iets dat niet door de beugel van de wetenschap kan, vindt Mertens. Vooral gezien de theonomie geen duidelijker persoonsbeschrijving van die God kan geven dan vaagheden als: hij is de diepste grond van de kosmos, of: hij is de scheppende diepte van de werkelijkheid, en meer van dat fraais. Aan dergelijke mystificaties, waarvoor de ideeën van Teilhard de Chardin de weg geplaveid hebben, bezondigt zich overigens volgens Mertens niet alleen Lenaers, maar eveneens het procesdenken van Whitehead.

Maar waarom zou men liever Gould of Monod volgen dan Teilhard of Whitehead? Omdat de eersten bij hun beroep op het blinde toeval ‘de’ wetenschap aan hun zijde (zeggen) te hebben en omdat niets in strijd mag zijn met de wetenschap, wil het aanspraak maken op geldigheid. Het tweede kan men onderschrijven, want de waarheid kan met zichzelf niet in strijd liggen. Maar dat de evolutie alleen maar het wel verbijsterende resultaat zou zijn van een blind toeval, in de vorm van een massa ongerichte, toevallig gunstige mutaties, daarbij geholpen door natuurlijke selectie en oneindig veel tijd, roept grote vraagtekens op. Die vraagtekens nemen in dit opstel de vorm aan van twee stellingen:

1.      Wie de evolutie toeschrijft aan de werking van blinde toevalligheid, gaat als biologiewetenschapper (deze
         terreinbeperking is uiterst belangrijk) zijn boekje evenzeer te buiten als wie erin een gerichtheid of
         planmatigheid aan het werk meent te zien.

2.      Het aannemen van een gerichtheid of planmatigheid is alles bijeen genomen zinniger dan de loochening
         ervan.

Die twee stellingen vragen uiteraard om een verantwoording En die moet uitgaan van hetzelfde wetenschappelijke credo dat iedere evolutiebioloog onderschrijft. Want anders is een gesprek over dat onderwerp al van te voren afgelopen. Wat dit credo inhoudt, wordt enigszins vereenvoudigd maar hopelijk niet vertekend, samengevat in de volgende paragraaf.

Nadenkend over het evolutieproces

Het is niet pas sinds Darwin dat de menselijke geest een verklaring zoekt voor het bestaan (en dus ook het ontstaan) van de verbijsterende waaier van levensvormen in de levende natuur. Maar het is pas na Darwin dat men ermee opgehouden is die verklaring te zoeken in de vingerknip van een buitenwereldse macht. De Aufklärung had namelijk het bestaan van een buitenwereldse Schepper naar het rijk van de vrome fantasie verwezen, en dat had de weg geopend om een coherente verklaring te zoeken in het binnenwereldse domein. Charles Darwin was de man die met zijn evolutieleer daarmee een aanvang maakte. Tot dan toe was evolutie een exclusief filosofische visie geweest, Darwin wist als eerste de evolutie van de soorten met wetenschappelijke argumenten te staven. Met hem kreeg die visie dan ook burgerrecht in de natuurwetenschappen met hun eisen van constateerbaarheid en bewijsbaarheid. De sleutel op het raadsel lag, zo liet Darwin zien, in de natuurlijke selectie: levensvormen die beter aangepast zijn aan de omstandigheden waarin ze zich moeten handhaven, geven dat gunstige erfgoed aan hun nakomelingen door, de minder goed aangepaste betalen op den duur het gelag.

Maar aan die verklaring ontbrak nog wel wat, namelijk een bevredigend antwoord op de vraag waar die gunstige eigenschappen, die er eerst niet waren, plots vandaan kwamen. Het antwoord leverde Hugo de Vries met zijn theorie van de mutaties in het erfgoed. Kosmische of andere stralingen of chemische invloeden kunnen namelijk in dat erfgoed kleine veranderingen teweegbrengen, kleine maar belangrijke wijzigingen in de structuur van de genen. Die mutaties kunnen gunstig zijn, in de zin dat ze het organisme beter bestand maken tegen de druk van zijn milieu. Ze kunnen ook ongunstig zijn, met het omgekeerde gevolg: de nieuwe combinatie blijkt niet levensvatbaar en die ongelukkige nakomeling gaat het hoekje om. En nakomelingen heeft die dan natuurlijk zelf ook niet. De variant met een gunstige mutatie daarentegen geeft zijn verbeterd erfgoed door aan een steeds talrijker wordend nageslacht. En na een tijd treedt bij een van die nakomelingen weer een kleine gunstige verandering op en zo gaat alles in eindeloze meanders langzaam vooruit. De factor (oneindig lange) tijd is daarbij uiterst belangrijk, want gunstige mutaties zijn zeldzaamheden. Mutaties kan men namelijk vergelijken met een jager die er in het wilde weg op los schiet. Die kan wel eens een haas treffen, maar de kansen dat hij platzak naar huis komt of per ongeluk een jachthond of een jager schiet in plaats van een haas, zijn duidelijk veel groter. Juist wegens de zeldzaamheid van een gunstige mutatie eist het evolutieproces dan ook onvoorstelbaar lange periodes. Maar hoe dan ook, aan het einde van die eindeloze tijd is het menselijke oog (om naar het voorbeeld van Mertens terug te keren) kant en klaar.

Ook op de lastige vraag hoe uit niet-levende eiwitmoleculen leven kan ontstaan, of uit materie bewustzijn of uit animaal bewustzijn menselijke geest, weet de biologie een antwoord. Daar openbaart zich namelijk het fenomeen van de emergentie, de neiging die in de hele kosmos nawijsbaar is om op alle niveaus, zelfs op dat van de niet-levende stof, steeds grotere en complexere gehelen te vormen. Op zeker ogenblik kunnen de verbindingen dan zo complex worden dat ze eigenschappen gaan vertonen, die er tot dan toe niet waren.

De factor toeval

Misschien is het de lezer niet opgevallen, maar in heel deze beschrijving van het evolutieproces is nergens het woordje ‘toeval’ te vinden, terwijl het in het artikel van Mertens schering en inslag is. Toch is aan de wetenschappelijkheid bij die beschrijving niet tekort gedaan. Blijkbaar kan men dus het hele proces ook correct beschrijven zonder dat begrip. Wat dan weer betekent dat het niet nodig is. Een kleine reflectie over het begrip toeval kan duidelijk maken hoe dat komt.
Het woord ‘toevallig’ dekt namelijk een heel scala van betekenissen, zoals: zonder richting, willekeurig, niet bepaald door behoeften, niet bepaald door voorkeuren, vrucht van onbekende oorzaken, onvoorspelbaar, onbepaalbaar, maar wordt naar een analyse van Frans Soontiëns uiteindelijk in twee hoofdbetekenissen gebruikt: als het tegengestelde van noodzakelijk en wetmatig, en als het tegengestelde van bedoeld.

Zeggen dat iets toevallig is, kan dus betekenen dat het niet hoefde, dat het ook anders gekund had. Maar fysische processen, minstens die op macroniveau, zijn nu eenmaal noodzakelijk en onontkoombaar, want ze volgen vaste wetten, tegenover welke ze geen vrijheid hebben. De inslag van de meteoriet in de U.S.A. die voor ca. 65 miljoen jaar abrupt een eind maakte aan de zo succesvolle ontwikkeling van de sauriërs, was in die zin helemaal geen toeval: dat die meteoriet juist daar en juist toen insloeg was natuurnoodzakelijk. Hij had niét net zo goed elders kunnen neerkomen of een slordige 50 miljoen jaar vroeger of later en met andere gevolgen. Hij moést daar en toen inslaan. Toeval betekent dan alleen dat men geen zicht heeft of kan hebben op het oneindige aantal factoren die het resultaat verklaren. Zo gezien is het even goed mogelijk het ontstaan van het menselijk oog te beschouwen als de vrucht van een oneindig aantal natuurnoodzakelijke processen als van toevalstreffers.

Maar als Gould of Mertens de evolutie van het leven het resultaat van het blinde toeval noemen, gebruiken ze het woord in de tweede betekenis en ontkennen ze in het verbijsterende evolutieproces elke gerichtheid of bedoeling of plan. Ze sluiten dus de werkzaamheid van een geestelijke werkelijkheid bij dat proces radicaal uit. Bedoelen, plannen, willen, zijn immers activiteiten die de taal reserveert voor hetgeen men ‘geest’ noemt. Wat achter die uitsluitingspoging verborgen lijkt te liggen, komt straks.

Men kan het met Jay Gould eens zijn, als hij stelt dat de analyse van de natuurlijke processen nergens een bedoeling aan het licht brengt, alleen de noodzakelijke aaneenschakeling van materiële oorzaken en dito gevolgen. Maar dat men nergens enige bedoeling ziét, volstaat nog niet om te mogen stellen dat die er niet ís. Om het met een voorbeeld te verduidelijken. Ik kom aan een biljarttafel voorbij waar een driebandenspeler net zijn stoot geplaatst heeft. Ik heb hem niet zien rekenen en mikken en afstoten, ik heb zelfs zijn aanwezigheid niet opgemerkt, ik volg alleen geïnteresseerd de weg van de bal die erin slaagt om via de drie banden eerst de tweede en daarna de derde bal te raken. Die weg wordt volledig bepaald door de grootte van de werkzame krachten en weerstanden en de wetten van de mechanica. Of die weg bedoeld is of niet, daarover kan ook de meest nauwkeurige analyse van het proces dat zich voor mijn ogen afspeelt, me niets leren. Daarvoor had ik de driebandenspeler bezig moeten zien. En die had ik juist niet bezig gezien. Het had bijvoorbeeld ook gekund dat een jongetje aan de biljarttafel voorbij gerend was en in het voorbij rennen de bal lukraak over het groene laken had doen rollen met hetzelfde maar dan niet bedoelde en dus toevallige resultaat. De wetten die dat resultaat verklaren, zijn niet anders in het ene geval dan in het andere.

Het domein van de exacte wetenschappen is nu juist dat van de wetmatigheden van de fenomenen. En daartoe behoren eventuele bedoelingen niet. En dan ook niet de afwezigheid daarvan, dus toevalligheid. Die ligt buiten het domein van de wetenschappelijkheid. Uitspraken daarover zijn dus ónwetenschappelijk, niet in de zin van onbetrouwbaar en ontoelaatbaar, wel in die van niet verifieerbaar (of niet falsifieerbaar) met de onderzoeksmiddelen van de exacte wetenschappen. De pot mag de ketel niet verwijten dat hij zwart ziet. Wie zonder wetenschappelijk bewijs in de kosmische geschiedenis alleen het toeval aan het werk ziet, mag een ander die eveneens zonder wetenschappelijk bewijs wel een bedoeling erin onderkent, niet het verwijt maken van onwetenschappelijkheid, hoogstens van zielige domheid of religieuze koppigheid. Althans zolang deze zich aan het wetenschappelijke credo houdt en dus ter verklaring van het proces geen hemelse interventies inlast als extraschakels in de ketting van oorzaken en gevolgen. De heer Mertens heeft natuurlijk gelijk als hij stelt dat nergens in de 5 of 6 organisatieniveaus van de materie een mechanisme voorhanden is dat op een bedoeling zou wijzen. Maar een dergelijk mechanisme is evenmin voorhanden in het rollen van de boven aangehaalde biljartbal. Daarom deze goede raad: schoenmaker blijf bij uw leest, beoefenaar van de exacte wetenschappen, blijf bij uw werkoorzaken en hun gevolgen.

“Comparaison n'est pas raison », zegt het Frans terecht. Maar toch kan de volgende vergelijking misschien als blikopener fungeren. In het museum van Napels kan men het beroemdste van alle Pompejaanse vloermozaïeken bewonderen, de ‘Alexanderslag’, die bestaat uit ca. anderhalf miljoen minuscule stukjes gekleurd marmer. Wie dat mozaïek alleen maar steentje voor steentje aandachtig met een sterk vergrotende loep zou bekijken, zou nadien van elk steentje wel kunnen zeggen wat zijn vorm, zijn kleur, zijn grootte enz. is en hoe goed of slecht het bij de ernaast liggende steentjes aansluit. Maar wat die anderhalf miljoen steentjes samen voorstellen, weet hij daarmee nog niet. Zelfs niet of ze überhaupt iets voorstellen. Dat geeft hem dan ook niet het recht te affirmeren dat ze samen niéts voorstellen.

Natuurlijk mag een bioloog vinden dat de evolutie geen gerichtheid of planmatigheid vertoont. Net zoals hij mag vinden dat een orchidee mooi is of hebzucht lelijk of rockmuziek een plaag of dat hij de juiste vrouw getrouwd heeft. Alleen spreekt hij dan niet meer als beoefenaar van de exacte wetenschappen. Dat is niet erg. Het domein van die wetenschappen, het mag nog zo kostbaar zijn, vormt namelijk slechts een beperkt segment van het geheel van de menselijke kennis. De mens is nog wat anders dan alleen maar een wetenschapper en zijn kennisbereik is ontzaglijk veel wijder dan genoemd domein. Gelukkig maar. Het leven zou beangstigend arm zijn, als alleen maar exactwetenschappelijk verifieerbare uitspraken waarde hadden. Want dan worden bijvoorbeeld liefde en schoonheid en gerechtigheid en filosofie en religie (en dan ook christendom) quantité négligeable. En dat zijn ze allerminst. Ze zijn zelfs van beduidend grotere waarde voor ons leven als mens dan hetgeen wetenschappelijk verifieerbaar is. De visies van Socrates of Jezus zijn kostbaarder voor de mensheid dan die van Einstein of Gould. Ook doet het waarheidsgehalte ervan zeker niet onder voor dat van de exacte wetenschappen. Waarheid is namelijk een rijker begrip dan exactheid. Waarheid heeft te maken met openbarende inzichten en uitspraken over diepere niveaus van de werkelijkheid. Natuurlijk mogen die uitspraken niet in strijd zijn met de bewijsbare zekerheden in het wetenschappelijke domein. Anders zou de waarheid in tegenspraak komen met zichzelf, en dat zou haar vernietigen.

Gerichtheid aannemelijker dan blinde toevalligheid

Bij de uitwerking van deze tweede stelling moet steeds klaar voor ogen staan dat men met de toeschrijving van de evolutie aan het blinde toeval het domein van de exacte wetenschappen evenzeer verlaat als met de erkenning van een gerichtheid. Dat met andere woorden Jay Gould in de boven verduidelijkte zin even onwetenschappelijk te werk gaat als de door hem verguisde Teilhard, en Mertens evenzeer mystificeert als Lenaers. De aanvaarding van louter ‘dom toeval’ als verklaring is ondanks de bewering van de heer Mertens helemaal niet de noodzakelijke filosofische consequentie van de wetenschappelijke evolutieleer, maar veeleer een vrij gekozen bovenbouw ervan, een mogelijke duiding. Maar er is ook een andere duiding mogelijk. Een even onwetenschappelijke. De vraag is alleen wélke onwetenschappelijkheid de voorkeur verdient.

De tweede stelling antwoordt: het erkennen van een gerichtheid erin. Waarom? Om te beginnen omdat dit de spontane reactie is bij wie aandachtig kijkt naar het wonder van al wat leeft. Juist uit die spontane reactie is de heteronome voorstelling geboren van de goddelijke horlogemaker, die al bij Cicero voorkomt, welke hij zelf weer, zoals al zijn filosofische voorstellingen, van de oude Grieken heeft. Van dezen hebben we overigens het woord kosmos geërfd om het heelal te noemen, en kosmos betekent opsmuk, sieraad, ordelijkheid. Die indruk van gerichtheid dringt zich bovendien ook onweerstaanbaar op, als men de evolutie in haar geheel beschouwt, wat Cicero nog niet kon.

Konden we bij de wording van bijvoorbeeld het menselijk oog de tijdsfactor uitschakelen en de gunstige mutaties elkaar in een uiterst versneld tempo zien opvolgen, zoals men het ontluiken van een bloem filmisch kan versnellen, dan zou die indruk van richting en planmatigheid zonder meer overweldigend worden. Om desondanks het been stijf te houden en die indruk als een fata morgana af te wijzen, moet men wel een heel dwingende reden hebben. En die wordt niet geleverd door de wetenschappelijke analyse van de fenomenen: niets in die analyse dwingt ons tot zo'n krampachtige afwijzing. Het enige dat ze doet, is immers de ketting van oorzaken en gevolgen aan het licht brengen.

Wat kan die reden dan wél zijn? Een eerlijke bezorgdheid. De bezorgdheid dat men met de beaming van die indruk de afgedankte buitenwereldse horlogemaker, de marionettenman die aan de touwtjes trekt, weer binnenhaalt, en zo de autonomie van mens en kosmos dynamiteert. Daartegen komt men begrijpelijkerwijze spontaan in verzet, want deze autonomie is toch de grondslag van de hele moderniteit en al haar zekerheden. Dat kan verklaren waarom men die indruk van gerichtheid bij zichzelf zo koppig tegengaat en waarom men anderen met een overigens niet gefundeerd beroep op de wetenschap voor de beaming van die indruk meent te moeten behoeden.

Maar is die angst gegrond en dus ook de moeite die men zich geeft om die indruk te bestrijden? Voor wie theonoom denkt, is ze dat helemaal niet. Ze komt immers voort uit de kortzichtige mening dat elk godsbeeld, ook het zuiverst theonome, per se van de kosmos één grote poppenkast moet maken. Die mening steekt ook achter het verwijt van de heer Mertens dat ‘De Droom van Nebukadnezar’ heimelijk toch weer een heteronoom godsbeeld binnensluist. Toegegeven dat het woord theonomie die indruk kan wekken. Met theos lijkt immers de ‘God’ van weleer weer om de hoek te komen kijken. Maar wellicht vertoont het eigen godsbeeld van de heer Mertens onbewust nog heteronome trekken en legt hij dat patroon op elk godsbeeld, ook als dit de autonomie van mens en kosmos ten volle respecteert.

Voor het goed recht om in de kosmos een gerichtheid, en dus een scheppende Wil te lezen, pleit nog heel wat, meer dan genoemde spontane neiging. Bijvoorbeeld dit. Als het blinde toeval alles bepaalt, inclusief onszelf en ons leven, wordt het heelal leeg en blijft onze behoefte aan zinvolheid ten diepste onbevredigd. Dat die behoefte geen hersenschim of inbeelding is, maar iets existentieels, levend diep in ons, bewijst de heer Mertens zelf door zijn heroïsche poging in zijn slotbeschouwingen om ergens in die zinloze kosmos een zin aan te boren. Daarmee doet hij denken aan iemand die een oase voor een fata morgana houdt en ervan weg blijft, om elders in de woestijn wanhopig naar water te gaan graven. Maar waarom de zich aanbiedende zin verjagen, om dan dorstig op zoek te gaan naar een schamel substituut ervan? Ook zo gezien pleit er meer voor het aannemen van een gerichtheid dan voor de loochening ervan.

Met Mozart als gids

Maar een gerichtheid of planmatigheid die toch de organische wereld haar eigen wetten laat volgen en haar eigen
gang laat gaan, is zo iets denkbaar? Sluiten die twee elkaar niet uit? Is het met andere woorden mogelijk om in de natuurlijke en noodzakelijke processen een denkende en willende Energie en Vrijheid aan het werk te zien? Dit is alleen maar een andere vorm van de vraag of de autonomie van de kosmos met een alles doordringende en alles bewegende Transcendentie te verzoenen is. Dat is ze, zegt de theonomie en ze verklaart zich nader. Wat volgt, wil niet bewijzen dat men de evolutie zó moet zien en niet anders. Maar alleen dat men die even goed zo kán zien als anders. Dat men een scheppende Werkelijkheid kan belijden én tegelijk toch de autonomie van het geschapene.

Eerst een vergelijking die ons op weg kan zetten. Neem een willekeurige pianosonate van Mozart. Ze bestaat uit een verrukkelijke waterval van klanken, dus van luchttrillingen. Deze bewegen ons trommelvlies, worden via de wonderbare wegen van binnenoor en gehoorzenuw omgezet in elektrische impulsen die het hersenweefsel prikkelen en daardoor hoorbaar worden. Aan heel dat proces is niets dat niet puur wetenschappelijk constateerbaar en verklaarbaar is, al is het een raadsel (het zoveelste!) hoe materiële impulsen tegelijk bewustzijnsverschijnselen kunnen zijn. Hoe dan ook, die sonate is veel meer dan alleen een aaneenschakeling van mechanische oorzaken en dito gevolgen. Ze is de vertaling in golven van iets van een andere en hogere orde: de inspiratie van Mozart. Ze is de ‘geest’ van Mozart die zich in het materiële belichaamt, zijn innerlijk dat zich in die vorm van schoonheid uitdrukt. Die geest is geen toevoegsel, zodat men hem bij nauwkeurige analyse van de geluidsgolven ergens zou kunnen nawijzen. Toch zal niemand daarom de aanwezigheid ervan als onnatuurlijk of magisch verwerpen. Meer nog, de werkzaamheid van die geest is de uiteindelijke verklaring van dat klankwonder. Dat klankwonder is die geest zelf die zich uitdrukt in de stoffelijkheid. Maar zelfuitdrukking van de geest in het stoffelijke is nu juist hetgeen we schepping noemen. Die scheppende activiteit van de geest voegt niets toe aan de stoffelijkheid van het klankgebeuren met al zijn wetten. Toch brengt juist zij het hele klankgebeuren tot stand en doordringt het en is ze de bestaansgrond ervan en de uiteindelijke verklaring van zijn schoonheid.

De kosmos als schepping

En nu op naar het kosmische wonder. Het mechanistische neo-darwinisme duidt dat als een verbijsterend toevalsproduct. Maar men kan er even goed de zelfopenbaring in lezen van een geestelijke werkelijkheid, die in de evolutie van de levensvormen geleidelijk iets van zijn geheimste wezen zichtbaar maakt. Dan worden een aantal raadselachtige dingen zelfs veel minder raadselachtig dan bij de mechanistische toevalshypothese. Zo bijvoorbeeld dat leven uit het niet levende is kunnen ontstaan en reflex bewustzijn uit het niet bewuste. Want geest sluit wezenlijk leven en bewustzijn in en dan is het ook niet vreemd dat deze mettertijd te voorschijn komen. Leven en bewustzijn en liefde en schoonheid liggen dan al vanaf de oerknal in de materie ingebed, als het ware in gestolde vorm, en ontwikkelen zich daaruit in de loop van de kosmische tijd. Daarom spreekt Teilhard niet van de dode materie, maar van de nog-niet levende. Er steekt in haar een drang tot leven en tot bewustzijn en in die drang openbaart zich de niet met meetinstrumenten te achterhalen actieve aanwezigheid van het Mysterie. Mozart oneindig uitvergroot. En tevens uitgezuiverd van al het ontoereikende dat in vergelijkingen steeds meegegeven is. Want ook het begrip schepping moet uitgezuiverd worden. Ook dat is vergelijkende taal die het gevaar in zich bergt God tegenover zijn kosmos te zien staan, zoals een beeldhouwer tegenover zijn sculptuur. Dan denkt men de schepping heteronoom. Maar daarvoor behoedt men zich, als men ze verstaat als de kosmische zelfuitdrukking van een transcendente geestelijke werkelijkheid.

De weg die dat scheppen volgt, is net zoals in de toevalshypothese die van de opeenvolging van onvoorstelbare hoeveelheden gunstige en elkaar vervolmakende mutaties. Maar die weg doet aan het karakter van schepping niets af. Want schepping betekent niet toevoeging en ingreep van buiten af, maar zelfexpressie via alle wetmatigheden van binnen uit.

Bij de boven aangehaalde gronden om zich liever niet krampachtig tegen een dergelijke visie te verzetten, voegt zich nu nog die van de vreugde die iemand kan voelen, als hij dat grote Mysterie zich ziet manifesteren in de wonderen van de natuur. Wie in een natuurfilm het ijsvogeltje ziet in al zijn schoonheid, het ziet duiken en met een grondel ziet bovenkomen als geschenk voor het wijfje om wier gunst hij werft, kan desgewenst in dat wonder louter het resultaat lezen van een miljoenvoudige opeenhoping van gunstige toevalligheden. Maar hij kan daarin ook de zichtbaarwording zien van een verbijsterend rijk Oergeheim, en dat voldoet niet alleen het verstand, maar in tegenstelling tot de hypothese van het blinde en zinloze toeval ook het hart.

Een dergelijke kijk op de natuur is dus wezenlijk religieus. Daarentegen verwijst een toeschrijving van kosmos en leven aan het blinde toeval elke bekende vorm van godsdienst naar de prullenmand. Dat heeft ook de heer Mertens gevoeld. En dat vindt hij wel erg. Vandaar zijn lofwaardige poging aan het slot om in deze zinledige kosmos toch nog enige ruimte te scheppen voor een hedendaagse ‘religiositeit’. In zoverre hij deze bindt aan de conditio sine qua non dat ze de autonomie van de mens omarmt, heeft hij gelijk. Maar het ijle soort religiositeit waarvoor hij dan verder pleit, is nog slechts van verre verwant met hetgeen de mensheid tot op heden in het begrip religie gelegd heeft. Woorden hebben een betekenis en men dient die te respecteren, anders doet men aan geestelijke valsemunterij. Zeker, tot aan de moderniteit heeft de mensheid haar religiositeit in heteronome vormen gegoten. En die moeten we opgeven. Maar die vormen veranderen de natuur niet van de daarin gestolde ervaring en die heeft steeds weet gehad van een transcendent Gij. Van dat Gij is bij de heer Mertens geen spoor meer over. A fortiori vermag een christelijke belijdenis die deze naam verdient, zich in diens religiositeit niet te herkennen. Want waar blijft bij hem de alles overstijgende scheppende en persoonlijke Liefde, die achter de woorden God en Vader en Schepper steekt? En welke rol speelt er Jezus van Nazareth en diens grondhouding van absolute toewending tot dat heilige Gij? Christen zijn is heel wat anders en wat rijkers dan “geloven dat er een betere toekomst mogelijk is”. Eenieder heeft het recht de kosmos als een louter toevalsproduct te zien, waarin geen plaats is voor een goddelijke transcendentie. Maar dan zegt men adieu aan de christelijke geloofsbelijdenis. Dat doet Stephen Jay Gould onomwonden. En de heer Mertens?

Roger Lenaers

Roger Lenaers is Vlaams theoloog en jezuïet. Bovenstaande bijdrage is overgenomen uit het nummer van jan./febr. 2004 van het Tijdschrift voor Geestelijk Leven. Dit en andere nummers zijn nog beschikbaar bij mevr. Ans Metz, Prof. V.d.Heydenstraat 36, 6524 PX Nijmegen, Tel. 024-3228285, E-mail: anna.metz@planet.nl.

Reacties

Als mens met enige leesvaardigheid stel ik vaak vast: ik moet hier passen. Ik ken de evolutietheorieën door biologen en verwante geesten geschapen en schriftelijk geopenbaard niet. Ik kan ze niet weerleggen, ik kan ze niet belijden. Voetstoots aannemen wat uit wetenschapsgebieden komt, doe ik niet. De filosofie, samenvatting van vele ideeën en publicaties, bracht me tot nu toe tot deze houding: de vele en diverse wetenschappen leveren geen levensbeschouwing. Ik realiseer me: ik leef, niet zonder vragen en denken, zien en genieten. Ik doe het in de rond tachtig jaar binnen een bepaalde tijdspanne. Van grote betekenis waren en zijn de sociale en culturele kringen (voor mij: kringetjes) waarin ik opgroeide, een beetje leraarde en nu oud wordt. Een vast punt is er, als ik rondkijk en aankijk ... en me bewust ben dat ik besta in (zeg maar) Het Omvattende. Ik waag me niet aan een beroep op wijsgeren. Mag ik bestaan als niet-deskundige? Het is een retorische vraag.
Jac van Ddam - Nijmegen



Reactie plaatsen

Reglement

  • Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
  • Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
  • Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.
Naam  
E-mailadres  
Plaats  
Uw reactie  
Gebruik maximaal 1000 tekens. U hebt nog 1000 tekens tekens.
Captcha  
   

Terug naar "Verlichtingsdenken" | Naar boven

Disclaimer
EnglishDeutschFrancaisEspanol