Geloven is niet dom  
Home > Thema's > Liturgie > Cultuur > Verlichtingsdenken > Geloven is niet dom
Dr. Niek Schuman
10/6/08

Geloven is niet dom

Moses Mendelssohn als reisgezel  

Her en der kunnen we het in onze tijd horen: wij hier in West-Europa zijn door de Verlichting heengegaan. Men doelt dan op die periode in de achttiende eeuw waarin wij gingen leren dat we zelf mogen en moeten nadenken over de dingen en zelf verantwoordelijk zijn voor ons handelen. Dat er niet zomaar voor ons nagedacht wórdt. We doen of laten iets, niet omdat het ons zo, zonder ons, voorgeschreven of verboden is, maar omdat we dat zo met elkaar hebben afgesproken. De mens, zo heet het, is autonoom geworden.

In het debat over de confrontatie van Westerse met islamitische tradities, keert dit thema voortdurend terug. Links en (vooral) rechts verzekert men ons: wij zijn door de Verlichting heengegaan, zij moeten nog, en als het kan zo gauw mogelijk. In het voorbijgaan krijgt ook de christelijke traditie zelf er nogal eens van langs: al dat geloven gaat tegen de Rede in en staat 'de' vooruitgang in de weg. Wat wil men nu nog met God en gebod, bijbel en de verdere religieuze handel? Zelfs binnen de christenheid heeft de ene groep weer kritiek op die andere, zo achtergebleven, nog niet 'verlichte' groep ‑ daar in de Bijlmer met haar evangeliekale kerken of daar in de Bible belt met hun antieke psalmgezang, en nog zo wat.

Ik deel veel van die kritiek. De Verlichting, het beroep op de kritische rede en op je eigen geweten, is een groot goed, dat we niet meer mogen verspelen. Dus: geen kerk die mensen klein en onmondig wil houden, 'geen God of Heer of Woord, tot wiens genot men volkeren vermoordt' (Vroman) en geen moraal die alleen de rechten van de meerderheid erkent en aan culturele of seksuele minderheden de eigen ruimte ontneemt.

Alleen wel dit: de ware Verlichting kent ook zelfkritiek. Zij weet van haar grenzen, zij zal bijvoorbeeld niet gauw het verstand of de vrije wil uitspelen tegen het geloof als vertrouwen in de Onzienlijke. Ook zal zij geen moeite hebben te erkennen dat wij, autonome mensen, wel vaak het goede willen, maar toch het kwade dóen.

Ik kom hierbij doordat ik op mijn weg van het psalmenonderzoek ook Moses Mendelssohn ontmoette. Hij leefde van 1729 tot 1786, in de gouden eeuw van de Verlichting. Hij was een tijdgenoot van Immanuel Kant met wie hij veel kontakt had. Hij was de vader van Abraham Mendelssohn, en ja, dát was de vader van Felix. Deze man van de Verlichting, grootvader Mendelssohn dus, is feitelijk de vader van het liberale jodendom geworden, tot vandaag de dag toe. Orthodoxe joden vonden (en vinden) hem te vrijzinnig, niet-joden als Immanuel Kant vonden dat hij toch te veel joods bleef: moest hij nu werkelijk zo nodig het onderricht van de Tora blijven respecteren, terwijl hij tegelijk het pleidooi voerde voor zelfstandig kritisch  nadenken en handelen?

Het is niet mijn bedoeling uitvoerig in te gaan op de vele ideeën en uitspraken van Moses Mendelssohn. Ik vraag hem alleen een tijdje mijn reisgezel te zijn, een stukje mee op te lopen. En hij vertelt. Dat hij inderdaad hartstochtelijk pleit voor rede en redelijkheid als goddelijke gaven aan de mens. Dat hij óók ziet hoezeer wij mensen goedwillend kunnen zijn, maar tegelijk ook heel kwaadaardig, en hoe ook dát hem aan het denken heeft gezet. Hoe hij, Moses Mendelssohn, zich aangesproken voelt die andere Mozes, en Elia, en de psalmen met hun poëtische kracht. Hoe hij de oerverhalen van Genesis of Exodus, of de Tien woorden, of de profetie, de wijsheid, de psalmen, ziet als een wélgebouwd taalheiligdom, waarin het goed toeven is.

Toen ik dat onderweg zo aanhoorde van mijn reisgezel Mendelssohn, moest ik denken aan die prachtige ode aan de wijsheid in Job 28. Zomaar, tussen alle klachten van Job en de disputen met die dogmatische vrienden in, staat het er. Hoe de mens inderdaad tot veel in staat is. Hoe hij ijzer delft uit de aarde en koper smelt uit de erts. Hoe hij ondergrondse stromen indamt en diepe schachten uithakt in de rotsen. Dat tóen al, en wat al niet in onze eigen dagen! Maar er is ook dat refrein, 'De ware wijsheid, wáár moet je haar zoeken; het laatste inzicht, wáár is dat te vinden?'. En het antwoord staat aan het slot van de ode: 'Ontzag (respect) voor de Eeuwige, dat is wijsheid; afzien van het kwade, dat is inzicht!'.

Ik vraag mijn reisgezel, Moses Mendelssohn: is dit niet wat je destijds bedoelde, levend in een heel ander tijdperk dan het onze? Zocht je niet datgene waarnaar ook wij blijven zoeken? Naar, aan de ene kant, het besef dat we ons verstand moeten gebruiken en ons geweten moeten scherpen. En naar ontzag voor de Eeuwige, respect en geloofsvertrouwen aan de andere kant. En naar het samengaan van die twee. Hoe geloven ook 'godsdienst' en mensendienst mag zijn met heel ons verstand, in alle redelijkheid, zoekend naar gerechtigheid en eerbied voor anderen en onszelf. En hoe datzelfde verstand ons echt niet verbiedt ons toe te vertrouwen aan de Eeuwige, diens Macht van liefde en genade, diens Woord van kritisch onderricht.

'Ontzag/eerbied voor de Eeuwige, erkenning van de Eeuwige, dát is wijsheid'! Moses Mendelssohn, heb je zoiets bedoeld? Zoiets staat in elk geval al in dat lied van Job 28. En zoiets zegt ook degene die wij straks met brood en beker gedenken. Want aan het slot van de Bergrede, met het 'Onze Vader' en met al die idealen gericht op het Koninkrijk en de koninkrijksgerechtigheid, zegt Jezus iets heel nuchters. Hij zegt: wie deze woorden hoort en ze doet, is een verstandig mens, die zijn huis niet bouwt op drijfzand, maar op stevige grond.

Als ik het goed heb, knikt Moses Mendelssohn instemmend. Ja, dat is de chokma, het inzicht, de ware wijsheid waarnaar we moeten blijven zoeken. En tegelijk de tora aanvaarden, als goddelijke wegwijzing en terechtwijzing. Overgebracht naar onze tijd: geloven is niet jezelf en anderen een beetje dom houden, je ogen sluiten voor ontwikkelingen in wetenschap, techniek, ontwerpen van samenleving. Gelovige, gebruik je verstand! Dus ook: wees zo verstandig om boven alle redeneringen en theorieën uit je durven toevertrouwen aan die Macht van liefde en genade, 'Die er zijn zal’, zeker op momenten dat je je met al je verstand maar een heel klein mensje voelt. Moge ons dat overkomen.

Niek Schuman

Prof. dr. Niek Schuman is emeritus hoogleraar bijbelwetenschappen en liturgiek van de Vrije Universiteit en thans lid van het Liturgisch Team in de Dominicusgemeente te Amsterdam. Bovenstaande preek hield hij daar op zondag 1 juni 2008.


Reactie plaatsen

Reglement

  • Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
  • Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
  • Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.
Naam  
E-mailadres  
Plaats  
Uw reactie  
Gebruik maximaal 1000 tekens. U hebt nog 1000 tekens tekens.
Captcha  
   

Terug naar "Verlichtingsdenken" | Naar boven

Disclaimer
EnglishDeutschFrancaisEspanol