16/5/12
Als de lijdzaamheid is verdwenen
Ruim 25 jaar geleden schreef een van mijn leermeesters, de moraaltheoloog Theo Beemer, een artikel, getiteld Je leven: in de waagschaal of op de weegschaal? Een katholieke visie op suïcide.(1)
Zijn visie is nog altijd relevant, ook voor de huidige discussie over de levenseindekliniek en de inhoud van het begrip ‘voltooid leven’. De titel is alleen maar actueler geworden: worden wij niet in toenemende mate ertoe aangezet ons eigen leven op de weegschaal te leggen, om af te wegen in hoeverre dat voltooid is?
Wat mij bij herlezing ook trof, is hoe zeer Beemer probeert recht te doen aan de complexiteit van de vragen over dood en leven. Die complexiteit treft ook de theoloog zélf, bij het zoeken naar zijn eigen positie. In zijn inleiding wijst hij op een probleem dat optreedt bij elke algemene beschouwing. Een beschouwing of theorie is een zaak van het (geestes)oog. En dat oog loopt het gevaar te kort te doen aan het oor, dat luistert naar de unieke verhalen van individuele mensen. Het is fanatiek en zelfs goddeloos om een steen te werpen op hun nagedachtenis. Maar toch mogen we volgens Beemer hun hartenkreten en argumenten onderwerpen aan analyse en overweging. Waarom? Zijn antwoord getuigt van een oog dat kijkt met compassie: “ter wille van de levenden, die kinderen van God die in deze samenleving sprakeloos verloren rondlopen, in het nauw gedreven worden, voor wie de Zon der gerechtigheid verduisterd wordt.”(2)
Als pastor in een verpleeghuis, met een moraaltheologische scholing, herken ik dat gevaar. Maar ik zie ook de mogelijkheid om het individuele lief en leed en de algemene reflectie op wat waarlijk goed is bij elkaar te houden. Daarom begin ik met het verhaal van een vrouw die ik Carla noem. Haar levensverhaal heeft diepe indruk op me gemaakt en me ook te denken gegeven. Enkele van die overdenkingen geef ik hier weer, als bijdrage aan onze gemeenschappelijke zoektocht naar een zinvol leven.
Voedingsstaking
Carla kwam zo’n vijf jaar geleden in ons verpleeghuis wonen. Hoewel ze had ingestemd met de verhuizing, protesteerde ze zodra ze de drempel over was. Ze wilde naar huis, naar man en kinderen, dat zou haar beloofd zijn. Ze wou niemand spreken, alleen de dominee. Aangezien die niet in huis was, werd ik gebeld, als pastor van de afdeling. Zo leerden we elkaar kennen. Dat ik katholiek was, bleek een ingang te zijn. Carla was hervormd, niet kerkelijk meer, maar wel met een diepe verering voor Maria. Van haar leerde ik aanvoelen wat het betekent om nooit thuis te zijn geraakt in het leven. Haar geloof was de enige oase in de woestijn. Daar kwam haar ziel op adem, daar putte ze levend water uit de ‘bron’. Ze kwam alleen haar kamer uit voor de maandelijkse protestantse zangmiddag, of voor een kaarsje bij Maria in de kapel, voor haar overleden moeder. Bij de aardse en de hemelse moeder vond Carla de geborgenheid die ze na haar kindertijd was verloren.
Na anderhalf jaar drong het in een gesprek met de afdelingsarts ineens in volle hevigheid tot haar door dat ze nooit meer naar huis zou gaan. Haar enige hoop bleek een illusie. Binnen enkele dagen besloot ze te stoppen met eten en drinken. Euthanasie was niet aan de orde. Artsen hadden steeds beslist over haar leven, dat wilde ze niet meer. We raakten er al snel van overtuigd dat haar doodswens onomkeerbaar was.
Carla voegde de daad bij het woord en hield vol. Haar man en kinderen berustten; ze kwamen af en toe langs, maar hielden afstand. De enige anderen die ze toeliet, waren de verzorgenden en de pastor. Ik heb in het begin nog een keer aangekaart of dit écht was wat ze wilde, maar Carla was standvastig. Soms had ze het moeilijk, vooral het stoppen met drinken viel niet mee. Maar haar volharding werd gevoed door een groeiend verlangen naar het hiernamaals. Ze droomde dat haar moeder haar wenkte. Toen ze op de drempel van een nieuwe dag overleed, was er niemand bij haar. Een eenzaam sterven? Misschien wel. Maar deze verloren dochter was eindelijk thuisgekomen, bij God.
Voltooiing en vervulling
Het begrip ‘voltooid leven’ is gemunt door de Nederlandse Vereniging voor Vrijwillige Euthanasie (NVVE) en de initiatiefgroep van het burgerinitiatief Uit Vrije Wil (UVW). Ze vertegenwoordigen een nieuwe groep: ouderen die niet chronisch ziek zijn, wier leven niet uitzichtloos of ondraaglijk is, maar die hun leven op de weegschaal leggen en concluderen dat het af is. Ze zien hun leven als een eigenhandig ontworpen en vormgegeven kunstwerk, waarvan ze het verval van lichaam en geest niet willen meemaken. Collega Annemarieke van der Woude heeft hier in haar boek veel behartenswaardigs over gezegd.(3)
Wat mij vooral verbaast, is dat de NVVE en UVW ook zeggen op te komen voor die mensen wier leven geen afgerond kunstwerk is of zal worden. Met name noemen zij mensen met beginnende dementie en psychiatrische patiënten. En misschien zou Carla, als ze nog zou leven, het initiatief voor een wetswijziging of voor een levenseindekliniek steunen. Of het boek lezen van ouderenpsychiater Boudewijn Chabot en journaliste Stella Braam, dat onder andere gaat over STED, zoals zij bewust stoppen met eten en drinken noemen(4). Toch blijf ik het gevoel houden dat hier iets niet klopt. Want met hun invulling van voltooid leven zetten deze woordvoerders, zonder dat ze dat misschien willen, een norm neer voor wat een geslaagd leven is. En dat van Carla zou daar bij lange na niet aan voldoen. Maar is het daarmee ook niet tot vervulling gekomen?
Gelukkig bewaarde Carla in haar geloof wel het besef dat er een plek was waar ze werd aangenomen zoals ze was, inclusief het onaffe en mislukte. Het paradoxale was dat ze door haar keuze om te versterven haar leven in eigen hand nam. En dat ze niet ergens tegen koos, maar voor. Ze wilde niet langer hier zijn, op aarde, maar wel daar, in de hemel. Voor haar was de dood een doorgang naar een leven waar haar wel vervulling wachtte, bij haar moeder, bij Maria en bij God. Die wisten immers hoezeer zij had geprobeerd om iets van haar aardse leven te maken.
Carla heeft mij opnieuw de betekenis doen zien van het geloof dat elk mensenleven uiteindelijk bij God tot vervulling zal komen. Dat houdt in dat niemand in staat is het laatste oordeel vellen over zijn leven of dat van een ander, maar dat dit ook niet hoeft. Het is een belofte en een troost, zij het geen goedkope. Want het blijft wringen dat Carla geen andere uitweg meer zag dan de dood.
Tragiek en ethiek
De pleitbezorgers voor de preventieve uitweg van de zelfgekozen dood gaan uit van een sterk ethische visie op het leven. Centraal staan de optimale autonomie en onafhankelijkheid van het individu, dat zijn leven in eigen hand houdt en ook zijn stervensuur bepaalt. Om uit te leggen wat ik hiermee bedoel, verwijs ik naar de visie van Theo Beemer. Hij waarschuwt in navolging van Paul Ricoeur voor de beperktheid van de ethische levensbeschouwing. Die zet alles wat een mens overkomt aan voor- en tegenspoed op rekening van diens eigen verantwoordelijkheid en activiteit. De keerzijde hiervan is dat het individu zo ook volledig verantwoordelijk gemaakt wordt voor het verlies van vermogens of voor zijn dood.
De ethische visie op het leven laat geen ruimte voor de tragiek van het leven, zoals dat in het verhaal van Carla zo pregnant doorklinkt. Tragiek wordt, aldus Beemer, gekenmerkt door een spanning tussen vrijheid en noodwendigheid. De keuzevrijheid wordt niet ongedaan gemaakt, maar wel ingeperkt door een dwingende logica. Er is veeleer sprake van een dwangkeuze dan van een echt vrije beslissing of alternatiefkeuze. Het tragische is: geen uitweg meer hebben in een wereld die in zichzelf gesloten is, zodat de mens niet meer kan appelleren aan iets anders. Of, in mijn woorden: er is niets of niemand meer buiten de mens dat zo aanspreekt dat hij of zij de deur weer durft open te maken en naar buiten gaat, het leven in.
Deze tragiek trof niet alleen Carla, maar ook mij, als pastor. Ik respecteerde haar keuze om te sterven, niet als teken van zelfbeschikking, maar omdat ik ook geen andere uitweg zag. Noch ikzelf, noch ons verpleeghuis, laat staan onze samenleving, hadden haar iets beters te bieden. Het enige dat ik kon doen was er te zijn, tot het einde. Te zijn in de betekenis die de presentietheorie daaraan hecht. Trouw te blijven en niet te oordelen; eerlijkheid en betrokkenheid. Onze ontmoetingen waren vol zin, of er nu verdriet, humor, boosheid of dankbaarheid was. Daarin is de levende God als een stille kracht aanwezig gekomen.
En toch…. toch is dit voor mij niet het hele verhaal. Want ik bleef ook het gevoel houden dat ik capituleerde. Het is zo gelopen, maar het had niet zo moeten zijn. Capituleren doe je als je de strijd verliest tegen een overmachtige vijand. Het is een gedwongen overgave, waaronder het verzet verder smeult. Wie of wat is die vijand?
Theo Beemer helpt me hierin verder. Hij zegt dat het christendom zich te weinig rekenschap heeft gegeven van het tragische aspect van het leven. In zijn aanpassing aan de moderne samenleving sloot het zich liever op in de ethische levensbeschouwing. Maar de tragische levensbeschouwing is volgens hem tegelijk de doodsvijand van het christelijk geloof én van het leven. In het bestrijden van deze vijand heeft het geloof een zwakke positie zolang het zich laat inkrimpen tot een plichtsethiek, die slechts regels en geboden voorhoudt. Het geloof zou daarentegen de benarde mensen moeten helpen het bewustzijn dat zij ‘moeten’ leven te boven te komen, zodat zij gretig, met verwachting, lijdzaam en met geduld zouden kunnen leven.
Ik beaam dat graag, maar ervaar ook dat het niet altijd lukt, noch als pastor, noch als burger. Is dit ‘niet lukken’ alleen maar menselijke beperktheid? Ik denk dat er méér aan de hand is.
In de tien jaar dat ik als pastor werk, zie ik een verschuiving ontstaan in onze culturele omgang met het levenseinde. Ik hoor vaker dat lijden mensonwaardig is; dat hoeft vandaag de dag toch niet meer? Of dat het te lang duurt, dat als het aan hen lag, de stervende zo een spuitje zou krijgen.
De uitweg die Beemer 25 jaar geleden aanbeval, scoort sindsdien steeds lager op onze collectieve waardeschaal. We willen wel gretig en vol verwachting leven, maar niet met geduld en lijdzaamheid. Dat vertraagt ons leven, kost tijd, moeite en geld, en staat haaks op zelfbeschikking.
De rol van het geloof blijft, in de visie van Beemer, niet beperkt tot het helpen van individuele mensen om de weg terug te vinden naar het leven. Het moet ook, omwille van hen, een klacht aanheffen over de huidige samenleving: een samenleving die het haar leden moeilijk maakt om spontaan van zichzelf te houden en zichzelf tot vriend te zijn; om van de medeburgers te houden in een gemeenschappelijke kwetsbaarheid en elkaar tot in ons verval trouw te blijven; om het geheim van het oneindige, bron van het leven, te voelen en te smaken.
Beemers aanklacht is nog altijd actueel. Onze samenleving en overheid vragen steeds meer van de burgers. Zelfredzaamheid is niet langer een doel, maar een eis geworden, waar steeds minder mensen aan kunnen voldoen. De depressiviteit onder Nederlanders neemt toe, evenals een vaag maar hardnekkig gevoel van onzekerheid. In de top vijf van antwoorden op de vraag waar Nederlanders zich het meeste zorgen over maken, verdrong de gezondheidszorg dit jaar het terrorisme van de tweede plaats. De angst voor afhankelijkheid van de medische wereld weerspiegelt de angst dat er niemand de regie van je leven overneemt als jij dat niet zelf meer kunt.
Taak voor samenleving
Het is belangrijk een onderscheid te maken tussen de woordvoerders van ‘de voltooid levenideologie’ en de mensen voor wie zij zeggen op te komen. Mensen als Carla, die door ernstig psychisch lijden, of door (beginnende) dementie, nooit een voltooid leven hebben gehad of zullen krijgen. En die soms geen andere uitweg meer zien dan de min of meer zelfgekozen dood. De woordvoerders van het voltooide leven lijven naar mijn idee ten onrechte deze groepen in, want ze willen en kunnen zich vanuit hun idee van optimale zelfontplooiing niet echt inlaten met de tragiek van hun leven.
Dat laatste geldt overigens ook voor de christelijke traditie. Erkenning van en begrip voor de tragiek van het leven kan niet anders dan een relativering inhouden van een christelijke moraal die op ge- en verboden is gebaseerd. De moraal van de presentietheorie biedt meer ruimte voor de erkenning van die tragiek, maar ook om die, waar het maar mogelijk is, te overstijgen en andere uitwegen uit de benauwenis te zoeken. Zoals andragoog Andries Baart zegt: “Ik doe iets nuttigs, praktisch en noodzakelijk, en ik doe dat zo dat ik tegelijkertijd tot uitdrukking breng dat jij de moeite waard, beminnenswaard en een waardig lid van deze wereld bent.”(5)
De theoloog Erik Borgman trekt dit door naar de taak die, vanuit het christelijk perspectief, de samenleving heeft. Haar boodschap moet altijd zijn: los van de vraag of het een goed bestaan is, is het goed dat jij bestaat! Waar mensen niet langer hun leven als waardevol ervaren, kan betere zorg helpen, maar niet zomaar en niet altijd. ”Hoe dan ook blijft het de vraag of wij er als samenleving voldoende in slagen de boodschap te belichamen dat mensen in tel zijn, niet door wat ze kunnen, maar door wat ze zijn. Die vraag mag niet worden gesmoord door de zelfgekozen dood, in naam van de ultieme emancipatie, aan te prijzen”.(6)
In de laatste weken van Carla's leven klonken de psalmen. Die gaan niet alleen over vervulling in het leven na de dood, maar ook en vooral, over het leven ervoor. Een vervulling die het mislukte, het weerbarstige en het verval niet ontkent, maar optilt in de wijde ruimte van Gods visioen. Zoals psalm 126, die God vraagt ons lot te keren, zoals Hij water doet weerkeren in de woestijn. Deze psalm klinkt door in het bekende lied De steppe zal bloeien van Huub Oosterhuis:
“De dode zal leven, de dode zal horen: nu leven.
Ten einde gegaan en onder stenen bedolven,
Dode, dode sta op, het licht van de morgen.
Een hand zal ons wenken, een stem zal ons roepen:
Ik open hemel en aarde en afgrond
En wij zullen horen, en wij zullen opstaan,
en lachen en juichen en leven.”
Dorry de Beijer
Dorry de Beijer is lekendominicaan en geestelijk verzorgster in de zorginstelling De Waalboog in Nijmegen. Zij schreef bovenstaande tekst voor het Vlaamse Tijdschrift voor Geestelijk Leven dat in januari 2012 het themanummer uitgaf Het voltooide leven – Taak volbracht? Dit nummer is te verkrijgen bij mevr. Ans Metz, Prof. V.d.Heydenstraat 36, 6524 PX Nijmegen, Tel. 024-3228285, E-mail: anna.metz@planet.nl. De bijdrage is ook verschenen op de website van de lekendominicanen in Nederland.
(1) THEO BEEMER, Je leven: in de waagschaal of op de weegschaal? Een katholieke visie op suïcide, in Tijdschrift voor Theologie 24 (1984), 36-54.
(2) Idem, pagina 53.
(3) ANNEMARIEKE VAN DER WOUDE, Het doodshemd heeft geen zakken. Nadenken over het levenseinde, Meinema, Zoetermeer, 2011.
(4) BOUDEWIJN CHABOT, STELLA BRAAM, Uitweg: een waardig levenseinde in eigen hand, Nijgh en Van Ditmar, 2010. Zie ook: www.eenwaardiglevenseinde.nl. Overigens is Chabot uit de NVVE gestapt vanwege een verschil van inzicht over de veiligheid van STED als stervenshulp.
(5) Geciteerd op de website www.presentie.nl onder ‘Publicaties’
(6) Zelfgekozen dood als ultieme emancipatie? Interview met Petra de Jong, Erik Borgman, Gerrie Abrahamse, in Relief 12(2010)8-9.
Reactie plaatsen
Reglement
- Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
- Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
- Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.