De rust van de zevende dag  
Home > Thema's > Inculturatie > Samenleving > Werk en werkloosheid > De rust van de zevende dag
Dr. Henk Hillenaar
25/9/09

De rust van de zevende dag

‘De zevende dag verklaarde hij heilig want op die dag rustte hij van zijn scheppingswerk’. Deze woorden klinken iedere vrijdagavond weer in de synagoge en in veel joodse gezinnen en vormen daar het plechtige begin van één van de meest diepzinnige en rijke uitvindingen die onze beschaving kent: van de sabbat, de heilige rust na zes dagen arbeid, viering van Gods werk én van ons eigen werk.

Rust en werk vullen elkaar aan. Zoals dag en nacht, slapen en waken, zijn werk en rust twee gezichten van eenzelfde werkelijkheid, onze werkelijkheid. Ook de schrijvers van de bijbel weten dat. Na het beeld van een werkende, scheppende God roepen ze onmiddellijk dat van een rustende God op: ‘De zevende dag rustte hij’. Rust en werk zijn als in- en uitademen. Wie rust ademt de geest in, ademt op, doet krachten op die hij of zij daarna ‘uitademt’ en gebruikt voor allerlei soorten werk: beroepsarbeid, hobby’s, het huishouden, het menselijk verkeer in al zijn vormen. Voor de steeds talrijkere ‘rustenden’- gepensioneerden - in ons land, en op zondag ook in deze kerk - ik ben er één van - betekent rusten natuurlijk ook terugkijken op hun werk, hun carrière, hun leven. Maar de grote vraag: ‘Wat heb ik ervan gemaakt, van al mijn inspanningen en ambities?’  is in feite minder belangrijk dan die andere, dringender vraag: ‘Wat doe ik met de adem, de levenskracht die mij nog gegeven gaat worden?’, een vraag waarmee iedereen, oud én jong, steeds weer te  maken krijgt.

In Genesis, de oertekst over scheppen en werken, is de sabbatpassage een soort scharniertekst: het vormt de afsluiting van het bekende mythische verhaal over een schepping in zes dagen. De mens is dan nog onsterfelijk, en werken een pure vreugde. Direct na de oproep sabbat te vieren begint een tweede verhaal waarin, heel onlogisch eigenlijk, de schepping van de mens opnieuw wordt verteld. In dat sprookjesachtige verhaal, over een paradijs, een slang en een appel, over ongehoorzaamheid en straf, is de mens niet langer onsterfelijk maar sterfelijk en ditmaal brengt werken geen vreugde maar loopt uit op straf: we zullen voortaan in zweet en tranen onze kinderen baren en ons brood verdienen. Voor en na ‘de zondeval’ is dat later gaan heten, maar het betekent vooral dat de schrijvers van het paradijsverhaal zich bewust zijn van het harde feit dat ons door God geschapen leven niet bestaat, niet bestaan kan, zonder de dood: dat alle leven ontstaat uit niet levende stof en, zoals de tekst zegt, ‘tot stof terugkeert’. En dat daarom óók alle mensenwerk het mysterie van die dood in zich draagt, op velerlei manieren. Onze werkopdracht in Genesis die vanaf den beginne gedragen wordt door erotiek: ‘wees vruchtbaar’, en door menselijke ambitie: ‘breng de aarde onder je gezag’, vertoont overal de sporen van de dood. Werken is niet alleen een lust, maar ook een last. De zaadkorrel moet sterven om vruchten voort te brengen, bomen moeten omgehakt als we huizen willen bouwen, dieren geslacht om ons voedsel te verschaffen.  Mensen verslijten aan hun werk en aan elkaar. En helaas hebben wij de dood niet alleen in ons bloed, maar te vaak ook aan onze handen. Om de ‘aarde te onderwerpen’, het grote werk dat de God van Genesis van ons vraagt, zijn in de loop der tijden miljoenen levens geofferd, in de werkkampen van allerlei farao’s en, vreselijker en absurder nog, op onze slagvelden, en wat al niet meer. Verschrikkelijk werk. Wij maken van de goddelijke opdracht van den beginne steeds weer een droevig karikatuur. ‘Verpletterd heeft ons het kwaad dat wij bedreven’, zingen we hier terecht in het Rorate van de Advent. Maar wat wij hier vooral willen doen is het enige bezingen dat telt, het enige dat een mens gelukkig maakt, dat een volk voorspoed brengt, dat is het voortzetten van Gods scheppingswerk: liefde voor de schepping, de natuur, het leven, menslievendheid, alles wat in het eerste scheppingsverhaal opklinkt, oplicht. Geloven, levenskunst is het dat we in staat zijn dáár voor te kiezen en om werken als lust belangrijker te doen zijn dan werken als last.

Om die kunst beter te beheersen is het goed te kijken naar wat de bijbelse God doet wanneer Hij/Zij aan het werk gaat. Hij spreekt, staat er, en zo zendt Hij zijn geest die boven de chaos hangt in diezelfde chaos, en doet schepselen ontstaan: licht, land, zee, lucht, dieren en uiteindelijk mensen. ‘Hoe heerlijk zijn uw werken, Heer’, zingt psalm 104 waarin God bouwt, bogen spant, velden bevloeit, tenten vastzet, zonder ophouden bezig is. Hij boetseert, geeft vorm, ‘geest’, aan de klei van die mysterieuze chaos, die massa zonder vorm. En wij mogen  op onze beurt die schepping - aarde, zee, lucht, planten en dieren - ‘onderwerpen’ aan onze geest, ze bewerken, ontwikkelen door keuzes te maken, orde te scheppen, verandering en vernieuwing te brengen: dankzij wetenschap, vakmanschap, kunst, religie, cultuur. De belofte daarbij luidt: zijn geest, voortaan onze geest, zal het aanschijn der aarde vernieuwen.

Als dát werken is: de geest vaardig doen zijn in het stof, de materie, de wanorde, dan is rust voor en na werken zoiets als het je open stellen voor dezelfde geest, hem ontvangen, de tijd voorbereiden waarop straks, in die geest, weer gewerkt kan worden. Rusten is niet in de eerste plaats ‘genieten’ van gedane arbeid. We vergissen ons, denk ik, wanneer we van genieten het doel van ons bestaan maken. Doel is: scheppen en herscheppen, je ontwikkelen, jezelf en de ander geestelijk en dus ook lichamelijk in een betere vorm gieten, iedere dag opstaan als leerling van het leven, en dáárvan genieten. Doel van het leven kan alleen het leven zelf zijn, dit tot Koninkrijk Gods omvormen. Om dat te bereiken stelt God ons in den beginne die dubbele werktaak: ‘wees vruchtbaar’ en ‘onderwerp de aarde’. Door die oeropdrachten heen licht in de loop van het boek Genesis de centrale wet van de Thora: doe dit alles zo dat je je naaste daarbij behandelt zoals jijzelf behandeld zou  willen worden. Al het overige, ook het genot over gedaan werk, zal je worden toegeworpen.

Rusten is óók niet de beloning na voltooid, in de zin van afgesloten werk. Er is natuurlijk niets tegen dingen afmaken, en tegen perfectie, maar daar gaat het hier in Genesis niet over. Daar wordt gesproken over leven in al zijn volheid doorgeven. De sabbat is niet een droom van voltooiing zoals veel mensen die koesteren, van een eindtijd en een hemel waarin alles tot stilstand komt, in eeuwige volmaaktheid. Dat is één van de illusies waaraan godsdiensten zich graag overgeven. Het absolute op die wijze koesteren is verraad plegen aan de stroom van leven en dood waar wij deel van uitmaken en die wij mogen doorgeven aan volgende geslachten. In Genesis lijkt weinig plaats te zijn voor een hemel oude stijl, voor een laatste oordeel, een eeuwige zaligheid. Daar zou de intuïtie van een wedergeboorte - reïncarnatie - waarover andere godsdiensten spreken, eigenlijk eerder op haar plaats zijn.

Meer dan naar genieten, meer dan naar afsluiten verwijst bijbelse rust, bijbelse passiviteit naar een je openstellen voor de geest: voor de geest die boven ieder leven hangt en die groter, ruimer, hoopvoller is dan wijzelf - de geest die je herkent en de jouwe maakt in verhalen als deze, en in het werk van zoveel grote geesten en kunstenaars uit heden en verleden, in de stem van je vrienden, in de schoonheid van deze wereld en vooral - dat is de voorliefde van de bijbelse auteurs - in de ogen van mensen die minder bedeeld zijn dan wijzelf.

Rust is het moment van inademen na lang, vaak te lang, alleen uitademen, alleen doen, of alleen aan jezelf gedacht te hebben. Rusten wordt dan het je toerusten met de geest, de goede geest. In de rust, de leegte van het niet werken gaan we open, laten we ons volstromen met levensadem, worden we creatief: geïnspireerd om beter vorm te gaan geven aan het leven, een nieuw gezicht aan onszelf en aan de wereld. Zend uw geest, en wij worden herschapen, en ook het aanschijn van de aarde zal vernieuwd worden: Goddelijke scheppingskracht die ons aanwaait, bezit van ons neemt.

Laten we elkaar helpen te geloven in dat visioen. En er vreugde in vinden, en samen trachten het waar te maken.   

Henk Hillenaar

Dr. Henk Hillenaar is emeritus hoogleraar Franse taal- en letterkunde van de. Rijksuniversiteit Groningen. Hij is tevens voorganger van de Dominicusgemeente (van het eerste uur) en bovenstaande toespraak heeft hij in deze kerk gehouden op zondag 12 september 2009, in het kader van de serie diensten over ‘Het werk van onze handen’.


Reactie plaatsen

Reglement

  • Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
  • Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
  • Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.
Naam  
E-mailadres  
Plaats  
Uw reactie  
Gebruik maximaal 1000 tekens. U hebt nog 1000 tekens tekens.
Captcha  
   

Terug naar "Werk en werkloosheid" | Naar boven

Disclaimer
EnglishDeutschFrancaisEspanol