Rutte I en ‘de mensen die niet deugen’  
Home > Thema's > Inculturatie > Samenleving > Integratie > Rutte I en ‘de mensen die niet deugen’
Dr. Erik Borgman
20/7/11

           

Rutte I en ‘de mensen die niet deugen’

De laatste weken heb ik veelvuldig gedacht aan de parabel van Jezus over de  verloren zoon. Het verhaal is bekend: een jongenman vraagt zijn vader zijn erfdeel, gooit het geld over de balk in wat ‘een losbandig leven’ wordt genoemd en keert met hangende pootjes naar huis terug. Zijn vader staat echter al op de uitkijk, ontvangt hem met open armen en richt een groot feestmaal voor hem aan. Er is nauwelijks een groter contrast denkbaar tussen de houding van deze vader, die het beeld is van de God waarvan Jezus de icoon is, en de wijze waarop wij in onze samenleving zijn gaan denken over mensen in wier leven iets is misgelopen. ‘Bewijs eerst maar dat we je weer kunnen vertrouwen’,zeggen wij steeds nadrukkelijker met ons allen tegen elkaar.

Vierkanter dan ooit

Maar het regeerakkoord dat uiteindelijk de goedkeuring van VVD en CDA heeft gekregen, en nog veel sterker het gedoogakkoord met de PVV, zegt het vierkanter dan ooit. Asielzoekers, migranten, misdadigers, hangjongeren of mensen die hun dieren niet goed verzorgen: ze moeten zonder pardon worden aangepakt. ‘Vrijheid en verantwoordelijkheid’ is het motto van het nieuwe kabinet, maar vrijheid moet blijkbaar eerst verdiend worden en verantwoordelijkheid betekent je gedragen zoals ‘wij’ vinden dat jij je moet gedragen. Anders straffen wij je, dringen je leven binnen om je bij te sturen en te controleren of je je wel aan de gemaakte afspraken houdt. En zo nodig verwijderen wij je uit onze samenleving. Mensen die deugen hebben geen compassie nodig, is de boodschap. En wij kunnen het ons niet permitteren om compassie te hebben met mensen die níet deugen. Het is op zijn zachtst gezegd opmerkelijk hoezeer de teksten die de basis vormen van de regeringssamenwerking van CDA en VVD, daarbij gesteund door de PVV, het beeld overnemen dat de PVV heeft van de situatie waarin ons land verkeert: wij worden belegerd door krachten die onze samenleving van binnenuit uithollen en van buitenaf bedreigen; als we die krachten niet weten te verslaan, gaan wij ten onder. Mobilisatie van alles en allen is geboden om vluchtelingen en migranten tegen te houden, misdadigers op te sluiten, overlastgevers tot de orde te brengen. Veel van degenen die zich achter het onderhandelingsresultaat van Mark Rutte, Maxime Verhagen en Geert Wilders scharen zullen vreemd aankijken tegen het alarmisme dat PVV-ideoloog Martin Bosma in zijn recent verschenen boek De schijn-élite van valsemunters tentoonspreidt. Maar in het regeer- en gedoogakkoord klinkt in gematigder toon dezelfde melodie.

Temmen

Het is een eigenaardig gegeven dat Nederland het komende tijd met een regering moet doen die de buitenwereld als een bedreiging beschouwd, die met wantrouwen de eigen bevolking beziet en angst aan de dag legt voor wat bij het volk de kop  opsteekt. We zitten met een regering opgescheept die wil temmen, controleren, aanpakken en in het gareel brengen. Maar misschien nog wel het meest merkwaardige is dat velen blijkbaar denken dat een dergelijke overheid hen vrijer maakt. Het heeft mij zeer verbaasd dat de VVD zo snel akkoord is gegaan met de plannen en zo luchthartig is omgesprongen met zaken die liberalen gewoonlijk zo dierbaar zijn, zoals het recht op privacy, de vrijheid van godsdienst en het vrije verkeer van goederen en personen. Voor het CDA geldt dat ongeveer tweederde van deze partij, weliswaar niet staat te juichen bij het verbond met de PVV, maar toch bereid is om een aantal van deze dingen op de koop toe te nemen, evenals het getier van Wilders tegen de islam. Ook binnen het CDA leeft blijkbaar het gevoel dat men een vijandig tij moet keren.

Vreemde in eigen land

De formidabele verkiezingsnederlaag van hun partij heeft veel van de CDA’ers het gevoel gegeven dat het populisme van de PVV het land dreigt over te nemen. Geef Wilders’ aanhang daarom niet het gevoel verder te worden uitgesloten, is hun boodschap, met name door Piet-Hein Donner geformuleerd. Sluit hun partij in en werk met haar samen om hen weer het gevoel te geven dat zij erbij horen. Dit laatste is een  belangrijke inzet. Analyses wijzen inderdaad uit – zoals recent nog het onderzoek Een vreemde in eigen land van Forum, instituut voor multiculturele ontwikkeling – dat velen in Nederland zich niet gezien voelen. Niet gezien en niet begrepen door de bestuurlijke elite. En velen voelen zich verweesd in een samenleving die zijzelf niet meer begrijpen. Het lijkt een belangrijk motief om op Wilders te stemmen. Men voelt zich getroost door diens weinig politiekcorrecte optreden, zoals men ook eerder bij Pim Fortuyn troost vond.  ‘Ik ben ook tegen de elite waardoor jullie je in de steek gelaten voelen.’ Dat is de belangrijkste troef die Wilders in handen heeft. Het is dan ook weinig zinvol om met hem in gesprek te gaan en te onderzoeken in hoeverre de ideeën waarin hij deze boodschap verpakt, ook kunnen worden uitgevoerd. Wat bediscussieerd moet worden is juist de vertaling van de onlustgevoelens in angst, afkeer van vreemdelingen en haat tegen de islam. Het gesprek dient niet te gaan over de mate waarin aan angst, afkeer en haat tegemoet kan worden gekomen als we daar de scherpe kantjes vanaf halen.

De oudere broer

Dat ik de laatste weken zo vaak aan de parabel van de verloren zoon heb gedacht, komt vooral vanwege één zinnetje: “Alles wat van mij is, is van jou.” Het is het antwoord van de vader aan zijn oudste zoon, degene die bij zijn vader is thuisgebleven. Deze ervaart het feestgedruis waarmee zijn jongste broer wordt ontvangen als een affront. “Al jarenlang werk ik voor u”, zegt hij tegen zijn vader, “en nooit ben ik u ongehoorzaam geweest als u mij iets opdroeg, en u hebt mij zelfs nooit een geitenbokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren.” Zijn vader antwoordt hem dan: “Mijn jongen, jij bent altijd bij mij, en alles wat van mij is, is van jou” (Lucas 15, 29 en 31). Maar dat ervoer deze oudste zoon blijkbaar heel anders. Het populisme van de Wildersstemmers is de reactie van de oudere broer. Zij hebben het gevoel dat zij wel de problemen moeten opvangen, maar daar weinig voor terugkrijgen. In ieder geval niet de waardering, de aandacht en de zorg waarnaar ze verlangen.

We hebben in Nederland uiterst goed geoliede en professionele organisaties, op het niveau van de overheid, op het niveau van het maatschappelijk middenveld en op het niveau van de markt. De dingen zijn in Nederland in sommige opzichten beter geregeld dan waar ook ter wereld – dat blijft met al het modieuze gemopper nog steeds zo. Maar juist toen beroepsbestuurders en -beheerders van het land dachten dat de meeste dingen inderdaad wel naar behoren georganiseerd waren en dat het nog slechts een kwestie was van onderhouden en aanscherpen, kwam de tegenbeweging van het populisme op. Een verschijnsel dat overigens in heel Europa speelt. De aanhangers van Pim Fortuyn en Geert Wilders laten blijken niets te zien van ‘alles wat van mij is, is van jou’. Zij verwoorden de ervaring dat er niets meer van hen is en dat alles dus blijkbaar door anderen is ingepikt. Dat accepteren zij niet. Zij willen hun land terug, de zeggenschap over hun leven, de verbondenheid met een herkenbare gemeenschap van gelijkgestemden.

Het sentiment greep te willen hebben op het eigen leven en erkend en gezien te willen voelen, is authentiek en waardevol. Maar de conclusie dat iedereen die in de ogen van de populisten niet tot de gemeenschap behoort dan maar moet oprotten, is wat mij betreft onaanvaardbaar. Evenals het onaanvaardbaar is dat allen die symbool staan voor dat gevoel van verlies aan zeggenschap op de korrel moeten worden genomen. Dat kan niet krachtig genoeg gezegd worden.

Sociale kwestie

Ik meen dat zich in het populisme een nieuwe sociale kwestie aandient. Een sociale kwestie is een maatschappelijk vraagstuk dat, in woorden van Abraham Kuyper uit 1891, “de onhoudbaarheid van de tegenwoordigen toestand” aan het licht brengt en die verklaart kan worden “niet uit bijkomstige oorzaken, maar uit een fout in den grondslag zelf van ons maatschappelijk samenleven”.

Het populisme laat zien dat wij een waarachtig integratieprobleem hebben. Dat valt niet samen met het integratieprobleem waar populisten zelf steeds op hameren: de mate waarin mensen met andere culturele en religieuze achtergrond dan de dominante zich aanpassen aan de opvattingen en gedragingen die de meerderheid als ‘normaal’ beschouwt. Het echte integratieprobleem gaat om het gevoel van groepen mensen – autochtonen en allochtonen – dat zij geen thuis kunnen vinden in onze samenleving, dat er geen zorg voor hen is als zij die nodig hebben en geen waardering als zij menen die te verdienen. Zij beleven de samenleving niet als ook iets van hen, waaraan ze beschutting kunnen ontlenen en waaraan ze kunnen meebouwen. Het antwoord op het populisme is daarom zo ongeveer het tegendeel doen van alles wat het zelf voorstelt. Het antwoord moet zijn: ‘alles wat van mij is, is van jou’. Dat houdt in naar mensen toegaan, hen duidelijk maken dat er iets van hen verwacht wordt, hen laten ervaren dat er hoopvol naar hen gekeken wordt. De mensen van nu zijn degenen die de samenleving van de toekomst opbouwen. Mensen hebben iets te bieden juist omdat zij zijn wie ze zijn, met hun geschiedenis en hun ervaringen, hun religieuze en hun seculiere gebruiken en overtuigingen.

Het antwoord op het populisme is niet ‘de maatschappij’ zoveel mogelijk in bescherming nemen tegen de eigen burgers en tegen hen die van buitenaf komen om burgers te worden. Het antwoord is opnieuw laten zien dat burgers en aankomende burgers de samenleving zijn, met alles wat ze met zich meedragen, met  alles wat lukt en mislukt, zodat de bevolking ziet: wij zijn een samenleving met problemen, maar we weten tegelijkertijd steeds weer de creativiteit op te brengen om die problemen op te lossen en verbindingen tot stand te brengen.

Middenveld

Naar mijn overtuiging ligt hiertoe een bijzonder verantwoordelijkheid bij de organisaties van wat ‘het maatschappelijk middenveld’ heet. Of het nu gaat om sportclubs of bijzondere scholen, culturele verenigingen of woningbouwcorporaties: veel ervan zijn ooit ontstaan vanuit het verlangen van mensen om meer greep op hun leven te krijgen, om hun leven en dat van anderen te verbeteren en zo al doende een samenleving te scheppen. Veel van deze organisaties zijn in de loop van de tijd sterk gebureaucratiseerd. Het zijn eerder service-instanties met cliënten geworden, of onderdelen van de verzorgingsstaat die namens de overheid subsidiegelden besteden of doorsluizen. Zij zouden de opkomst van het populisme moeten zien als een aanmoediging om hun oorspronkelijke missie terug te vinden. Om te zien waar de problemen liggen, waar oplossingen voor deze problemen al contouren beginnen te krijgen en waar te mensen vinden zijn die aan deze oplossing bij kunnen en willen dragen.

Kortom, het komt erop aan de samenleving te dynamiseren. In plaats daarvan baseert de komende periode de regering zich op een tekst die in bijna elke zin getuigt van het verlangen de dynamiek stil te leggen, mensen in het keurslijf te dwingen dat anderen voor ze uitzetten en het onverwachte hooguit te gedogen waar het echt niet anders kan. Zonde. Doodzonde.

Erik Borgman

Dr. Erik Borgman is hoogleraar theologie aan de Universiteit van Tilburg. Bovenstaande bijdrage verscheen eerder in VolZin van 15 oktober 2010.


Reactie plaatsen

Reglement

  • Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
  • Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
  • Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.
Naam  
E-mailadres  
Plaats  
Uw reactie  
Gebruik maximaal 1000 tekens. U hebt nog 1000 tekens tekens.
Captcha  
   

Terug naar "Integratie" | Naar boven

Disclaimer
EnglishDeutschFrancaisEspanol