23/8/07
Ietsisme: waar gaat het eigenlijk over?
Gijs Dingemans heeft er een heel boek aan gewijd: Ietsisme, Een basis voor christelijke spiritualiteit. Daarin tracht hij te beschrijven waar het eigenlijk om gaat in het ietsisme. Je staat versteld van wat hij schrijft:
Mensen die zeggen dat er wel ‘iets’ moet zijn boven of achter onze werkelijkheid, hebben over het algemeen geen grote filosofische belangstelling – ze willen weten of er ‘ergens’ een instantie is die onze wereld in de gaten houdt. Die ervoor zorgt dat de boel weer op zijn pootjes terechtkomt, als wij mensen een zooitje van maken. Is er iets of iemand die de regie voert? Of op zijn minste invloed uitoefent op onze chaotische wereld? Is God opgewassen tegen het onheil in de natuur en tegen het morele kwaad? Of zijn we aan het toeval overgeleverd zoals de evolutionisten zeggen? Of – wat misschien nog erger is – aan menselijke hebzucht en stomheid? Dat lijkt mij de diepe achtergrond naar de vraag naar het ietsisme.
Welnu: ik heb Gijs Dingemans doorgaans heel hoog, maar hier ben ik grondig, maar dan ook heel erg grondig, met hem oneens. Hij kijkt naar het fenomeen ietsisme als praktisch theoloog die gewend is geloofsgemeenschappen te bestuderen. Maar het ietsisme is alles behalve een ‘geloofsgemeenschap’.
Je kunt trouwens onmogelijk spreken van dé ietsisten die ‘over het algemeen’ dit of dat zouden zijn, zouden denken. Dat is een contradictio in terminis omdat het ‘iets’ zo persoonlijk vermoed wordt dat het voor iedereen ‘iets anders’ kan zijn.
“Mensen die zeggen dat er ‘iets’ is, hebben over het algemeen geen grote filosofische belangstelling”, schrijft Dingemans. Wat een arrogantie! Is het niet eerder zo dat ietsisten mensen zijn die, wars van dogma’s, de bron van de onbevangen filosofische en theologische nieuwsgierigheid hebben teruggevonden, namelijk de verwondering voor het onkenbare, voor het ongeziene, voor het Mysterie.
Verder betwijfel ik zeer of mensen die zeggen dat er wel ‘ iets’ moet zijn boven of achter onze werkelijkheid, willen weten of er ‘ergens’ een instantie is die onze wereld in de gaten houdt. Dit is een theologische formulering, behorend tot de wereld van een theoloog. Maar stellen alle ietsisten zich deze vragen? Of beleven ze eerder rondom hen heen en in hun persoonlijk leven een Mysterie dat, wat hen betreft, vooral niet onder woorden moet worden gebracht?
Het probleem in de discussie over ietsisme is dat kerkelijke mensen er naar kijken door een kerkelijke bril. Zodra iets met geloof (of iets dat erop lijkt) te maken zou kunnen hebben, dan is dat hún core-business, niet waar? En dus kan het ietsisme vanuit de kerk bekeken worden als een mogelijke visvijver. Ik denk dat dit onterecht en zelfs onjuist is. Het is natuurlijk aantrekkelijk, in een tijd waar de niet-dogmatische kerken slinken, je te verheugen op een nieuwe visvijver, of op velden die rijp voor de oogst zijn, zoals je ook hoort zeggen. Maar dit soort ideeën getuigen mijns inziens niet van respect jegens mensen die zichzelf als ietsisten zien.
Ik zeg niet dat een ietsist nooit een actieve kerkganger kan worden. Als ietsisten tot een kerk toetreden, dan is dat druppelsgewijs. Het heeft naar mijn mening weinig zin om, als niet-dogmatische kerken, je hoop daarop te richten.
Ik maak overigens een verschil tussen soloreligieuzen en ietsisten. Soloreligieuzen, zoals Oegema zichzelf noemt, treden buiten de kerk en gaan op zoek naar een hoogst persoonlijke beleving van religieuze gevoelens die ze een eigen vorm geven. Ze zijn dus veel gerichter bezig dan ietsisten die alleen maar vermoeden dat er iets is.
Je kunt sowieso ietsisten niet over één kam scheren. Net zo goed als je de gelovigen (van welk geloof dan ook) over één kam kunt scheren. Dat is wat mij in de debatten rond het ietsisme – en ook rond Intelligent Design overigens - zo mateloos irriteert. Er wordt door fundamentalistische atheïsten plompverloren bepaald wat álle gelovigen, wat álle ietsisten vinden, wat ík hoor te vinden. Maar ik herken me totaal niet in deze discussies waarin de geschiedenis niet zelden wordt verkracht. Er wordt bij voorbeeld gesproken alsof de Verlichting een atheïstische beweging zou zijn geweest en Darwin een verlichte ongelovige. Nu is de Europese Verlichting in gang gezet door diepreligieuze mensen en Darwin was dat ook. Ach, denk ik dan, schoenmaker hou je bij je leest. Maar goed. Wellicht hebben fundamentalistische atheïsten geen grote historische belangstelling. Veel erger is dat in al deze discussies uitgegaan wordt van het idee dat er voor gelovigen – en voor ietsisten – totaal geen vrije omgang met een bepaald geloof, met een bepaalde beleving mag bestaan. God bestaat – of niet; ‘Iets’ is een vermomde God – of is helemaal niets. Vrijzinnigheid? Nooit van gehoord. Alsof het niet bestond, alsof het niet bestaat! Zo wordt de hele discussie over geloven en over ietsisme (en ook over het wezen van de Islam) mijns inziens op verkeerde gronden gevoerd. Ik weet niet hoe het met u is, maar ik heb er schoon genoeg van om als gelovige én als ietsist – want ik denk beide te zijn - voor dinosaurus te worden uitgemaakt. Maar dit ter zijde.
Om het debat op gang te helpen wil ik twee hoofdstromingen in het ietsisme onderscheiden: enerzijds de ietsisten die een gelovige of kerkelijke achtergrond hebben en anderzijds de ietsisten die dat niet hebben. De ‘kerkelijke’ ietsisten benaderen het Mysterie door hun oorspronkelijke geloof uit te pellen tot een bepaalde kern. De ‘seculiere’ ietsisten benaderen het Mysterie rechtstreeks vanuit een onbevangen, persoonlijke beleving.
Seculiere ietsisten
Laten we eerst kijken naar de seculiere ietsisten. Zoals u (op mijn website/red.) heeft kunnen lezen, heb ik een bedrijf in rituele en pastorale begeleiding voor mensen van verschillende religies en levensbeschouwingen. Ik begeleid dus geboorterituelen van families waarvan de ene hindu is en de andere moslim, trouw christenen met joden, gelovigen met ongelovigen, ietsisten met ‘nietsisten’. Ik heb dus het geluk jonge mensen met elkaar te mogen trouwen waarvan een van de twee of allebei ietsisten zijn. Van God en kerk weten ze meestal niets en willen dat ook niet. Maar ze hebben het wél over een besef dat er ‘iets is’ dat hoger en dieper dan de waarneembare werkelijkheid moet zijn; over een gevoel gedragen te worden; over een bewustzijn deel uit te maken van een groter geheel; over een onzichtbare lijn tussen verleden, heden en toekomst, en tussen de mensen onderling, doden en levenden. Kerkgelovige mensen hebben daar beelden, woorden en een heleboel liederen voor: O Hoogt’ en diepte, loof nu God (liedboek 461), Die mij droeg op adelaars vleugels (van Huub Oosterhuis); Er is een zien in het geheel (Bernard Huijbers). Mijn jonge ietsisten hebben dat referentiekader niet, zullen die volgens mij ook nooit krijgen en hebben dus moeite om hun onbevangen beleving onder woorden te brengen. En zitten daar helemaal niet mee. Waarom zouden ze? Pas bij bepaalde kernmomenten: de geboorte van een kind, een huwelijk, een uitvaart of in persoonlijke crises waarin zij zich met zichzelf en de wereld geconfronteerd zien, is er sprake van een verlangen naar duiding van dat ‘iets’ waarvan ze het bestaan vermoeden of beleven. Men gebruikt dan meestal een holistische taal, een kosmologische beeldenschat.
Kerkelijke ietsisten
Kerkelijke ietsisten lopen op een andere weg. Zij dragen wél een omvangrijk kerkelijk bagage bij zich maar hebben in de loop der tijden afscheid genomen van steeds meer koffers waarvan ze eerst dachten dat ze absoluut niet zonder op reis konden gaan. Dogma’s, gangbare geloofstaal en geloofsvormen hebben voor hen hun vanzelfsprekendheid verloren. Het gezag van de bijbel, God Vader, Zoon en Heilige Geest, de Opstanding van Jezus, het hiernamaals en het Koninkrijk Gods: wat als je tot het besef komt dat je daar in de gangbare vorm niet meer in gelooft? Hoe kun je nog godsdienstige oefeningen bijwonen waarin het christelijke geloof wordt beleden in een taal die de dogma’s waar je juist afstand van hebt genomen voortdurend naar voren brengt? Mag je jezelf dan nog christen noemen? Blijft er überhaupt iets over van je vroegere geloof? Je denkt zelf van wel, je voelt van wel, maar is er nog plaats voor jou in het christendom? Je bent aan de rand, zo ver is zeker, maar ben je misschien over de rand heen? Ben je een ietsist geworden? En zo ja: is dat erg?
En wie mag dat bepalen? Atheïstische fundamentalisten die zeggen dat áls je de traditionele christelijke dogma’s niet belijdt, je dan ook geen christen bent, punt uit? Kerkelijke gezagsdragers die theologen zoals Harry Kuitert en Eugen Drewermann buiten de kerk zetten of plaatsen? Kerken die zeggen dat je een kern van geloofswaarheden moet onderschrijven? Of alleen jezelf? Ik opteer voor dat laatste.
Ik vraag me af of het ietsisme niet gezien zou kunnen worden als een van de vele gedaanten van de vrijzinnigheid. Ik heb het hier niet over het 19eeeuwse begrip van vrijzinnigheid, gekoppeld aan de ontwikkeling van het Nederlandse vrijzinnig protestantisme waar doopsgezinden, vrijzinnig hervormden, remonstranten, NPB en Zwinglibond toe behoren. Als ik het begrip vrijzinnigheid hier gebruik, bedoel ik een vrije omgang met het meerderheidsdenken. Je vindt het bij ketters en dwarsliggers, maar ook bij mystici die zich, wat betreft de omgang met het goddelijke, aan de gangbare ideeën niets gelegen laten liggen. Je vindt ze in Europa sinds de oudheid, bij joden en bij christenen, en later bij moslims op het Iberische schiereiland. Je vindt ze in de Middeleeuwen waar men hen als ketters vervolgde, en in de moderne tijd (denk aan de alchemisten). Je vindt hen ook in al deze perioden, als vrije geesten die zich niet wensen aan te sluiten bij het mainstream denken en geloven. Ik denk dat de ietsisten in zekere zin in dat rijtje passen. Maar deze ontwikkeling gaat zo snel – door alle generaties heen – verzekert ons het CBS (38% van de Nederlanders zeggen ietsisten te zijn), dat het lijkt alsof het ietsisme in Nederland en in West Europa, mainstream aan het worden is, maar dan een mainstream dat zo divers en individueel wordt ingevuld dat men niet over één groep kan praten.
Nu is dit soort fenomenen typisch van een mentaliteitsswitch. Wat er gebeurt, is dat – behoudens bij de fundamentalistische groeperingen – de religieuze overdracht van generatie tot generatie dermate onder druk is komen te staan dat mensen de traditionele belevingskaders verliezen. Niet alleen de jongeren, ook de ouderen distantiëren zich van wat in Nederland de verzuiling heette. Het religieuze of levensbeschouwelijke kader is vervallen. Daarmee is, in een geglobaliseerde wereld die steeds sneller gaat en steeds veeleisender wordt, elke spirituele inbedding vervallen. Wat echter niet is verdwenen, is het verlangen naar zingeving en geborgenheid. En dat zijn de twee elementen die een rol spelen bij het ietsisme. Er is ‘iets’ meer dan geld en macht; ik maak deel uit van een groter geheel; ergens ben ik als mens geborgen, al zoek ik die geborgenheid in de nannotechnologie of in de kleine gemeenschap, familie en intieme vrienden, die mij omringen. We beleven dus een mentaliteitsswitch van weten naar vermoeden. Van grote verhalen naar persoonlijke queeste naar houvast.
Vrijzinnig en kerkelijk omgaan met ietsisme
Vrijzinnigen – of ze nu van religieuze, socialistische of liberale huize zijn – gaan per definitie vrij met dogma’s om. Daar herkennen ze zich ook in, in deze vrijheid. Nu worden wij geconfronteerd met mensen die diezelfde vrijzinnigheid benutten, om frank en vrij te zeggen: ik geloof wel dat er iets is maar vraag me niet wat. En ze worden verguisd: afvalligen, noch vlees noch vis, beelden van ongeïnteresseerdheid en gemakzucht, domme mensen die de Verlichting hebben gemist.
Naar mijn mening, komen al deze aantijgingen jegens ietsisten voort uit een onvermogen om deze huidige mentaliteitswitch in West-Europa onbevooroordeeld te benaderen. Komt misschien de intrinsieke waarde van atheïsme, theïsme of agnosticisme in gevaar omdat er steeds meer mensen weigeren zich in deze oude hokjes gevangen te laten nemen? Wordt wellicht de joods-christelijke traditie op haar dogmatische treden teruggefloten door mensen die zeggen: het Mysterie kun je geen Naam geven, van het Mysterie kun je geen beeld maken. Het ís er, maar het is veel te groot, om door menselijke verzinsels tot vaststaande dogma’s te worden gereduceerd.
Kunnen kerken nu iets aan ietsisten hebben en omgekeerd? Spiritueel gezien zeker. De mentaliteitsswitch waar ik over sprak is zo duidelijk dat kerken hun taal wel móeten aanpassen, willen ze hun eigen mensen nog aanspreken. Aan de andere kant kunnen ietsisten in de rijke traditie van het mysticisme, bij voorbeeld, heel wat van hun gading vinden, mochten ze ernaar willen zoeken (wat ik overigens betwijfel, dan heb je het meer over soloreligieuzen). Het zou dus niet verstandig zijn, meen ik, de ietsisten als potentiële kerkgangers te zien en daar een heel missionair plan op los te laten. Omdat dit het wezen en de waarde van het ietsisme an sich niet erkent.
Mijn eigen ontwikkeling
Als ik nu bij mezelf te rade ga, bemerk ik dat ik in een vreemde spagaat ben terecht gekomen. Want dat er iets bestaat dat méér is dan de genadeloze survival of the fittest – al was het maar de liefde, niet waar? – daar heb ik nooit aan getwijfeld, daar handel ik uit, daar leef ik uit. In die zin ben ik dus wel degelijk een ietsist. Als ik anders zou denken, dan zou ik voor mijn gevoel aan evolutionaire regressie lijden, en teruggaan naar een periode waar de mens zich nog niet verwonderde voor de wereld, grosso modo de periode van vóór de Neanderthaler. Dus in die zin, het hoge woord moet er nu uit, ben ik eigenlijk een ietsist, ja.
Toen ik dit voor mezelf geconcludeerd had, las ik het laatste boek van Harry Kuitert, over de verbeelding. Tot nu toe vond ik dat Kuitert niet ver genoeg ging, en altijd in zijn laatste hoofdstuk christelijke dogma’s via de achterdeur naar binnen smokkelde. Maar nu niet meer. Ik ging met hem mee; oké, ik verbeeld me dus dat dat ‘iets’ voor mij ‘iemand’ is, die onmogelijk in woord en beeld gevangen kan worden, maar die mij aanspoort tot het goede, die naar mij omziet en mijn leven richting geeft. En het is deze vertaling van het onkenbare ‘iets’ in een verbeelde ‘iemand’ die mijn leven betekenis verleent.
Ik moet u zeggen dat ik daarvan teruggekomen ben. Niet dat ík plotseling dogma’s naar binnen gesmokkeld heb, niets daarvan. Maar dat gevoel gedragen te worden door iemand die groter is dan wat de mens kan bedenken, geborgen te zijn in een entiteit waarvoor geen naam of beeld toereikend is, iemand te kunnen aanspreken en antwoord krijgen, een bepaalde roeping in het leven te hebben, dàt gevoel is absoluut méér dan verbeelding of het resultaat van een geslaagde Gestaltetherapie. Dat gevoel is gewoon echt.
Ik ben dus, met groot genoegen, een vrijzinnige ietsist met een persoonlijke God.
Christiane Berkvens-Stevelinck
Reacties
Ervaring van iemand die na een periode van verwijdering uit het traditionele katholieke gedachtengoed dacht een ongelovige geworden te zijn. Na het lezen van het boek van Klaas Hendrikse heb ik in de auteur een echt gelovige ontmoet, die mij aansprak. Ik mag mijzelf dan ook een vrijzinnig christen noemen. Maar zijn afwijzen van het hiernamaals daar kan ik nog niet mee om.
Paul Malfait - Blankenberge (Belgie)
Reactie plaatsen
Reglement
- Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
- Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
- Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.