5/12/06
Wat veelal niet gezegd wordt
Wat mij bij een aantal recente uiteenzettingen over het geloof in God opviel is, dat sommige dingen niet gezegd worden die toch aandacht zouden verdienen. Ik doel op de logische consequenties van de ingenomen standpunten. Het lijkt wel of men daarvoor terugschrikt. Maar waarom dan eigenlijk? Als we dan toch ons gezonde verstand gebruiken, waarom redeneren we dan niet tot het einde door totdat de consequenties zichtbaar of hoorbaar zijn. Waar doel ik op? Laat ik een paar voorbeelden geven.
Het eerste voorbeeld trof ik aan in Trouw waarin Jan Greven een boek besprak van een oud bèta-hoogleraar aan de VU, die als gelovige en trouw kerklid een boek geschreven heeft waarin God ter sprake komt. God is in de symbolen lees ik daar. Dat heb ik altijd een beetje vaag gevonden maar hier wordt in ieder geval iets van de sluier opgelicht. Aangezien de geest van de mens de hersenen als onmisbare materiële basis heeft, kan die na de dood niet voortbestaan. De dood is het definitieve einde van het betrokken individu en daarmee ook van de God van dit individu want zijn symbolen sterven met hem. Maar, zo gaat het verder, God blijft voortleven in de symbolen van de nog levende mensen. De logische consequentie van die redenering is dat God de mensheid niet overleeft. Geen mensen meer, geen symbolen, geen God.
Om misverstand te voorkomen. Dat mag men denken en dáár ageer ik ook niet tegen. Wel vind ik het moeilijk verteerbaar dat over de consequenties gezwegen schijnt te worden. Bijvoorbeeld op het stuk van de gerechtigheid in deze wereld?
Toen prof. Kuitert zijn lange weg begonnen was met zijn boek Het algemeen betwijfeld christelijk geloof stelde hij dat zonder een hiernamaals de schoften toch gelijk zouden krijgen. Dat argument vind ik minder belangrijk dan dat aan de gekwetsten geen recht zou worden gedaan. Ik voel me, eerlijk gezegd, beter thuis bij de uitspraak van de schrijver Alfred Döblin die in een autobiografisch boek schreef: “omdat deze wereld niet rechtvaardig is, moet er wel een andere zijn”. Ik denk dan, bijvoorbeeld, aan al die kinderen die nauwelijks geleefd hebben, geen kans hebben gekregen zich te ontplooien, gecrepeerd zijn en dagelijks nog in grote aantallen creperen. Döblins uitspraak kan men natuurlijk als wishful thinking kwalificeren maar in ieder geval is daarmee het probleem van de gerechtigheid duidelijk gesteld. Is die er wel of is die er niet? En wat kan de zin van het leven van die kinderen zijn?
In theorieën over de vooruitgang wordt een merkwaardig antwoord op dat probleem gegeven. Al degenen die niet de vruchten van de vooruitgang hebben mogen smaken, hebben toch op enigerlei wijze, wellicht onbewust en ongewild, bijgedragen aan de voortgang daarvan. Zij vormden als het ware – ik citeer – de mest op de akker van de geschiedenis waarvan latere generaties profiteren. Dat moet een hele geruststelling zijn voor die latere generaties.
Voor het tweede voorbeeld blijf ik blijf nog even bij prof. Kuitert. In VolZin werd zijn (verkorte) lezing op de Mariënburgbijeenkomst gepubliceerd. Daarin staat: “Oma is naar het paradijs gedragen, betekent eenvoudig dat Oma dood is. Maar het wordt dragelijker als je je voorstelt dat Oma nu in de hemel is”. Daaraan ging deze zinsnede vooraf: “Als anders maken niet kan, blijft het anders zien nog altijd over”. Toen ik dat las, moest ik terugdenken aan de uitspraken van Marx over religie. “De religie is het zuchten van benauwde schepsels, het gemoed van een harteloze wereld en de geest van geestloze toestanden. Zij is de opium van het volk”. Ook opium maakt harde feiten dragelijk maar aan dat woord kleven vervelende suggesties of herinneringen, bijvoorbeeld aan Marx zodat het beter vermeden kan worden. Kuitert spreekt van ‘verbeelding’, dat is voor hem wellicht een goed alternatief. Waarom zegt hij niet: “die vermaledijde Marx had toch gelijk. Ik heb alleen een aantrekkelijker term”.
Een derde voorbeeld. Onlangs hoorde ik in een kerkdienst een voorganger de vraag bespreken hoe we met onze ‘godsdienstige fantasieën moeten omgaan”. Wat die precies inhielden werd niet toegelicht – iedereen heeft tenslotte eigen fantasieën – maar het in de toespraak vertelde verhaal maakte iets duidelijk. Hij had veel contact gehad met een wijze oude vrouw die hem aan het eind van haar leven meedeelde het op prijs gesteld te hebben dat hij haar had laten denken wat zij wilde. Kortom, geen pogingen had gedaan haar fantasieën af te nemen. die haar rust hadden gegeven, bijvoorbeeld omtrent het terugzien van geliefden na de dood. Dat is natuurlijk een heel andere insteek dan die van Kuitert die alle traditionele fantasieën heeft gesloopt, maar nieuwe ruimte schept – zeg maar, tegemoet komt aan menselijke behoeften – door aan de verbeelding alle kansen te geven: verbeelding maakt immers vrij. De genoemde predikant liet ook ruimte aan de oude voorstellingen; het komt er voor hem klaarblijkelijk ook niet zo op aan.
Eén vraag wordt door beide, voor zover ik kan zien, niet gesteld, namelijk of er een criterium is om echt van onecht, authentiek van niet-authentiek, waarachtig van onwaarachtig te onderscheiden. Is die vraag niet belangrijk? Ik dacht altijd dat psychiaters dagwerk hadden om patiënten realiteitszin bij te brengen. Maar misschien ligt dat in de pastoraal anders? De laatstgenoemde predikant stelde overigens uitdrukkelijk dat niemand zich met andermans fantasieën mocht bemoeien: het leek een sacrale bevestiging van het absolute individualisme.
Nogmaals: ik heb het niet over het recht om wat voor beweringen dan ook te uiten. Dat is een ander thema. Ik weet ook dat men vanuit de consequenties van beweringen niet naar de waarheid of onwaarheid ervan kan terugredeneren. Ik heb het over de geringe aandacht die voor de hand liggende consequenties krijgen. Zij zouden een serieuze behandeling verdienen.
Bert Laeyendecker
Reactie plaatsen
Reglement
- Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
- Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
- Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.