Uwe Heiligheid,  
Dr. Jos Smeets op
1/2/11

              

Uwe Heiligheid,

Of hoe moet ik u aanspreken als ik die titulatuur in de geseculariseerde samenleving van deze democratische tijden wat te hoog gegrepen vind en ik U toch niet wil kwetsen: Heilige Vader? Broeder Benedictus in Christus? Geachte Paus Benedictus?

Ik heb uw Jezusboek, dat u als kardinaal Joseph Ratzinger bent begonnen en als paus Benedictus XVI hebt voltooid (in zekere zin dus als een alter Jezus Christus: twee naturen in één persoon), op enkele taaie exegetische passages na met belangstelling gelezen. Het is geschreven in een prachtige stijl en in buitengewoon mooi Duits en uitgebracht in een keurig verzorgde uitgave door Herder Verlag (noblesse oblige: geen enkele taalfout, niet het minste tikfoutje ontsnapte aan de kritische en geschoolde blik van de eindredacteur – m/v?). Ze gaven het bovendien een mooie crèmekleurige wikkel mee en een stijve kaft in  de dieprode kleur van Pinksteren. En zelfs twee leeslintjes, in de pauselijke kleuren geel  en wit. Je kunt bovendien nog een luxe-uitgave kopen én een CD. Kortom: een publicatie  een paus waardig, die Herder bovendien geen windeieren zal leggen. Wat mij óók nog  aangenaam verraste: er staat nergens dat je de toestemming van de uitgever moet hebben om uit uw boek te mogen citeren. Tenslotte, en tussen haakjes: hoe zit dat, moet  een paus voor een boek dat hij schrijft ook een ‘nihil obstat’ krijgen? En wie moet dat dan geven?

Rood lampje

Ik ben blij op de wikkel te lezen dat uw boek op geen enkele manier een uiting is van het leerambt, maar enkel de uitdrukking van uw persoonlijke zoektocht “naar het aangezicht van de Heer. (…) Het staat daarom iedereen vrij mij tegen te spreken”. Zoiets geeft de burger-briefschrijver moed en ik zal dan ook maar onmiddellijk bekennen dat ik wil ingaan  op het verzoek dat u richt tot ons, uw lezeressen en lezers, om uw boek met sympathie te  lezen, “zonder dewelke er geen begrip mogelijk is”.

Er staat op de omslag echter ook een  tekst die bij mij een alarmlichtje doet branden: “Ik ben ervan overtuigd”, schrijft u, “en ik  hoop dat ook de lezers kunnen zien dat deze figuur (nl. de historische Jezus) veel  inzichtelijker is dan de reconstructies waarmee wij de laatste jaren geconfronteerd  werden”. Als Vlaamse dominicaan denk ik dan vanuit een verdedigende reflex spontaan  aan de magistrale boeken van pater Edward Schillebeeckx, het meest nog aan Jezus, het verhaal van een levende. Dat rode lampje is tot lang na het lezen van uw boek in mij blijven branden.

Geloofsboek

Als ik een religieus boek lees, doe ik dat altijd ook met in mijn achterhoofd de praktische  vraag: wat zou ik daarvan kunnen gebruiken voor een preek? Op die vraag geeft uw boek  mij talloze positieve antwoorden. De door U behandelde thema’s zijn exegetisch zo goed  uitgewerkt, dat je ze als elementen voor de verkondiging dankbaar kunt gebruiken (mijn  confrater Bertrand De Clercq zou wellicht blij zijn, mocht u af en toe meewerken aan zijn ‘Preek van de week’!) Uw boek is het eerste van twee delen. Het behandelt de periode vanaf het doopsel van Jezus tot aan zijn verheerlijking. In de zomer van 2003 hebt U de  hoofdstukken over het doopsel, de bekoringen in de woestijn, het Rijk van God en de  bergrede geschreven. Na uw keuze tot paus schreef u over het Onze Vader, de  gelijkenissen, de beelden van Johannes (water, wijnstok en wijn, brood en herder), de  Petrusbelijdenis en de uitspraken van Jezus over zichzelf (Mensenzoon, Zoon en ‘Ik ben  het’). Gebruik makend van de nieuwste methodische inzichten van de exegese wilde U  een louter historisch-kritische uitleg van de evangelies overstijgen om zo – zonder  nochtans de historische ernst van de evangelies op te geven – te komen tot de eigenlijke  theologische interpretatie van de bijbel en uiteindelijk tot geloof.

Jezus: de Christus, onder ons aanwezig

Voor een korte voorstelling van uw boek baseer ik mij op de bespreking die Rudolf Zewell  maakte (kent U deze redacteur van het katholieke weekblad Rheinischer Merkur?). Aan de  hand van het voorbeeld van drie beroemde gelijkenissen (de ‘Barmhartige Samaritaan’, de  ‘Verloren zoon’ en de ‘Arme Lazarus en de rijke vrek’) verklaart U de boodschap van deze  verhalen, die de mensen tot op vandaag blijven raken en die de kern uitmaken van Jezus’  verkondiging. U stoot hier op de grenzen van de liberale exegese en haar zogenaamde  historisch-wetenschappelijke betrouwbaarheid. Die exegese ziet volgens U in Jezus enkel maar een leraar van een individualistische moraal en geeft ons op die manier geen inzicht  in wie Hij werkelijk is.

Uitgaande van uw diepe geloof in Jezus Christus, legt U uit dat de gelijkenissen niet enkel getuigen van de spoedige komst van het Rijk van God, maar dat Jezus daarmee ook verwijst naar de tweede komst van het Rijk van God, bij zijn eigen,  definitieve wederkomst. Hij doet dat wel in raadsels, die je eerst nog moet ontsluieren. En  precies omdat in zijn woorden zijn Godsgeheim doorschemert, zijn zij een uiting van  tegenspraak en kunnen zij pas in het teken van het kruis worden verstaan. Wie de ware Jezus wil verstaan, kan niet voorbij de vraag naar God. U bestrijdt dan ook de stelling van Adolf von Harnack dat Jezus’ boodschap een boodschap is van de Vader, waar de Zoon  niet in thuis hoort. Je kunt volgens U Jezus’ boodschap niet scheiden van de christologie:  “Jezus kan over de Vader slechts spreken zoals hij dat doet omdat hij de Zoon is en als Zoon in relatie staat met zijn Vader. Die christologische dimensie (d.w.z. de Zoon openbaart de Vader) is aanwezig in alle spreken en handelen van Jezus”. Dat U die relatie tussen de Vader en de Zoon opnieuw hersteld hebt, noemt Zewell een van de centrale  bouwstenen van uw boek. U beschouwt Jezus vanuit zijn gemeenschap met de Vader en  die gemeenschap vormt de kern van zijn persoonlijkheid. Zonder die gemeenschap kun je hem niet verstaan. En precies vanuit die gemeenschap is hij ook vandaag aanwezig in ons  leven.

En dat is meteen een andere, belangrijke stelling van uw boek: Jezus, de Christus, de Zoon van de Vader, die één is in wezen met de Vader, is ook nu nog onder ons  aanwezig. En dus wilt U ons laten delen in uw geloofsvisie dat het wel degelijk een verschil uitmaakt of je Jezus Christus hebt leren kennen door studie (uit de boeken dus) –  of dat je hem, zoals zijn leerlingen, hebt ontmoet en erkend in zijn eigenheid en zijn totaal ‘anders-zijn’ (“Gij zijt de Christus, de Zoon van God”). Dat je je met andere woorden in geloof tot hem hebt bekend.

Virtuoos associatiespel

Of uw exegetische visie op Jezus door al uw collega’s-exegeten zomaar zal worden  aanvaard, durf ik te betwijfelen. Daarvoor, zeggen sommigen, neemt u een té  uitgesproken standpunt in, dat niet zozeer gebaseerd is op exegetisch onderzoek, maar  eerder op uw rotsvast en ijzersterk geloof. Uw vaste overtuiging dat de historische Jezus  ook de Christus van het geloof is, stuit op nogal wat weerstand. Veel bijbelse begrippen  (zoals het Rijk Gods, de sabbat, de gelijkenissen en de zaligprijzingen) zijn inderdaad christologisch uit te leggen. Maar is, zo vraagt exegeet Klaus Berger zich af, bijvoorbeeld Jezus’ uitspraak “Ik ben het” ook een Godsopenbaring? De scherpste kritiek tot nog toe  vond ik bij de door zijn kerk geschorste protestantse professor Geschiedenis en Literatuur  van het vroegste christendom, Gerd Lüdemann. Uit de zin ”Maar Jezus zei tegen hem: Waarom noemt u Mij goed? Niemand is goed, alleen God” (Marcus 10,18) leidt hij af dat  Jezus zichzelf niet als God heeft gezien. Lüdemann noemt het boek ook geen historisch  werk, maar een verzameling godsdienstige meditaties over de figuur van Jezus, aangevuld met uitstappen naar de exegese van het Nieuwe Testament.

Joachim Kügler,  professor voor bijbelse theologie in Bayreuth, noemt in het tijdschrift van de Kritische Christenen Publik Forum uw boek een belijdenisgeschrift dat een geestelijke en christologische uitleg van de Schrift nastreeft: Jezus is het Rijk van God in persoon, de  bergrede is een verborgen christologie en het Onze Vader is een christologisch gebed.  Volgens hem volgt U niet streng de regels van de canonieke schriftuitleg, maar speelt U eerder een virtuoos associatiespel, dat het zicht opent op een vage bijbels-theologische  kosmos. Ik kan mij in grote mate in deze kritiek vinden. Minder eens ben ik het met zijn  mening dat “de arme man uit Nazaret volledig werd overstraald door de intellectuele glans  van Ratzinger”.

Meditatieboek

Ook de bespreking van godsdienstwetenschapper Karl-Heinz Ohlig in de Frankfurter  Allgemeine Zeitung klinkt me geloofwaardig in de oren. Volgens hem is uw helder  geschreven boek een meditatief-spirituele en sterk persoonlijke poging om de figuur van  Jezus te benaderen. Maar hij gaat niet akkoord met uw stellingen. Je moet bij de  interpretatie van Jezus’ woorden en daden weliswaar rekening houden met de hele Schrift, maar de bijbelse canon levert een verzameling van verschillende teksten van de meest diverse genres, ontstaansperiodes en vaak uiteenlopende theologieën. Die moet je eerst  elk voor zich naar waarde schatten. U houdt, aldus Ohlig, geen rekening met oorzaak en  gevolg: niet de historisch-kritische exegeten vertekenen de figuur van Jezus. Het probleem  schuilt meer in de bronnen zelf.

Volgens Jan Ross is uw boek geen biografie van Jezus en ook geen wetenschappelijk  exegetisch werk, maar eerder een poging om – als reactie op de stroming van ’Jezus ja,  Kerk nee’ – Jezus voor de Kerk terug te winnen. Ook dat vind ik persoonlijk maar een  tunnelvisie op uw boek. Hij doet er u geen recht mee. Ross is dan ook geen theoloog,  maar politiek redacteur van de gerenommeerde Die Zeit, wellicht het beste Duitstalige  intellectuele weekblad ooit, dat ik eerder in de hoek van het liberale protestantisme situeer.

Zelf zou ik uw boek een gelovig meditatieboek noemen van de betere soort. Het ademt  een gedegen exegetische kennis en eruditie, is geschreven vanuit een sterke, traditionele,  conservatieve geloofshouding en onder te brengen in de rijke traditie van de Westerse (!) vroomheids-literatuur.

“Zalig de armen”

Er zitten in uw boek heel wat passages die mij nogal vreemd overkomen. In het hoofdstuk  over de zaligsprekingen bij Lucas en Matteüs schrijft U – strikt in de lijn van de these van  uw boek: “Wie de tekst van Matteüs (5,3-12) oplettend leest, zal beseffen dat de zaligsprekingen daar staan als een verborgen innerlijke biografie van Jezus, als een  portret van zijn figuur. Hij, die geen steen had om zijn hoofd op te leggen, is de ware  arme”. Jezus is de zachtmoedige, nederige en zuivere van hart, die God zonder ophouden  mag aanschouwen. Hij is de vredestichter, die om Gods wil (?!) lijdt. In de zaligsprekingen verschijnt het geheim van Christus zelf. Zij roepen ons op binnen te treden in de  gemeenschap met hem. En precies vanwege hun verborgen christologisch karakter noemt  U de zaligprijzingen ook wegwijzers en maatstaven voor de Kerk en voor ieder mens afzonderlijk.

Verwringt U de zaligsprekingen daarmee niet, geachte Paus Benedictus, om ze per se in  de these van uw boek te laten passen? Jagen ze in uw opvatting ons niet eerder – in  plaats van wegwijzers te zijn naar de armen hier op aarde – een veel te ijle hoogte in, naar  een plek waar geen mensen meer leven? Jezus zei toch: “Zalig de armen” en niet: “Zalig  ik (=Jezus Christus), die arm ben”?

Goede, deemoedige armen

Toegegeven: U erkent dat de armen ten tijde van de Babylonische verovering inderdaad  ook letterlijk arm waren. Maar dan komt U via de vroomheid en de openheid van hart die  de armen kenmerkten en die “de deur openden voor Christus” tot de haast vergeestelijkte  opvatting over armoede die U aantreft in Paulus’ rechtvaardigheidsleer: armen zijn mensen “die met hun prestaties niet pronken voor God. Zij beschouwen zichzelf niet als  een soort gelijkberechtigde gesprekspartner van God, die voor hun daden een aangepast  loon willen. Het zijn mensen die zich ook innerlijk arm weten, liefdevolle mensen, die  gewoon willen dat God hen iets geeft en die precies daardoor leven in innerlijke overeenstemming met Gods wezen en woord”. In uw ogen zijn de armen verder dié  welstellende mensen, die afstand doen van overtollige bezittingen om eenvoudig te gaan  leven en die hun bezit alleen maar beschouwen als een dienst. Het zijn mensen die niet  de cultuur van het ‘hebben’, maar een cultuur van de innerlijke vrijheid nastreven en die zo  de voorwaarden scheppen voor sociale gerechtigheid. Franciscus van Assisi was volgens  U zo’n mens. En zulke mensen heeft de Kerk nodig. Méér nog: de Kerk zelf is in uw ogen  de gemeenschap der armen. Elke vernieuwing van de Kerk kan alleen maar van die  armen uitgaan. Zij zijn  immers deemoedig en bezitten een goedheid die bereid is tot dienen.

Arm en arm is twee

Wat fijn, geachte Paus Benedictus, dat U vindt dat de vernieuwing van de Kerk alleen  maar van de armen kan uitgaan. Maar wat jammer dat U enkel oog heeft voor de eerder  spirituele armoede, die het resultaat is van een bewuste keuze en dus enkel vanuit een  luxesituatie kan ontstaan. Laat U daarmee de massa’s armen van deze wereld niet buiten  beschouwing, de ontelbaren die zich niet de luxe kunnen veroorloven bewust te kiezen om  arm te leven, maar die integendeel het slachtoffer zijn van een bitterharde realiteit: van  een speling van het lot, een natuurramp of van het door mensen veroorzaakte en in stand  gehouden onrecht? Nu begrijp ik beter waarom U zo tegen Jon Sobrino en zijn collega’s  bevrijdingstheologen bent: U bent het er met hen over eens dat de vernieuwing van de Kerk enkel maar van de armen uit kan gaan, maar de armen die U daarbij op het oog hebt,  zijn eerder de spiritueel armen, bezield met deemoed en gedienstige goedheid. Bevrijdingstheologen als Sobrino daarentegen vinden hun locus theologicus in die  afstotelijk miserabele wereld van écht arme mensen. Hun geschriften ademen niet de lucht  van studeerkamers – eerder de stank van de miserie en de rauwe, schrijnende noodkreten  van de onderdrukten. Er klinkt, haast als een noodzakelijk logisch gevolg, ook een roep  om bevrijding in door, die geïnspireerd is op het Magnificat: “Machtigen stoot hij van hun  troon, maar hij verheft de geringen”.

Huiver

Ik huiverde af en toe ook (met de heilige huiver die een mens overvalt als hij met het  goddelijke Mysterie wordt geconfronteerd) vanwege de hoge christologische vlucht die U in sommige hoofdstukken neemt. In het licht van mijn tastend, zoekend en aarzelend  geloof vond ik die bladzijden té confronterend en in elk geval voor mij te hoog ingezet. Ik  hoop dat ik de mystieke eenheid met de Christus, de Zoon van God die “één in wezen is  met de Vader”, eens, ooit, in de rust die soms over mensen neerdaalt in hun laatste  levensjaren, mag ervaren. Nu is zo’n mystieke relatie mij nog te overweldigend, te groots.  Tegen de kinderen die in Aardenburg of in Sluis hun eerste communie doen weet ik bij het  uitreiken van de hostie voorlopig niet méér te zeggen dan “Jezus is jouw vriend”. Bij elke eucharistieviering neem ik plaats aan de tafel van de Heer, in het vertrouwen dat Hij in ons  midden komt. En in preken roep ik mijn toehoorders en mijzelf op om in het voetspoor te  treden van Jezus van Nazaret. Maar uw uitleg van mystieke zinnen als “Hij heeft zichzelf  vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, de dood op het kruis. Daarom heeft  God hem boven alles verheven …” (Filipenzen 2,6-9) is mij voorlopig nog te hoog gegrepen. “Deze woorden zijn de uitdrukking van een beslissende ommekeer in de  geschiedenis van de mystiek. Zij laten het nieuwe van de christelijke mystiek zien, dat  voortkomt uit de nieuwheid van de openbaring in Jezus Christus. God daalt af, tot de dood  op het kruis. En juist zo openbaart hij zich in zijn ware goddelijkheid. In het meemaken van  deze afdaling vindt de opgang naar God plaats. (…) Het reine hart is het hart dat liefheeft,  dat binnentreedt in de dienende en gehoorzame gemeenschap met Jezus Christus. De  liefde is het vuur dat verstand, wil en gevoel reinigt en één maakt; dat de mens één maakt  met zichzelf doordat zij hem van God uit één maakt, zodat hij dienaar wordt van de  vereniging van wie gescheiden zijn. Op die manier treedt de mens binnen in Gods woning  en kan hij Hem zien. En juist dat heet: zalig zijn”.

Het heilige dagelijkse leven

Misschien was ik jaren geleden goed op weg om de diepe betekenis van bovenstaande  mystieke teksten te vatten. Zag ik daar in de verte op de heuvel Gods zalig hemelse  verblijf al niet schitteren? En liep ik al niet gretig die richting uit? Maar gaandeweg ontdekte ik hoeveel heiligheid en mystiek er schuilt in het dagelijkse leven. En ten laatste  en ten beste bij de Maya’s van Guatemala (maar niet enkel dáár) ondervond ik tot mijn  scha en schande dat ik het antwoord op de vraag naar de religieuze bestemming van de  mens (remember de catechismus: “Waartoe zijn wij op aarde…?”) schuldig moest blijven omdat ik een onvolledig (en soms zelfs het verkeerde) vocabularium had geleerd.

 

Gewijde stilte

Geachte Broeder in Christus Benedictus, op de foto die op de kaft staat zie ik u zitten aan  uw studeertafel, terwijl U de drukproeven corrigeert. Twee exemplaren van de bijbel  binnen handbereik. Het tafereel is me vertrouwd: in eenzelfde rust bereid ook ik mijn  zondagspreken voor en ik heb uw boek gelezen in de stilte van ons dominicaans huis van  Knokke, vlak bij de zee, die buiten het seizoen een geweldige rust uitstraalt. Uit elke  bladzijde proef  ik de sereniteit, de gewijde stilte van de Vaticaanse vertrekken waarin U  dit werk hebt zitten schrijven, omringd door geleerde studieboeken en af en toe luisterend  naar uw geliefkoosde muziek. Ik stel me voor dat U dit boek biddend hebt geschreven,  vanuit de band die U met Christus hebt. En dat U in die stilte enkel teksten van geleerde  exegeten en van kerkvaders binnenliet.

Ik kon echter niet verhinderen dat mijn gedachten tijdens de lectuur vaak afdwaalden naar  de maanden die ik in Centraal Amerika door mocht brengen. En ik bezocht in mijn  herinnering weer het graf van bisschop Romero, weggestopt in de haast ontoegankelijke  crypte van de kathedraal van San Salvador, tussen stenen, cement en andere bouwmaterialen. Op de campus van de UCA, de Jezuïetenuniversiteit zag ik Jon Sobrino open in de felle middagzon, in druk gesprek gewikkeld met een student, op weg naar zijn  klooster, waar een tijdje tevoren zes van zijn medebroeders, de huishoudster en haar  dochter waren vermoord (de kapel is daar nu een soort museumpje-heiligdommetje). Een zuster toonde me ook het huisje (twee kamertjes groot) op het terrein van het ziekenhuis waar Monseñor woonde en waar hij ook werd vermoord – nota bene op het ogenblik dat  hij het gebed over de offergaven uitsprak: “Moge de Heer dit offer uit uw handen  aannemen, tot lof en eer van zijn Naam, tot welzijn van ons en van heel zijn heilige Kerk”.

Aangevreten bijbeltje

Laten we nu eens aannemen dat u en ik in het bergland van Guatemala zouden staan, in  het Noorden van Verapaz, waar Maya’s op de hoogste heuvel een kruis hebben opgericht  en twee marmeren platen met daarop de namen van honderden vermoorde volksgenoten.  En dat wij daar in de eucharistie mogen voorgaan en voorlezen uit een door water en  wormen aangetast bijbeltje dat een catechist uit schrik voor het leger jarenlang in de aarde  (de “heilige Moeder Aarde”) verborgen had – wie een bijbel in huis had, tekende bij de  ontdekking ervan zijn doodvonnis. Zou de lectuur van de bijbel en onze verkondiging van  de Blijde Boodschap daar dan niet door beïnvloed zijn? Zou het geen verschil maken als U  uw boek en ik mijn preek zou schrijven met dat aangevreten bijbeltje binnen handbereik?

Barmhartige Samaritaan

Neem me niet kwalijk dat ik U met deze zinnen zo onvriendelijk aanspreek. Want ik weet  ook wel dat U namens de Kerk in het openbaar (en wellicht ook heel vaak in de coulissen  van het wereldgebeuren) de verdediging opneemt van armen en ontrechten. En ik las met  veel plezier in uw commentaar op de parabel van de Barmhartige Samaritaan hoe sterk u  begaan bent met de miserie in de wereld: “De actualiteit van de parabel is duidelijk. Als we  hem vertalen naar de dimensies van de wereldsamenleving, merken we hoezeer de door  roof en plundering neergeslagen volkeren van Afrika ons aan het hart gaan. Dan merken  we hoezeer ze de ‘naaste’ van ons zijn. En dat ook onze levensstijl en de geschiedenis,  waarvan wij deel uitmaken, hen geplunderd hebben en nog steeds plunderen. Daartoe  hoort vooral ook dat wij hun ziel gekwetst hebben. In de plaats van hun God te geven – de God die ons in Christus nabij is – en zo al het kostbare en grote van hun eigen tradities op  te nemen en tot voltooiing te brengen, hebben wij hun het cynisme van een wereld zonder  God gebracht, waarin het slechts aankomt om macht en profijt. We hebben de morele  maatstaven vernield, zodat corruptie en scrupuleuze machtsdrang de normaalste zaak van  de wereld zijn geworden. En dat is niet enkel voor Afrika het geval”.

Zulke zinnen, geachte Paus Benedictus, zijn me uit het hart gegrepen. En als U dan  schrijft dat de Samaritaan het beeld is van Christus, in wie de verre God zich tot naaste  heeft gemaakt van de geslagen, hulpeloze en vervreemde mens en wiens voorbeeld wij  dienen te volgen, dan klinkt uw stelling dat het hier om méér gaat dan om een allegorisch verhaal, maar dat je het, in navolging van de kerkvaders, in ieder geval christologisch mag duiden, al iets overtuigender dan bij andere voorbeelden die u geeft. “Als de overvallen  man het beeld is van ‘de’ mens als zodanig, dan kan de Samaritaan alleen maar het beeld  van Jezus Christus zijn”.

Geloofssprong

Toch is ook voor de aanvaarding van deze christologische uitleg andermaal een  geloofssprong naar de overkant nodig en staat of valt de geloofwaardigheid van uw  christologische uitleg van dit verhaal in de ogen en het hart van de lezer met diens geloof  in Jezus Christus. Die sprong in het ijle is voor veel mensen een te groot waagstuk.  Moeten we ondertussen niet eerder op zoek naar aardsere wegen, waarvan we op goede  gronden mogen aannemen en vooral vertrouwen dat ze ons óók naar die overkant kunnen  leiden? Het citaat van Emanuel Levinas, dat ik dezer dagen las, laat me zo’n weg  ontdekken: “In het feit dat de relatie tot het goddelijke via de relatie tot de mensen verloopt  en met de sociale gerechtigheid samenvalt, ligt de hele geest van de joodse bijbel. Mozes  en de profeten bekommeren zich niet om de onsterfelijkheid van de ziel, maar om de  arme, de weduwe, de wees en de vreemdeling. De relatie tot de mens, waarin het contact  met het goddelijke zich voltrekt, is niet een soort ‘geestelijke vriendschap’, maar een rechtvaardige economie, waarvoor ieder mens ten volle verantwoordelijk is”.

Onheuse behandeling

Met dat citaat van Levinas, geachte paus Benedictus, ben ik terecht gekomen op het  terrein waarop ook de bevrijdingstheologie actief is. Ik voelde de laatste weken een vorm  van boosheid in mij groeien vanwege de Vaticaanse houding tegenover die theologie, in  het bijzonder dan naar aanleiding van de onheuse behandeling van Jon Sobrino door de  Congregatie voor de Geloofsleer. Terwijl U de laatste hand aan het leggen was aan uw boek, brachten veertig bevrijdingstheologen hun visie op de veroordeling van bepaalde stellingen van Sobrino samen in een boek waaruit onder meer duidelijk blijkt dat de veroordeling voortvloeit uit de visie en de houding die U de voorbije jaren tegenover de  bevrijdingstheologie hebt ingenomen. Als U internet heeft, moet U Servicios Koinonía eens aanklikken en daarna verder naar libros digitales. Daar vindt U de volledige tekst van dit cyberspace-boek.

Zes dwalingen

In die ‘notificatie’ van de Congregatie voor de Geloofsleer wordt de christologie van de  Spaans-Salvadoraanse bevrijdingstheoloog Jon Sobrino veroordeeld omdat zij zes  dwalingen zou bevatten. Als ik ze lees, herken ik ze allemaal vanuit het weerwerk dat U ze  in uw boek biedt.

1. Sobrino’s methode maakt van de ‘kerk van de armen’ de centrale context voor de theologie. Bijgevolg minimaliseert en ontkent ze de apostolische traditie van de Kerk, meer bepaald zoals die in de verklaringen van de vroege concilies werden uitgedrukt.

2. Door te stellen dat de godheid van Christus het product is van een latere dogmatische ontwikkeling, is het niet voldoende duidelijk dat zij reeds in het Nieuwe Testament zelf wordt verkondigd.

3. Hier en daar neigt Sobrino naar de oude christologische ketterij van het ‘assumptionisme’ door de historische Jezus te beschouwen als een aparte figuur, die door de Zoon van God werd ‘aangenomen’.

4. Sobrino maakt een té sterke scheiding tussen Christus en het Rijk van God. Hij devalueert daardoor de “unieke en bijzondere” betekenis van Christus.

5. Jezus’ zelfbewustzijn als Messias en als Zoon van God is niet voldoende duidelijk.

6. Jezus’ kruisdood wordt gereduceerd tot een moreel voorbeeld, in de plaats van als een reddend gebeuren met een universele betekenis.

Als ik die aanklachten (want dat zijn het) lees, dan bespeur ik daarin uw hand. Het lijkt wel  alsof U met uw Jezusboek de ideeën van de bevrijdingstheologie eens en voorgoed  onderuit hebt willen halen.

Zien – oordelen – handelen

Zonder al te diep in te gaan op uw inhoudelijke kritiek aan het adres van Sobrino, die ik in ieder geval ‘veel te kort door de bocht’ vind, stel ik vast dat hij zich met glans verdedigt  tegen de Vaticaanse kritiek als zou hij een marxistische methode gebruiken: “Het is niet  waar dat ik spreek over het Rijk van God tegen de achtergrond van de marxistische  hermeneutiek. Ik hecht wél een doorslaggevend belang aan het beschrijven van de praxis  van Jezus om te komen tot een visie waarmee we de zienswijze van Jezus kunnen benaderen”. Sobrino’s methode stoelt eerder op de trits van Jozef (kardinaal) Cardijn: ‘Zien – oordelen – handelen’, die door de Latijns-Amerikaanse basisgroepen werd  overgenomen. Sobrino miskent verder helemáál niet de goddelijkheid van Jezus Christus,  als deel van zijn wezen. Hij concentreert zich enkel méér op diens menselijke kant.

Sensus fidei

U kiest niet voor de historisch-kritische bijbelexegese. Haar uitleg blijft volgens U in het  verleden steken en kan het Woord niet ‘hedendaags’ maken, omdat zij de Schriften  uiteindelijk beschouwt als het woord van mensen en de bijbel als een bundeling van  afzonderlijke teksten, zonder daarbij de eenheid ervan te onderkennen. Uw voorkeur gaat  uit naar de “canonieke exegese”, die de afzonderlijke bijbelteksten leest als onderdeel van de éne Schrift. Op die manier verschijnen die afzonderlijke teksten in een nieuw licht. Wie  de bijbel wil verstaan in de geest waarin hij is geschreven, citeert U Vaticanum II, moet  letten op de inhoud en de eenheid van de hele Schrift. Bovendien moet je daarbij volgens  het concilie ook rekening houden met de levende overlevering van heel de Kerk en de  analogie van het geloof (zijn innerlijke overeenkomsten). Sobrino spreekt uw ‘canonieke  methode’ helemaal niet tegen. Hij voegt er wél nog iets belangrijks aan toe. Ik laat hem  even zelf aan het woord. Hij begint met het citeren van een tekst van Vaticanum II: “De  specifieke bronnen van de christologie liggen in de openbaring van God, die vastgelegd  werd in teksten uit het verleden, speciaal dan in het Nieuwe Testament, en die door het  leergezag normatief wordt geïnterpreteerd”. Maar, aldus Sobrino, het is duidelijk dat je  theologie niet bedrijft in een historisch vacuüm. Als theoloog oefen je je vak – bewust of  onbewust – uit te midden van een concrete, persoonlijke, sociale, culturele en existentiële  werkelijkheid. In elke werkelijkheid moet je de bronnen van de openbaring lezen en erover nadenken: “Laten wij God God zijn en laten wij Hem ook vandaag nog Zijn woord spreken.  Zoals het Concilie zegt: “Het volk van God streeft ernaar in de gebeurtenissen, de eisen  en de wensen de ware tekenen van Gods aanwezigheid en van Zijn plannen te  onderscheiden”. Om God in onze wereld te zien moet je voortdurend alert zijn, maar de  theologie moet waakzaam zijn voor Gods voorbijgaan nú”. En nog steeds in de lijn van  Vaticanum II gaat Sobrino verder: “Niet enkel elke administratief-hiërarchische, intellectuele en academische instantie binnen de kerk, maar ook de sensus fidei (de  ‘geloofszin’) van het volk van God moet zijn verantwoordelijkheid nemen opdat het geloof  levendig en levengevend wordt en de theologie waarachtig en wáár wordt en redt”. En hij  eindigt met de suggestie: “Om dat te bereiken lijkt het me niet het meest aangewezen te  denken in termen van waarheidsmonopolie – zeker niet in verband met het ‘mysterie van  Jezus Christus’. Het lijkt me belangrijk de nadruk te leggen op dialoog en broederlijkheid”.

God, Vader en Moeder

In de notities die ik tijdens de lectuur van uw boek neerkribbelde ontdek ik nog meer  teleurstelling. Bijvoorbeeld waar U de vraag of God, naast Vader, niet ook Moeder is,  negatief beantwoordt omdat U er de resten van een pantheïstische opvatting in onderkent.  Mijn gedachten dwalen dan opnieuw af naar Guatemala. Daar mocht ik de Maya’s, voor  wie niets of niemand op zichzelf bestaat maar voor wie de hele schepping steeds duaal is  en alles altijd in relatie tot iets of iemand anders staat, op het einde van een  eucharistieviering zegenen met de wens: “Moge God, Vader en Moeder, de Schepper van  de hemel en Schepper van de aarde, het Hart van hemel en het Hart van de aarde, U  zegenen”. Prachtig, tóch?!

Zwakke bladzijde

De veruit zwakste (bijna schreef ik ‘zwartste’) bladzijde van uw boek (zeker vanuit het  standpunt van de oecumene bekeken) is die waarop U een zijsprongetje maakt en  commentaar geeft bij de zaligspreking van mensen die zoeken naar de gerechtigheid. U  noemt ze mensen met een innerlijke gevoeligheid, die hen in staat stelt de tekentjes die  God de wereld inzendt te horen en te  zien en die zo de dictatuur van de gewoonte doorbreken. U noemt Zacharias en Elisabeth, Maria en Jozef, Simeon en Anna, die met  hun geduldig wachten en hun deemoedige vroomheid de weg van de Heer bereidden. U  noemt ook de twaalf apostelen, die te midden van hun werk van alledag hun hart open  hielden voor ‘de roep van het Grotere’. Ook Paulus noemt U, met zijn passie voor gerechtigheid. En dan haalt U de uitspraak aan van Edith Stein: “Wie verstandig en  gepassioneerd de waarheid zoekt, is naar Christus onderweg”.

So weit, so gut, tot hiertoe niks aan de hand. Maar dan weidt U, uitgaande van het  evangelie, uit over het heil van de mensen die Christus niet kennen. Volgens de huidige  theorie, schrijft U met enige ironie, moet iedereen maar dié godsdienst – of het atheïsme –  beleven, waarin hij door zijn milieu terechtkomt, want op die manier zal hij het heil vinden.  Om die theorie te weerleggen grijpt U nogal gemakkelijk terug naar telkens één van de  zwakke plekken van die godsdiensten of van het atheïsme: “Zal iemand zalig worden en  door God als rechtvaardig erkend omdat hij de plichten van de bloedwraak gewetensvol is  nagekomen? Omdat hij zich krachtig voor en in de ‘Heilige Oorlog’ heeft ingezet? Of  omdat hij bepaalde dierenoffers gebracht heeft? Of omdat hij rituele wassingen verricht  heeft en andere observanties nageleefd? Omdat hij van zijn opvattingen en wensen gewetensovertuigingen gemaakt heeft en op die manier zichzelf tot maatstaf heeft  gemaakt? Neen, God verlangt het tegendeel: innerlijk ontwaken voor Zijn stille, goede  raad, die in ons zit en die ons uit onze gewoontes bevrijdt en ons op weg zet naar de waarheid. Mensen die ‘hongeren en dorsten naar de gerechtigheid’: dat is de weg die  open staat voor iedereen; het is de weg die eindigt bij Jezus Christus”. Uit de inhoud en de  bedoeling van uw boek begrijp ik uw gelovige these, Heilige Vader, maar geef toe: de  argumenten die U geeft zijn toch wat al té kort door de bocht! Deze passage verdient het  uitvoeriger te worden uitgewerkt en de godsdiensten – of het atheïsme – verdienen beter. Zoals U ze nu voorstelt, zijn het alleen maar karikaturen, zoals je er ook van het  christendom makkelijk een aantal kunt maken.

Zelf zou ik in een dialoog met andere godsdiensten eerder uitgaan van de spreuk die de  huiskamer van de Noord-Amerikaanse padres in Livingston (een haventje in het  Guatemalteekse Q’eq’chi-Mayagebied) siert: “Wie in contact komt met andere culturen,  doet liefst zijn schoenen uit, want hij staat op heilige grond. Wie geen rekening houdt met  de religieuze gevoelens van die mensen, vertrapt hun heiligste dromen. En het is nog  erger, als hij ook nog vergeet of zelfs niet gelooft dat God daar al eerder was”.

Het lijden gebruikt

Ook uw opvatting over het lijden en de beproeving vond ik gedateerd, vreemd en zelfs  vervreemdend. Hoe kan een raad zoals die van de H. Cyprianus zin en troost schenken  aan lijdende mensen uit de 21ste eeuw? Het lijden zien als een middel dat door God wordt  gebruikt om onze hoogmoed te temperen of om Hem eer te betuigen…?! Wat hebben  lijdende mensen eraan dat Teresia van Lisieux of de woestijnkluizenaar Antonius een  bijzondere relatie hadden tot de lijdende Christus, die onze beproevingen doorleefde?  Waarom zouden die heiligen hun pijn voor ons moeten dragen om ons zo te laten komen tot hem, die al onze lasten op zich heeft genomen?

Leven in volheid

Maar laat ik, Heilige Vader en Broeder in Christus Benedictus, eindigen in schoonheid. In  uw commentaar op de parabel van de Goede Herder schrijft U dat de mens leeft van de  waarheid en van het feit dat hij door de Waarheid bemind wordt. Hij heeft God nodig. Die  komt hem nabij, legt hem uit wat de zin van het leven is en toont hem de weg des levens.  De mens heeft brood nodig, voedsel voor zijn lichaam, maar hij heeft ten diepste vooral  het Woord, de Liefde, God zelf nodig. Wie hem dat geeft, geeft hem ‘leven in volheid’. En  op die manier maakt hij ook de krachten vrij waarmee hij de aarde zinvol vorm kan geven  en waarmee hij voor zichzelf en voor de anderen dié dingen kan vinden, die wij slechts  kunnen hebben als wij leven met elkaar”. Jezus is volgens U tegelijk herder en voedsel.  Door zichzelf te geven schenkt hij leven en ís hij leven.

Ik bid, samen met U, dat onze nog geschonden wereld met zijn massa’s verworpenen,  maar ook met zijn talrijke mensen van goede wil (christen of niet) ooit moge worden: ‘n  plek van rust en vrede, ‘n tijd van geborgenheid en verbondenheid, ’n eeuwigheid van  liefde en trouw en van intense vreugde. Gods stad van vrede. Ik vertrouw daarbij op de  tekst van Paulus, die mij al sinds mijn professie begeleidt en moed geeft: “Wij hebben onze hoop gesteld op de levende God, die een redder is voor alle mensen” (1Tim.4,10).

Jos Smeets, o.p.

Dr. Jos Smeets is dominicaan en behoort tot de Vlaamse provincie van de Dominicanenorde; hij is verbonden aan de dominicanenkerk in het Vlaamse Knokke.


Reactie plaatsen

Reglement

  • Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
  • Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
  • Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.
Naam  
E-mailadres  
Plaats  
Uw reactie  
Gebruik maximaal 1000 tekens. U hebt nog 1000 tekens tekens.
Captcha  
   

Terug naar "Spiritualiteit" | Naar boven

Disclaimer
EnglishDeutschFrancaisEspanol