24/4/09
Sterven en verrijzen: de essentie van Jezus’ leven in ons
In de tien afleveringen van de reeks in VolZin over ‘Jezus, de enige ware?’ kwamen ook tien verschillende Jezusbeelden voorbij. Niet alleen elke tijd blijkt zijn eigen Jezusbeeld te hebben, maar ook zo’n beetje elke individuele gelovige. ‘Ieder zijn Jezus voor zich en God voor ons allen’, had de reeks dus ook kunnen heten. Met Jezus kun je blijkbaar alle kanten op.
Onzin, zullen de exegeten en de kerkhistorici dan natuurlijk meteen zeggen. Op basis van de evangeliën kun je niet alles voor Jezus door laten gaan. Daarom blijft zorgvuldige bijbeluitleg een zinvolle onderneming. Al was het maar om duidelijk te maken wie Jezus in elk geval niet was. Ook de kerkhistorici zullen ontkennen dat ieder er vrij zijn eigen Jezus op na kan houden.
Ook al is het ontzettend lastig om binnen het christendom met al zijn vertakkingen en historische ontwikkelingen een kern aan te wijzen, geen kerkhistoricus met enige ambitie zal de vraag daarnaar kunnen en willen ontlopen. Ter beantwoording van die vraag zullen ze niet om de grote beslissingen van de kerk der eeuwen heen kunnen. Hoe zinvol het ook kan zijn van buiten af naar een religie te kijken, uiteindelijk beslissen de betreffende gelovigen zelf over de vraag wat kern en rand is. Bij de islam gaan uiteindelijk de moslims daarover, bij het jodendom de joden en zo ook bij het christendom de christenen. Concreet betekent dat dat de grote beslissingen van de kerk der eeuwen een zekere zeggingskracht toe komen, ook al moeten ze natuurlijk breed gedragen zijn. Op grond van het bovenstaande zie ik bij de vraag naar de ware Jezus drie ijkpunten, noem ze maar identity markers: 1. de bijbel als een oorkonde, 2. breed gedragen historische beslissingen als wegwijzers, en 3. het gevoelen van de huidige gelovigen als bevestiging. Dat laatste aspect noemt men vanouds de sensus fidelium. Al vaak is opgemerkt dat dat een rijkelijk vaag begrip is, maar we kunnen niet zonder. Een religieuze traditie kan immers nog zulke mooie heilige boeken hebben en nog zo’n rijke geschiedenis, als niemand er tegenwoordig nog iets in ziet, is ze rijp voor het museum.
Ik heb dit aanloopje nodig om een kritische kanttekening te plaatsen bij de opvatting van Manuela Kalsky dat “niet de Messias de verlossing draagt, maar de verlossing de Messias”. Zij brengt dan in feite een scheiding aan tussen Jezus’ persoon en zijn boodschap. Als ik me niet vergis, doet ze dat omdat zij de indruk heeft dat aan de persoon van Jezus allerlei traditionele beelden vastzitten zoals vergeving, offer, kruis en opstanding. Daarentegen leent zijn boodschap zich veel makkelijker voor creatieve herinterpretatie. Ik kan me daar iets bij voorstellen, maar ben zelf minder bang voor het soortelijk gewicht van traditionele voorstellingen. Ook die kunnen tot nieuwe, dieptepeilingen leiden met soms verrassende resultaten.
In het tot dusver gezegde heb ik een poging gedaan duidelijk te maken dat je, als je in een bepaalde traditie wilt staan, niet zonder haar verleden kunt. In het volgende wil ik duidelijk maken dat dat verleden (die oorkonde en die wegwijzers) een onuitputtelijke bron voor nieuwe interpretaties kan zijn. Daar zet ik me nu aan.
Ik zou zelf de betekenis van Jezus als persoon vooral willen verstaan vanuit twee bewegingen: een neerdalende en een opgaande. Het goddelijke nadert in hem het menselijke, en het menselijke, vervuld van de Geest Gods, nadert het goddelijke. Jezus zou ik dan ook willen typeren als degene die ons laat zien onder welke condities zowel de ‘vermenselijking van God’ (Gods afdaling tot ons, inwoning bij ons) als ook de ‘vergoddelijking van de mens’ (zijn vervolmaking, zijn geestelijke groei), heilzame gevolgen kunnen hebben.
Ik gebruik met opzet die wellicht wat ongebruikelijke termen ‘vermenselijking van God’ en ‘vergoddelijking van de mens’, omdat beide termen doorgaans in de kerk in een kwade reuk staan, terwijl ze voor mij – mits goed verstaan – nu net de essentie van Jezus aangeven en ook heel gemakkelijk in verband zijn te brengen met kernbegrippen van de christelijke traditie zoals incarnatie, menswording, theosis en verheerlijking.
Onder de ‘vermenselijking’ van God versta ik dat de ware humaniteit die Jezus in woord en daad belichaamt, ook de ware aard van God laat zien, Zijn menselijk gelaat. “De kribbe laat de mens zien die God is”, zei Bonhoeffer eens.
Onder de ‘vergoddelijking’ van de mens versta ik dat de mens als het ware in het goddelijk bestaan opgenomen kan worden. De uitdrukking laat zien hoe dicht een mens God kan naderen. Athanasius verwijst daarnaar in zijn beroemde zinsnede waarin hij zegt dat “God mens werd om de mens tot God te maken”. Aan de ‘vergoddelijking van de mens’ gaat dus altijd de ‘vermenselijking van God’ vooraf. Athanasius zegt het nogal kras, maar tot op de dag van vandaag valt de hele oosterse orthodoxie hem bij.
Daarbij gaat het dan natuurlijk wel om de vraag wat dat precies betekent dat ‘tot God maken’. In elk geval niet het einde van het mens zijn, eerder zijn vervolmaking. Zowel over de menselijkheid van God als ook over de goddelijkheid van de mens kan niet radicaal genoeg gedacht worden. Dat betekent voor mij ondermeer dat de klassieke twee-naturenleer over Jezus geen ver-van-ons-bed-show is, maar ook op ons toegepast kan worden. Dat geldt ook voor het klassieke adagium van Chalcedon (451): ook in ons verhouden zich het goddelijke en het menselijke “ongedeeld en ongescheiden, onvermengd en onveranderlijk”. Of om het in de woorden van een beroemde Zen-meester te zeggen: “Voor eeuwig gescheiden, toch geen moment los van elkaar; de gehele dag tezamen, maar geen ogenblik ineen”.
Het christendom heeft altijd wat geaarzeld die stap van Christus naar ons te zetten zoals we die in het boeddhisme bijvoorbeeld ook kennen van de historische Boeddha naar de boeddha-natuur in ons. Alleen de mystici in de kerk der eeuwen zetten die stap wat vrijmoediger, wellicht omdat ze ook altijd deemoediger waren. Toch draait alles volgens mij om die deemoedige toe-eigening van Jezus, door Paulus “de Christus in ons” genoemd. Die toe-eigening heeft alles met loslaten, afsterven en vervolgens toelaten, aanvaarden te maken. Christelijk gesproken noemen we dat de doopervaring van het met Christus sterven en opstaan.
Die ervaring heeft ook ingrijpende sociale consequenties. Pas die ervaring verbindt ons echt met elkaar in vrijheid. Het christelijk vrijheidsbegrip is dan ook een relatiebegrip waarin een nieuwe verbondenheid in ontvankelijkheid tot uitdrukking komt, te typeren als ‘de val te boven’. De grote fout van de christelijke traditie is mijns inziens de isolering van de goddelijke nabijheid in Jezus geweest. Daardoor blijft hij te ver weg. Daardoor kan hij zijn goddelijke kracht in ons niet uitoefenen. Daarmee is een leemte gecreëerd waar de pinksterkerken en allerlei nieuwe vormen van spiritualiteit met succes in zijn gesprongen.
De essentie van het geloof in Jezus schuilt voor mij in de kracht van het weerloze, het kleine – dat is de vermenselijking van God, dat is God in een kribbe, dat is de minste uwer broeders en zusters – en in de zwakte van het verhevene, het heilige – dat is de vergoddelijking, het tot God naderen, van de kwetsbare mens, dat zijn de Gandhi’s, de Bonhoeffers, de zuster Theresa’s en de majoor Boshardts onder ons.
In Jezus gaat het om een neerdalende en een opstuwende kracht Gods die het kleine groots maakt en het grote tot een kostbaar, maar kwetsbaar kleinood. Echte zelfverwerkelijking heeft met deze dubbele beweging te maken: met de moed zwak, klein te zijn en met de breekbaarheid van het verhevene, het heilige. Dat is een vorm van zelfverwerkelijking, van geestelijke groei, die ons fundamenteel met Jezus en met de naaste verbindt. In de verbondenheid met hem en met hen komt ons echte ‘zelf’ pas tot ontplooiing: in zelfverlies en nieuwe ontvankelijkheid. In dood en opstanding, zei de traditie.
U ziet het: alle grote woorden uit Jezus’ leven heb ik nodig om de hoogten en diepten van ons zo nauw met goddelijke nabijheid verbonden menselijk bestaan ook maar enigszins bij benadering te kunnen peilen.
Martien E. Brinkman
Dr. Martien Brinkman, hoogleraar interculturele theologie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, sprak bovenstaande inleidende woorden uit bij het VolZin-Boskant-debat ‘Is Jezus de enige ware?’ op 20 maart in Den Haag.
Reactie plaatsen
Reglement
- Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
- Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
- Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.