13/1/09
Opvallen of normaal doen?
Over traditionele en eigentijdse vormen van religieus leven
Het Nederlands Dagblad is begonnen met een korte serie over nieuw religieus gemeenschapsleven. In het eerste deel daarvan (5 jan.09) wordt beweerd, dat de nieuwe religieuze orden, die zich de laatste 30 a 40 jaar in Nederland hebben aangediend een traditioneel patroon volgen en als zodanig meer leden trekken en meer roepingen opleveren dan de meer progressieve groepen en bewegingen. Het blad volgt hiermee de zienswijze van de Tilburgse godsdienstsocioloog Theo Schepens: ’Waar je nu groei ziet is bij ordes die, heel katholiek, inzetten op de paus, de eucharistie en Maria’.
De cijfers waarmee deze beweringen gestaafd worden kloppen wel, maar de vraag is of daarmee alles in beeld komt wat er speelt, en of deze ‘statistische zekerheden’, hoe betrouwbaar ook, toch geen vertekend beeld geven. Want zoals de achteruitgang van bijvoorbeeld het ledental van de kerken en van het kerkbezoek inhoudelijk geen teruggang van de kerken hoeft te betekenen, zo betekent een toename van een bepaald type van religieuze ordes nog geen opleving, laat staan een comeback van de monastieke traditie. In ieder geval heeft het zin ook naar de werkelijkheid achter de cijfers te kijken, en naar de processen die niet via cijfers in beeld komen.
Verouderde spiritualiteit vernieuwd?
Op de eerste plaats valt dan op, dat het bij alle signalen van oplevend kloosterleven, die in het artikel van het Nederlands Dagblad genoemd worden, om geïmporteerde groepen kloosterlingen gaat, die primair ‘ingevoerd’ zijn om hier bepaalde klussen op te knappen. Dat betreft op de eerste plaats de nieuwe religieuze gemeenschap met de naam Chemin Neuf (Nieuwe Weg), die na het vertrek van de laatste benedictijnen aldaar de Sint-Paulusabdij te Oosterhout betrokken heeft. Chemin Neuf is een charismatische en apostolische gemeenschap van leken, die haar wortels heeft in de Ignatiaanse spiritualiteit. De beweging bestaat uit celibataire mannen en vrouwen, maar ook echtparen en gezinnen kunnen zich er bij aansluiten. Een belangrijk streven van de gemeenschap is de eenheid onder de mensen en de verschillende geloofsovertuigingen, en een eerlijke verdeling tussen rijk en arm. Deze idealen trachten de leden te bevorderen door ze uit te dragen in hun activiteiten. De gemeenschap telt momenteel meer dan 1300 leden, afkomstig uit 24 landen in Europa, Azië, Amerika en het Midden-Oosten.
Een andere relatief nieuwe orde die in het artikel naar voren komt betreft de Broeders van Sint Jan. De basis voor deze orde werd gelegd aan de Universiteit van Fribourg in Zwitserland, waar een aantal jongeren in 1975 besloot een gemeenschap te vormen rond een priester van het Franse bisdom Versailles. Deze priester was een oud-student van de dominicaner pater Marie-Dominique Philippe, die aan deze universiteit filosofie doceerde. Daar de dominicanen deze jongeren niet konden opnemen in hun orde omdat hun noviciaat in Frankrijk gesloten was, werd in 1976 een nieuwe congregatie gesticht: Les Frères de Saint Jean (de Broeders van Sint Jan). Hun spiritualiteit legt de nadruk op de intellectuele zoektocht naar waarheid, op aanbidding en op het gemeenschapsleven. De Broeders millimeteren hun hoofdhaar en dragen een grijs habijt met een lange rozenkrans. In 2006 telde de congregatie 531 leden. Van hen legden er 365 hun eeuwige gelofte af en zijn er 221 priester. Ze leven verspreid over 52 priorijen, waarvan ongeveer de helft in Frankrijk. Maar er bevinden zich ook priorijen in Azië, Amerika en Afrika. Ze vertegenwoordigen ruim dertig nationaliteiten. De gemiddelde leeftijd van de leden ligt rond de 37 jaar. Er bestaat ook een vrouwelijke tak van de congregatie, die meer dan twintig nationaliteiten vertegenwoordigt en verspreid woont over 23 priorijen, steeds in de nabijheid van de Broeders. In Nederland zijn er priorijen te Den Haag, Leuvenheim en Enschede, waarvan de laatste inmiddels verhuisd is naar de parochie van de H. Gerardus Majella de Utrecht, waar de Broeders zich gaan bezighouden met het studentenpastoraat.
Nog een ander voorbeeld betreft de ‘Blauwe zusters’, die verbonden zijn aan het heiligdom Onze Lieve Vrouw ter Nood in Heiloo, waar zij gezins- en jongerenwerk doen. Zij zijn ook in het Limburgse Brunssum gevestigd. Zij behoren tot de Familie van het Mensgeworden Woord, opgericht door pater Carlos Miguel Buela in Argentinië. Deze Familie bestaat weer uit drie religieuze organisaties. Een eerste organisatie betreft het Instituut van het Mensgeworden Woord (IVE), in 1984 opgericht in San Rafaël Mendoza (Argentinië) als een klerikale instelling waartoe priesters, broeders en seminaristen behoren. Een tweede instituut betreft de vrouwelijke tak van de Familie, die de naam draagt van Dienaressen van de Heer en de Maagd van Matara (SSVM). Dit instituut werd opgericht in 1988. Evenals het IVE kent het een apostolische en een contemplatieve tak. Ook kent de Familie een lekentak, de Derde Orde genoemd, bestaande uit mannen, vrouwen en families, die op verschillende niveaus hun verbintenis met de Kerk en het Instituut vorm kunnen geven. De leken delen in de spiritualiteit van de Familie, staan de religieuzen bij in hun apostolisch werk en ontvangen geestelijke begeleiding voor het werk in hun eigen wereldlijk apostolaatgebied.
Waar komt de groei vandaan?
Dit alles overziende kun je niet staande houden, dat het hier alleen om ‘terug naar vroeger’ gaat. Daarbij komt, dat er veel meer nieuwe vormen van religieus leven ontstaan. Het paradoxale is echter, dat het nieuwe daarvan er juist in bestaat, dat ze minder geïnstitutionaliseerd zijn en daarom minder opvallen en niet worden meegeteld. Voorbeelden daarvan zijn de spontane gemeenschappen die ontstaan rond mensen die elkaar vinden op het punt van pastorale actie en spiritualiteit, wat er aan pastoraat en geestelijke oriëntatie gedaan wordt in parochies, de pastorale actie en momenten van bezinning die gelovigen, vrijwilligersgroepen, woongroepen of activiteitsgroepen soms organiseren, of de gelegenheid die mensen bij toevallige ontmoetingen soms te baat nemen om geestelijk met elkaar bezig te zijn. Wel is bekend, dat van de gevestigde religieuze ordes en congregaties de contemplatieve gemeenschappen meer aanwas krijgen dan de andere. Dit constateert Schepens ook bij de trappistinnen van Berkel-Enschot, die zo in de lift zitten, dat ze gaan verhuizen naar nieuwbouw op de Johanna Hoeve tussen Arnhem en Oosterbeek. Voor dit verschijnsel van een grotere aanwas voor contemplatieve ordes wordt graag de verklaring gegeven, dat het hierbij zou gaan om de kern van het christelijk geloof, het helemaal op God gericht zijn, wat met name radicale jongeren meer zou aanspreken dan de compromissen die meer actieve ordes en congregaties hiermee moeten sluiten.
Maar daarnaast zijn er ook sociologische en psychologische verklaringen voor klooster- en priesterroepingen. De belangrijkste daarvan zijn terug te voeren op individuele en sociale deprivatie. In het rijke katholieke verleden van ons land zijn daarvan vele voorbeelden te vinden.
Een voorbeeld van individuele deprivatie vormde de tweede zoon uit een boerengezin, die naar het seminarie ging, omdat de eerste zoon het land erfde. Een ander voorbeeld is dat kinderen uit voorname families, met wie die families niet goed voor de dag konden komen, omdat ze bijvoorbeeld gehandicapt waren of geestelijk niet helemaal spoorden, intraden in een klooster, waarbij beschouwende ordes de voorkeur hadden, omdat ze dan niet alleen voorgoed uit het zicht verdwenen waren, maar ook nog eens een eer waren voor de familie. Zo ging het ook vaak met meisjes uit rijke families, die niet aan de man konden komen en daarom grootmoedig aan de Heer werden afgestaan.
Deze deprivatiethese wordt ook bevestigd door de manier waarop kloosters en theologische opleidingen als een magneet werken op mensen die geestelijk in de war zijn. Op de toenmalige Universiteit voor Theologie en Pastoraat te Heerlen, waar ik destijds werkte, werd op een gegeven moment serieus gedebatteerd over de vraag, hoe hoog het percentage geestelijk labiele studenten moet zijn, wil een theologische faculteit veranderen in een psychiatrische inrichting. Men werd het toen eens over 51%. Na een zorgvuldige telling bleek, dat de faculteit de naam van de instelling op het naambordje in de voortuin niet hoefde te veranderen.
Een voorbeeld van sociale deprivatie als oorsprong voor roepingen vormt een tekort of een teveel aan welvaart. Veel ordes en congregaties die hier uitsterven, zien zich geconfronteerd met uitpuilende dependances in ontwikkelingslanden, waar het intreden in een klooster nog steeds een grote vooruitgang voor de persoon in kwestie kan betekenen; het garandeert dat die persoon voor het leven voorzien is van voedsel, kleding, onderdak, onderwijs, zorg, gezelschap en ontplooiingsmogelijkheden, en daarbij ook nog toeneemt in aanzien en belangrijkheid. In periodes van grote welvaart daalt de waardering voor al deze voorzieningen, en zoeken mensen hun heil weer meer in het tegenovergestelde; ze kiezen dan soms voor meer extreme ordes of congregaties met een leefpatroon dat het meest met een leven in overvloed contrasteert. De voorkeur gaat dan ook vaak uit naar gemeenschappen met duidelijke signalen van een afwijkend leefpatroon en een duidelijke presentatie, zoals het dragen van een pij, met blote voeten in sandalen lopen, etc.
In het artikel in het Nederlands Dagblad noemt een van de Broeders van Sint Jan het dragen van een pij, en als het weer het toelaat, het op blote voeten in sandalen lopen, een ´stil getuigenis´. “Onze kleding trekt aandacht”, zo zegt hij, “niet voor onszelf, maar voor onze toewijding aan God”. Dit lijkt een echo uit een tamelijk ver verleden. Want in onze tijd zullen nog maar weinig mensen geïnspireerd worden door wat iemand wel of niet aan heeft. En als bloot hielp om aan God te denken zouden veel mensen al na één televisieavond het klooster in gaan.
Traditioneel of eigentijds
Als we een onderscheid maken tussen de spiritualiteit van religieuze gemeenschappen en het bijbehorend takenpakket enerzijds en de wijze waarop de gemeenschap zich presenteert anderzijds, geeft dat een gevarieerd beeld te zien. Een aantal gemeenschappen van het oude type blijft zich ook op de oude wijze presenteren, of zoekt het in slechts oppervlakkige aanpassingen, zoals de trappistinnen van Oosterhout, die een nieuw, aangepast gebouw betrekken.
De congregatie van de Broeders van Sint Jan is weliswaar van recentere datum, maar staat in haar spiritualiteit en vormgeving dicht bij de oude ordes, waaruit zij in feite ook is voortgekomen. Ook de instituten van de Familie van het Mensgeworden Woord kennen traditionele kloostergemeenschappen. De Derde Orde van deze organisatie lijkt een eigentijdse aanpassing, maar blijft wel afhankelijk, en staat nog helemaal in dienst van de ‘echte’ kloostergemeenschappen.
De organisatie Chemin Neuf, die met zijn gemêleerde samenstelling en gevarieerd programma als een meer eigentijdse gemeenschap te zien is, trekt in in een oud kloostergebouw en krijgt zo onwillekeurig het imago van een groep die zich bekent tot de monastieke traditie.
Het geheel doet denken aan de adviezen die bij Matteüs (9,17) en Marcus (2,22) te vinden zijn over het bewaren van wijn. Het gaat daarbij om een beeldspraak, waarmee de evangelisten willen beklemtonen, dat de oude gebruiken en tradities van Israël hun veranderingskracht hadden verloren en dat daarvoor iets nieuws in de plaats gekomen was. Impliciet wordt daar verondersteld, dat er drie methoden zijn om wijn te bewaren. De eerste methode is: oude wijn in nieuwe zakken, wat niet voor de hand ligt en niet erg economisch lijkt. Voor de tweede methode: jonge wijn in oude zakken, wordt gewaarschuwd, dat bij het gisten van de wijn de zakken het wel eens zouden kunnen begeven. Het advies is daarom de derde methode: jonge wijn in nieuwe zakken.
Eigentijds in vorm en/of in inhoud
Als we teruggaan naar het onderscheid tussen de spirituele inhoud en de uiterlijke vormgeving van het religieuze leven, rijst de vraag welke kenmerken een hedendaagse spiritualiteit zou moeten hebben en hoe die ook een eigentijdse vorm zou kunnen krijgen. Een dergelijke spiritualiteit zou in ieder geval gekenmerkt moeten worden door bij uitstek christelijke waarden zoals openheid, gelijkheid, sociale gerichtheid, lotsverbondenheid en humaniteit. De vormgeving van dergelijke gemeenschappen zou deze waarden moeten sauveren. Dit betekent dat het geen gelaagde organisaties kunnen zijn, en dat ze laagdrempelig moeten blijven, omdat iedereen er toegang toe moet kunnen krijgen. Dan kom je uit bij open religieuze groepen en initiatieven, die midden in de maatschappij gesitueerd zijn en deel uitmaken van het leven zelf. Wat opvalt is, dat de vormgeving aan een eigentijds religieus leven haaks staat op de traditionele religieuze gemeenschappen, die juist afgesloten zijn, waar sprake is van hoger en lager, en waarvan de leden door uiterlijke tekens zoals kleding en insignes hun religieuze identiteit kenbaar maken.
De oude ordes en congregaties proberen wel de tegenstelling tussen hun eigen imago en de moderne maatschappij te overbruggen, bijvoorbeeld doordat de leden zich normaal kleden en frequent naar buiten treden, en anderzijds de poorten van hun klooster ver open zetten voor mensen van buiten. Andere aanpassingen zijn dat de leden van de oude ordes en congregaties zich dikwijls juist bezighouden met de typische problemen van onze moderne maatschappij, zoals bijvoorbeeld de opvang van druggebruikers en daklozen, de zorg voor aidspatiënten, en dergelijke.
Als de ordes en congregaties niet te star vasthouden aan hun tradities is het niet uitgesloten, dat zij zich gaandeweg transformeren naar eigentijdse religieuze gemeenschappen, wat in de eerder gehanteerde beeldspraak dan een voorbeeld zou zijn van oude wijn in nieuwe zakken.
Gérard van Tillo
Reactie plaatsen
Reglement
- Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
- Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
- Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.