18/4/12
Op verkenning in een nieuw land
Inleiding
In 2000 verscheen als extranummer van het Tijdschrift voor Geestelijk Leven onder de titel De Droom van Nebukadnezar een brochure die in het Nederlandse taalgebied ophef maakte. De ondertitel, Het einde van een middeleeuwse kerk, verklaarde de enigmatische hoofdtitel nader. Die zinspeelde op een verhaal uit het boek Daniël, waarin koning Nebukadnezar van Babylonië in een droom een indrukwekkend standbeeld ziet met een hoofd van goud, een borst van zilver, lenden van brons, benen van ijzer en voeten van leem. Dan ziet de koning een rotsblok van de berg rollen. Het botst tegen de voeten van het machtige standbeeld en dat stort finaal ineen. De verklaring van die droom door de profeet Daniël is voor ons niet meer relevant. Maar de toepassing op de huidige kerksituatie wel. En die is duidelijk: blijft de kerk bij haar voorstellingen en wijze van optreden van vroeger, dan is het lot van die reus op lemen voeten in de moderne westelijke wereld bezegeld. Het rotsblok van het moderne denken en van de moderne cultuur, dat spontaan van de berg van de evoluerende geschiedenis afrolt, laat van het vroeger in het Westen almachtige christendom niets meer over. Maar tevens tekende de brochure een weg die voor de kerk toekomst opent, de weg van een pijnlijke maar bevrijdende exodus. Men had zich ingebeeld dat de traditionele kerk op een rots gebouwd was, ze stond in feite op een gigantisch ijsmassief dat door een geestelijke klimaatopwarming in een steeds sneller tempo afsmelt. We moeten niet hopen op een nieuwe ijstijd. Het verleden komt nooit terug. We moeten emigreren, het wezenlijke meenemen, inschepen, met de dood in het hart de schatten van een oneindig rijk verleden achterlaten, wetend dat ze voorgoed zullen vergaan.
De consequenties van het nieuwe godsbeeld en kerkbeeld die de achtergrond vormden van de ideeën van de brochure, waren niet meteen duidelijk. Bovendien is iedereen diep gehecht aan de zekerheden van het verleden waarin hij groot geworden is, en daardoor weigerig de relativiteit ervan te erkennen. Dat alles en de vele nog onopgeloste vragen die door die nieuwe benadering opgeroepen worden, maakten een vervolg wenselijk. Twee jaar later liet de auteur dan, opnieuw als extranummer van het Tijdschrift voor Geestelijk Leven, onder de titel Uittocht uit oudchristelijke mythen een tweede brochure verschijnen, om de inhoud van die bevrijdende exodus te verduidelijken. Eerst dan werd klaar welke verreikende gevolgen de nieuwe benadering van het geloof in petto had. Voor velen die het met de inhoud van de eerste brochure verregaand eens geweest waren, leken enkele van die consequenties ‘een brug te ver’. Die hielden immers onder meer in dat we respectvol afscheid moeten nemen van de dogmatische uitspraken van de vier concilies van de 4de en de 5de eeuw, met als gevolg dat zo centraal geachte geloofswaarheden als de incarnatie en dus de goddelijke natuur van Jezus van Nazareth of zijn ‘wezenseenheid met de Vader’ (Nicea, 325), en de daarop steunende triniteitleer (Constantinopel, 381), hun bindende kracht verliezen. Kan men zich dat permitteren? Wat blijft er dan van ons geloof als christen nog overeind? Maar de auteur vond dat wie a zegt, ook b moet durven zeggen, ook al schrikt men soms voor wat dat b inhoudt. Dat was anno 2002. Het meest verbazende is wel dat van de zijde van de officiële geloofswachters, de bisschoppen, nooit een banbliksem of een klap met de kromstaf gekomen is. Was het betoog misschien zo sterk, dat ze niet vonden hoe ze de logica ervan in gebreke konden stellen? Dat ze het eens zouden zijn met de inhoud van de brochure, is op zijn minst zeer twijfelachtig. Waarschijnlijker lijkt dat ze die niet gelezen hebben. Geen tijd.
We zijn thans tien jaar verder en het gelovige denken is in het Westen niet stil blijven staan. Ondanks de weerstand van het Romeinse gezagsapparaat is de vloed die met Vaticanum II de dijken van het verleden doorbroken had, niet verzand, maar in tal van voorlopig nog smalle beddingen verder gestroomd. Wat in 2002 een aantal toch al modern denkende gelovigen nog had doen opschrikken, hun toen nog een brug te ver toegeschenen had, begon meer en meer gemeengoed te worden. Nieuwe publicaties in het Nederlandse taalgebied maakten dat zichtbaar. Er was een omvormingsproces bezig, zeker aan de basis, een nog tastende integratie van de moderne cultuur en haar onreligieuze, zelfs atheïstische opvattingen in het gelovige denken. Wel had die integratie duidelijk nog behoefte aan uitklaring. De auteur van de twee brochures probeerde die verdere uitklaring in een nieuw boek, Al is er geen God-in-den-hoge, dat in 2009 bij de uitgeverij Pelckmans verscheen. Aan de beaming die dat boek in Vlaanderen en in Nederland genoot, was af te lezen dat men niet meer stond waar men in 2000 gestaan had.
Intussen is het geen overbodige luxe de dragende inzichten van een moderne gelovigheid klaarder bewust te maken. Onze voormoderne voorstellingen zijn zo met ons vergroeid, dat we de tegenspraak tussen wat we in de praxis voorstaan en wat we als moderne gelovige theoretisch belijden, soms helemaal niet merken. Het duurt lang eer iets nieuws innerlijk zo verwerkt is dat men zich er bij de beoordeling van feiten en toestanden en bij het nemen van beslissingen spontaan door laat leiden. Men heeft immers tot aan de moderniteit altijd anders gedacht en gedaan, en dat betekent de hele kerkgeschiedenis lang. En er bestaat zoiets als een onbewust collectief geheugen. Men moet zich realiseren wat een aardbeving de integratie van het moderne, niet meer theïstische, in die zin atheïstische, denken in een van theïsme doordrongen geloofswereld moet betekenen.
Hoe sterk en tevens ongemerkt het voormoderne denken een moderne gelovigheid beïnvloedt en misleidt, wordt mooi geïllustreerd door de wens of eis van veel modern denkenden dat eindelijk ook vrouwen tot priester gewijd mogen worden. De voormoderne kerk heeft dat altijd met overigens zeer aanvechtbare argumenten als iets ondenkbaars verworpen. Jezus wou dat niet en God wil dat niet. Basta. En een vrouw die zich desondanks tot priester(es) laat wijden, wordt automatisch geëxcommuniceerd (wat dit ook mag betekenen), samen met de bisschop die zich tot zo’n euveldaad leent. Een moderne gelovige ergert zich met recht aan dergelijke veroordelingen, want voor hem is het openstellen van het kerkelijk ambt voor de vrouw een normaal uitvloeisel van de oerchristelijke gelijkwaardigheid van de vrouw met de man. Maar hier schuilt een grote adder onder het gras. Wijding is namelijk een puur heteronoom begrip. Onbewust veronderstelt men dan dat door het optreden van een (eveneens gewijde) man, bisschop genaamd, een God-in-den-hoge een bijzondere macht op iemand op aarde zou laten neerdalen. Maar er is geen dergelijke instantie-in-den-hoge! Onder de schijn van moderniteit laat men zich dan onkritisch door puur voormoderne voorstellingen leiden. Men deelt immers op die manier de ene werkelijkheid ongemerkt in twee werelden op. We hebben geen priesteressen nodig, omdat we geen priesters nodig hebben. We hebben mannen en vrouwen nodig die in een gemeente voorgaan en er het vuur van het geloof brandend houden. Dat men dat niet ziet, bewijst dat men de grondvisie van een gelovigheid die de moderniteit integreert, nog steeds onvoldoende geassimileerd heeft. Een modern gelovig denken vindt het vanzelfsprekend dat een vrouw niet minder bekwaam is dan een man om een gelovige gemeente in het geloof voor te gaan. En daar gaat het in het ambt toch wezenlijk om, niet om de geldigheid van een ritueel. Een ritueel heeft overigens niets met geldigheid te maken, maar alles met expressiviteit en daardoor met creatieve kracht.
Maar men gaat niet op eigen gezag in een geloofsgemeente voor, alsof men daarop een recht kon laten gelden, men kan zichzelf niet tot voorgang(st)er opwerpen. De opdracht en daarmee de volmacht daartoe moet men ontvangen, maar dan niet langer meer als het wonderbare effect van een sacrosanct bisschoppelijk ritueel. Men moet ze ontvangen van het Godsvolk, waarin de geest van Jezus van Nazareth scheppend verder leeft, concreet van de gelovige gemeente ter plaatse, met of zonder protocollair ritueel. De gelijkwaardigheid van man en vrouw met betrekking tot het ambt hebben de protestantse kerkgemeenschappen al lang ingezien en in de praktijk omgezet. Die gelijkwaardigheid volgt overigens rechtlijnig uit een moderne geloofsvisie.
Toen dezelfde uitgeverij dan aan de auteur voorstelde om aan de brochure Uittocht uit oudchristelijke mythen het psychologische gewicht van een boek en daardoor een breder draagvlak te geven, was deze het daarmee dadelijk eens. Hij kon zo de door velen nog als te vaag aangevoelde grondideeën van een moderne gelovigheid scherper doen verschijnen en tegelijk een aantal nieuwere inzichten verwoorden. De brochure veranderde zo in het voorliggende boek
Op verkenning in een nieuw land
De inhoud is nog in hoofdzaak die van de brochure uit 2002. Maar wat men toen gelezen heeft, leest men in 2012 niet meer met dezelfde ogen. Men ziet al veel helderder wat 10 jaar tevoren nog troebel leek, en men is daardoor ook veel minder geremd het te beamen en de consequenties ervan voor het eigen doen en denken te onderschrijven. Toch bevat het boek een aantal nieuwe elementen. De ingrijpendste veranderingen betreffen het begin. Uittocht uit oudchristelijke mythen opende met een samenvatting van de basisgedachten van De Droom van Nebukadnezar en bouwde op die inzichten verder. Omdat sinds het verschijnen van De Droom al twee jaar verlopen waren, moesten die ideeën eerst opgefrist worden. Op verkenning in een nieuw land vervangt dat begin door twee totaal nieuwe hoofdstukken. Een integrerend bestanddeel daarvan vormen de ideeën waarop Al is er geen God-in-den-hoge gebouwd is. Daarna wordt grondiger dan in de brochure ingegaan op de vraag uit welke bronnen onze kerkelijke belijdenis voortvloeit en welke graad van betrouwbaarheid die voor ons hebben. De kritiek uit Al is er geen God-in-den-hoge op een blinde verering van de Bijbel als verzameling van onfeilbare woorden van God keert in een kortere vorm terug. Voorts wordt duidelijk gemaakt waarom het onkritisch vasthouden aan ooit geformuleerde, onfeilbaar geachte waarheden een vergissing is. Het volgende hoofdstuk verduidelijkt dan hoe de kerk van de eerste eeuwen er geleidelijk toe kwam de historische Jezus van Nazareth eerst tot object van cultische verering en uiteindelijk tot ‘Tweede Persoon van de goddelijke Drie-eenheid’ te verhogen. In de andere hoofdstukken betreffen de veranderingen alleen details. Zo weet de lezer wat hij te verwachten heeft. Van hun kant hopen auteur en uitgever dat het boek zijn doel mag bereiken.
Roger Lenaers
Roger Lenaers is Vlaams theoloog en jezuïet. De twee brochures van TGL zijn te verkrijgen bij mevr. Ans Metz, Prof. V.d.Heydenstraat 36, 6524 PX Nijmegen, Tel. 024-3228285, E-mail: anna.metz@planet.nl. De twee boek die hiervan een verder uitwerking zijn, werden uitgegeven bij Uitgeverij Pelckmans, Kalmthout, resp. in 2009 en 2011.
Reactie plaatsen
Reglement
- Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
- Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
- Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.