Kerkverval en Kerkgroei: Communicerende Vaten?  
Home > Thema's > Inculturatie > Kerk zijn > Spiritualiteit > Kerkverval en Kerkgroei: Communicerende Vaten?
Dr. Martien Brinkman
21/8/09

Kerkverval en Kerkgroei: Communicerende Vaten?

1. Afname en toename

Jaarlijks verliest de Protestantse Kerk in Nederland plusminus 60.000 leden. Dat is zoveel als een stad als Assen inwoners heeft. De PKN had op 1 januari 2006 volgens de eigen gegevens 1.944.000 leden. Nu bijna twee jaar verder kunt u daar dus al weer bijna 120.000 leden van aftrekken: 1.824.000 leden. Dat gaat snel. Als dat tot bijvoorbeeld 2020 zo doorgaat, worden we dan geconfronteerd met bijna een halvering van het aantal leden in ruim 10 jaar.

Staat daar kerkgroei elders tegenover? Er is plaatselijk – zoals bijvoorbeeld bij de baptisten in Drachten – wel sprake van spectaculaire groei, maar landelijk stijgen de ledentallen bij baptistenkerken, pinksterkerken of juist heel orthodoxe gereformeerde kerken niet of nauwelijks. Godsdienstsociologen spreken in verband met de groeicijfers van sommige kerkgenootschappen wel van de ‘circulation of the saints’, het rondcirkelen, het ‘rondpompen’ van de ‘heiligen’, de gelovigen, van de ene kerk naar de andere zonder dat er echt van absolute groei van het aantal gelovigen sprake is. Dat zou in Drachten ook na te gaan zijn. Waar komen de kerkgangers daar precies vandaan?

Recent onderzoek van een VU-student in zijn masterscriptie stelde vast dat er sinds 1990 in Nederland tussen de 300 en 500 nieuwe plaatselijke kerken zijn gesticht, de migrantenkerken – ik kom daar dadelijk op – niet meegerekend. Hij onderzocht er 281 en stelde vast dat het in totaal plm. 40.000 mensen betrof waaronder relatief veel vrouwen en jongeren. Tegenover de 60.000 die de PKN jaarlijks verliest zijn die 40.000 in bijna 20 jaar niet veel. Toch is het verschijnsel ‘kerkplanting’ interessant, zowel in de oude binnensteden als in nieuwbouwwijken. De VU wijdt er binnenkort een speciale J.H.Bavinck-leerstoel aan. Van een echte tegenbeweging is echter geen sprake.

Wel zijn er de laatste twintig jaar in Nederland een 600.000 à 800.000 christenen bijgekomen, vooral uit Afrika en Azië – exacte cijfers ontbreken vanwege het ontbreken van een exacte ledenadministratie –, maar hoe lang die in Nederland zullen blijven wonen en wat het gedrag van de tweede generatie zal zijn, is vooralsnog onduidelijk. Ze hebben zich aaneengesloten in vaak op etniciteit gebaseerde zogenaamde migrantenkerken. Vanuit de VU wordt veel onderzoek gedaan naar die nieuwe kerken, die in de landelijke en ook stedelijke interkerkelijke samenwerking tot dusver nog tamelijk onzichtbaar zijn. Onderhouden ze nog altijd contacten met hun moederkerken in het land van herkomst? Spreken ze ook hun jongeren aan? Soms worden er ook geheel nieuwe kerken gesticht zonder relatie met een kerk in het land van herkomst, met een Nederlandse kerk of een internationaal kerkgenootschap. Ontstaat er dan ook een nieuw soort theologie van deze grensbewoners? De komende jaren zullen daar de eerste proefschriften aan de VU over verschijnen, deels ook door hun eigen leiders geschreven.

Het is overigens wel opmerkelijk dat bijvoorbeeld in Amsterdam-Zuidoost (vroeger de Bijlmer geheten) aanvankelijk geen enkele kerk gepland was en dat nu dankzij de zwarte christenen dit stadsdeel voor het meest christelijke deel van de stad Amsterdam doorgaat. Het aantal kerkgangers aldaar overtreft op een willekeurige zondag dat in de PKN-kerken elders in de stad vele malen, volgens sommigen met een factor tien. Er staan nog altijd maar een paar kerken, maar die worden ’s zondags van de vroege morgen tot de late avond gebruikt en dienen ook door de week voor tal van opvang- en cursusachtige activiteiten.

2. Kerklidmaatschap in Nederland

Vermindering en groei zijn vooralsnog echter geen communicerende vaten. Wat er bij de een afgaat, komt er niet zomaar bij de ander bij. De pendel slaat duidelijk door in de richting van een forse daling van het kerklidmaatschap. Is dat een typisch Nederlandse ontwikkeling? In Europa is Nederland met de voormalige DDR inderdaad al enige decennia het land met verhoudingsgewijs de minste kerkleden. Dat kerklidmaatschapscijfers echter niet altijd een indicatie van kerkelijke betrokkenheid zijn, laat zich gemakkelijk illustreren. In Scandinavië staat bijna de gehele bevolking als luthers ingeschreven, maar zondags zijn de kerken leeg. Dat geldt ook voor het rooms-katholieke België, Frankrijk, Spanje en Italië, voor het orthodoxe Griekenland en Rusland en voor het anglicaanse Engeland. In al die landen is de kerk eigenlijk alleen maar een service-instituut ten behoeve van het organiseren van rituelen bij geboorte, huwelijk of dood. Ze zijn er ‘hervormd-op-wieletjes’, zouden de gereformeerden in Nederland vroeger gezegd hebben: ze gaan slechts op de wielen van de kinderwagen, de trouwkoets of de rouwkoets ter kerke. Daar werd vaak denigrerend over gesproken, maar het is in verreweg het grootste gedeelte van Europa de standaardvorm van kerklidmaatschap.

Deze vorm van kerklidmaatschap maakt dat gelovigen maar zelden last van de kerk hebben. Eerder beleven ze er plezier aan en ze aanvaarden graag de kerkelijke hulp in dagen van rouw. Er is in die landen dan ook doorgaans geen enkele reden om je lidmaatschap op te zeggen, temeer daar je er meestal ook niet voor betaalt. Mede door de verzuiling en het tegen elkaar opbieden van protestanten en rooms-katholieken zijn in Nederland de deelnamenormen voor kerkleden enorm opgeschroefd. Nergens elders in Europa was dat het geval. Nergens elders bijvoorbeeld gaat men tweemaal per zondag ter kerke. Het opschroeven van de deelnamenormen, gekoppeld aan de indringende oproep vrijwillig een hoge vaste bijdrage te geven, hebben gemaakt dat er in Nederland wat te winnen valt door je kerklidmaatschap op te zeggen. Overal elders in Europa verlies je er wat mee, maar bij ons wordt het vaak als een opluchting ervaren. Ik vermoed dat althans in het recente verleden hier een belangrijke verklaring van het lage kerklidmaatschapscijfer in Nederland ligt.

Maar geldt die verklaring nog steeds? Er is inmiddels ook een hele generatie opgegroeid die gedoopt is, als kind eigenlijk alleen maar leuke dingen in de kerk heeft meegemaakt en toch rondom hun puberteit massaal afhaakt. Ze hebben geen strenge kerk meegemaakt. Ze hebben geen strenge ouders meegemaakt. En toch zeggen ze die kerk van hun ouders na verloop van tijd vaarwel. Ik kom daar op terug. Maar nu eerst een woord ter bemoediging, al is dat ook maar betrekkelijk. 

In het, wat officieel kerklidmaatschap betreft, zo ontkerkelijkte Nederland wordt nog altijd in aanmerkelijk groter getale ‘s zondags ter kerke gegaan dan in al de genoemde omringende landen. In Nederland wordt ook veel meer dan elders in Europa door de kerkleden in collectes en vaste vrijwillige bijdragen aan de kerk gegeven. Dan scoren we in Europa het hoogst. En dat relativeert dus die lage lidmaatschapscijfers behoorlijk, maar helpt ons niet van het gegeven van de geringe aantrekkingskracht van de bestaande kerken af. Het verwijzen naar elders, waar het nog slechter is, relativeert altijd wel een beetje, maar lost nooit een probleem op.

3. Nieuwe ontwikkelingen

In het recente rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid over ‘Geloven in het publieke domein’ (2006) worden grofweg zes levensbeschouwingen in Nederland onderscheiden:
             Niet-religieus, niet humanistisch (18%)
             Niet-religieus, gematigd humanistisch (16%)
             Niet-religieus, humanistisch (12%)
             Ongebonden spiritueel (26%)
             Christenen (25%)
             Overige godsdiensten (3%) en daartoe rekent men dan ook de moslims.
Tot de ongebonden spirituelen blijken opvallend veel hoogopgeleide vrouwen uit de randstad te behoren. Als ik ze heel kort door de bocht mag typeren, zijn het de lezeressen van het blad Happinez van Inez van Oort. Het is vooral deze groep – in omvang net iets groter dan alle kerkleden gezamenlijk! – die ervoor gezorgd heeft dat om commerciële redenen menige ‘betere boekhandel’ de omvang van de planken bestemd voor ‘bijbel, kerk en theologie’ nu heeft vervangen door die voor ‘spiritualiteit en religie’. Directe en persoonlijke ervaringen van het goddelijke zijn binnen deze groep bepaald niet taboe en ook bepaald niet zeldzaam. Dat kunnen natuurervaringen zijn, liefdeservaringen, kunstervaringen, individuele, mystieke ervaringen, bijna-dood-ervaringen, etc.. De centrale noemer waaronder veel van deze ervaringen kunnen worden samengevat is die van de verbondenheid: met de natuur, met een ander, met het eigen lichaam, met het schone, het ontroerende, met het eeuwige, vaak beleefd als reikend over de grenzen van de dood heen. Veel van deze ervaringen zijn strikt individueel, maar vaak toch ook wel gedeeld in een groepsgebeuren.

4. Winst en verlies van de secularisatie

Decennialang is het ontkerkelijkingsproces in Nederland gevat onder de noemer van het begrip secularisatie. Letterlijk betekent die term ‘verwereldlijking’ en oorspronkelijk verstond men eronder de onttrekking van tal van zaken (bezittingen, onderwijsinstellingen, zorginstellingen, armenzorg, etc.) aan het gezag en ook aan de macht van de kerk.

In Nederland kan dat losmakingsproces als min of meer voltooid worden beschouwd. Gaandeweg heeft men het begrip secularisatie ook op het innerlijk van de mens betrokken. We spreken dan van ‘geseculariseerde geesten’ die weinig associaties met het goddelijke meer in hun geest op laten komen. God is voor een groot deel uit onze gedachten verdwenen, zo concludeerde men, vooral ook op grond van onderzoek onder jongeren. Die conclusie is echter niet alleen door de toestroom van honderdduizenden moslims en Afrikaanse christenen voorbarig, maar ook door toedoen van de zopas genoemde ongebonden spirituelen. God mag nu zelfs weer onbeschroomd genoemd worden en religie is weer in.

Waar je in de jaren zeventig en tachtig als theoloog op recepties en verjaardagsfeestjes alleen maar een interessante gesprekspartner was, wanneer je over de maatschappelijke relevantie van de kerk kon praten, daar ben je dat nu alleen maar als je ook over je eigen persoonlijke godservaring kunt spreken en dan het liefst niet in een al te bekend en veelal emotioneel dichtgeslibd kerkelijk taalgebruik.

5. Een cultuuromslag

Het is altijd lastig om de omslag in een cultureel klimaat exact te traceren. Hooguit kunnen enkele wellicht invloedrijke factoren genoemd worden: na de val van de Muur verdween de ideologie, het denken in gesloten denksystemen, uit onze gedachtewereld. Daarmee viel ook het apartheidsregime in Zuid-Afrika. Ook het proces van dekolonisatie was min of meer afgerond. Zeker in het Westen was de sociale emancipatie van de armste klassen van haar scherpe kanten ontdaan. Formeel gold dat ook voor de vrouwenemancipatie. Er viel voor niet veel meer te vechten. Dan wordt een mens weer op zichzelf teruggeworpen en komen de persoonlijke en daarmee ook de religieuze vragen weer aan bod.     

Moeten we daarom, zoals sommigen voorstellen, nu maar over postsecularisatie gaan spreken? Zijn we de secularisatie voorbij? Op die vraag zal, denk ik, zowel een ontkennend als ook een bevestigend antwoord moeten worden gegeven. We zijn de secularisatie niet voorbij in een aantal uiterlijke en innerlijke aspecten. De secularisatie als onttrekking van macht aan de kerk is niet voorbij, maar is voltooid. Ze heeft zich in onze samenleving een vaste, in feite door niemand meer bestreden plaats verworven en heeft ook alles te maken met de door niemand bestreden uitgangspunten van de scheiding van kerk en staat. Dat is de zogenaamde uiterlijke secularisatie en die zijn we dus niet voorbij, maar beschouwen we eerder als een verworvenheid.

Daarnaast spraken we ook over een innerlijke secularisatie. Hier betreft het een nog steeds doorgaand proces. We denken niet meer vanzelfsprekend aan God. In de meeste wetenschappen gaan we uit van een ‘methodisch agnosticisme’ en in de politiek spreken nog maar weinigen over het streven naar een betere wereld in termen aan een breedgedeelde wereldbeschouwing ontleend. Ook die innerlijke secularisatie zijn we dus nog lang niet voorbij. We zitten er nog midden in en zijn er, zo is ten minste mijn indruk, minder gelukkig mee dan met die uiterlijke secularisatie. Want de innerlijke secularisatie heeft ook tot een radicale onttovering, zo niet ontluistering van hooggestemde idealen en grootse vergezichten geleid. En of we daar echt zonder kunnen? Voor grote zaken heb je toch ook grote woorden nodig?

Vandaar dat het er thans veel van weg heeft dat de ontideologisering van wetenschap en politiek haast als vanzelf ook haar eigen tegenstem oproept. Want je kunt nu eenmaal niet uitsluitend uit rationalistische motieven een goed wetenschapper zijn. Daar komt altijd meer bij kijken, namelijk een gedrevenheid en bevlogenheid die zich maar zelden louter rationalistisch laten verklaren. Ik zou ook naar de politiek kunnen verwijzen. Met pragmatisme en opportunisme heeft toch nog geen politicus ooit langdurig een leidende positie kunnen verwerven? Daarmee krijg je toch op de lange duur de handen van de mensen niet op elkaar? En als derde voorbeeld zou ik naar het onderwijs willen verwijzen en naar de opvoeding van kinderen. Dat gaat toch niet zonder idealen? En dat zijn toch vaak idealen die je al van vorige generaties meegekregen hebt? Die als het ware ons bestaan al droegen voordat we er zelf over begonnen na te denken?

Kortom, uiterlijke en innerlijke secularisatie is een Westers gegeven, dat ook tegen haar eigen grenzen aan loopt. Dat maakt dat we ons er niet anders dan wat tweeslachtig tegenover op kunnen stellen. Die tweeslachtigheid weerspiegelt zich enerzijds in voldoening over wat we met rationalisme en pragmatisme bereikt hebben (ons poldermodel!) en anderzijds in onvrede over de onttovering en ontluistering, het gebrek aan bezieling, waarmee dat rationalisme en pragmatisme ons achterlaat. Tegen diezelfde  tweeslachtigheid loopt ook de kerk op.  Daar zou ze zich ook inhoudelijk op moeten richten, maar dat doet ze te weinig, vind ik. Er lijkt me iets grondig mis met de boodschap van de kerk.

6. Een eenzijdige boodschap van de kerk

In de kerk zijn we er zo beducht voor dat mensen God als het ware in handen zouden kunnen krijgen, dat we God en Jezus zo ver mogelijk uit handen van mensen houden met het paradoxale gevolg dat veel mensen in de kerk met betrekking tot God met lege handen staan. Dat is een heel langzaam zich voltrekkend proces geweest. In de westerse theologie zijn de laatste halve eeuw niet zo heel veel zaken spectaculair veranderd, maar er is wel een bepaalde voedingsbodem verdwenen. Heel lang hebben de theologen de verhevenheid van God gepreekt, terwijl de gewone man in de kerkbank Gods hand toch van heel nabij zijn leven zag leiden (Gods voorzienigheid) en via de piëtistische liederen van Johannes de Heer ook Jezus in zijn hart kon sluiten. Die bevindelijke en piëtistische ondertoon is nu weg en dan wordt de prediking van de verhevenheid Gods en van de objectieve heilsfeiten van Jezus’ kruis en opstanding ineens een ver-van-mijn-bed-show.

Kortom, er is wel degelijk iets ingrijpends en inhoudelijks aan de hand in de kerken. Ik krijg de indruk dat de kerk daar (nog) niet aan wil. God en Jezus hebben we ver, te ver, buiten onszelf geplaatst en met de Geest die eindelijk in ons zou mogen werken, weten we geen raad. Pinksteren is het minst populaire kerkfeest. Laat ik die onmacht om meer nabij over God en Jezus te spreken aan een voorbeeld illustreren.

Altijd maar weer hoor ik dominees en theologen fulmineren tegen de moderne mens die het alleen maar om zelfverwerkelijking zou gaan. En dan denk ik: waar zijn ze in vredesnaam mee bezig? Het gaat in de kerk toch om zelfverwerkelijking? Wat is geloofsgroei anders? Uiteraard moet je dan wel duidelijk maken in welke zin het in de kerk om zelfverwerkelijking gaat. Christelijk gesproken geeft een mens continu zijn bestaan uit handen in de overgave aan God. ‘Jezelf verliezen’, noemt Jezus dat. ‘Sterven met Christus’, noemt Paulus dat. Dan staat een mens met lege handen voor God. ‘Wij zijn dan bedelaars’, zei Luther. Vervolgens richt God ons weer op. ‘Jezelf vinden’, noemt Jezus dat. ‘Opstaan met Christus’, zegt Paulus. ‘Wedergeboorte’ noemde Abraham Kuyper dat.

De doop is van die wijze van zelfverwerkelijking bij uitstek het symbool. En die beweging van dood naar opstanding mogen we ons volgens het oude doopformulier bij elke doop continu in ons leven voor de geest halen als bemoediging. Want zo verwerkelijkt een christen zichzelf. Zo gaat ie door het leven, met vallen en opstaan.  Steeds weer door het bad der wedergeboorte heen. Hoewel dit groeiproces een strikt individueel gebeuren is, worden we gezien de inhoud van de boodschap van Jezus, in dit gebeuren op iedereen betrokken waar ook Jezus op betrokken was.

In plaats van dat al die tegen zelfverwerkelijking tierende dominees en theologen dat nu uitleggen, wekken ze de indruk dat het in het christelijk geloof niet om onszelf mag gaan. Terwijl hun boodschap toch zou moeten zijn dat het in de kerk bij uitstek om onszelf gaat. Kortom, de kerk heeft van haar boodschap zelf een ver-van-mijn-bed-show gemaakt en dat krijgt ze nu op haar brood. Omdat ze niet indringend genoeg durft te spreken over verbondenheid, verbondenheid met God en met elkaar en dat was nu net dat waar, zo zeiden we al eerder, al die ongebonden spirituelen naar op zoek zijn. 

7. Zeven redenen om naar de kerk te gaan

Eind jaren zestig schreef de beroemde Utrechtse theoloog Van Ruler een boek met de titel ‘Waarom zou ik naar de kerk gaan?. Hij somt uiteindelijk, keurig per hoofdstuk verdeeld, 21 redenen op. Het boek werd een bestseller en beleefde in een paar jaar vijf drukken. Aan dat boek werd ik herinnerd toen ik eens een Libelle opensloeg en daarin een artikel zag onder de titel ‘Waar gaan we naar toe op zondagochtend?’. De teneur van het artikel is dat veel mensen zondagsochtends niet meer naar de kerk gaan, maar nog wel steeds op zoek zijn naar wat hun ouders in de kerk vonden. Aan de hand van zeven belangrijke redenen om naar de kerk te gaan – daar had ik het idee dat de auteurs bij Van Ruler leentjebuur hadden gespeeld   – worden er vervolgens een aantal alternatieven opgesomd. Op die redenen zal ik nu aan het slot van mijn betoog kort ingaan

Er zijn de afgelopen decennia vele redenen aangegeven voor het proces van kerkverlating waar we nog midden in zitten. De meest eruit springende reden was wel die van het individualisme. Men wil dat groepsmatige niet meer. De sportverenigingen lopen ook leeg en de fitnesscentra zitten vol. Zelf denk ik dat dit motief al weer aan overtuigingskracht aan het verliezen is. De sportverenigingen in mijn woonplaats hebben wachtlijsten en vaak hoor ik ook de wens uiten graag (weer) bij een groep te willen horen. Toch heeft dat geen effect voor de kerken. Terwijl er toch zoveel goede redenen zouden kunnen zijn om naar een kerk te gaan. Ik noem er zeven in wat mij betreft oplopende lijn van belangrijkheid, ontleend aan de Libelle, maar allemaal ook al genoemd bij Van Ruler.

Daarbij gaat het me niet om de kerk als enige plaats waar pas echt aandacht wordt besteed aan…etc. Daarvoor schiet de kerk vaak tekort en daardoor kent de kerk op tal van levensterreinen ook te veel concurrentie. Alles wat de kerk te bieden heeft, kun je met een beetje moeite ook wel elders vinden. Toch blijft de kerk een unieke vindplaats van heil, te meer omdat de kerk – in elk geval idealiter – de zeven klassieke deugden (wijsheid, rechtvaardigheid, gematigdheid, moed, geloof, hoop en liefde) meer dan enige andere instelling in een zeker evenwicht houdt. Deze zeven deugden waarvan de eerste vier al uit de klassieke oudheid stammen, komen aardig overeen met wat Paulus in Galaten 5, 22-23 de vruchten van de Geest noemt, namelijk liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid en zelfbeheersing. U komt ze allen tegen in dat mooie gezang van Willem Barnard ‘Wat zijn de goede vruchten, die groeien aan de Geest?’ (Liedboek 252). Toen ik uit de Libelle met Van Ruler in mijn achterhoofd eenmaal de zeven redenen om naar een kerk te gaan gedestilleerd had, kostte het me weinig moeite daar die klassieke deugden en vruchten van de geest in te herkennen. Ik noem ze u alle zeven.

1. Plaats van bezinning.

De behoefte aan concentratie, meditatie en ook aan vormgeving (ritualisering) van die concentratie en meditatie op bepaalde tijden en plaatsen is onverminderd groot. Een kerkdienst zou daar ook een plaats voor kunnen zijn, ware het niet dat een kerkdienst ook altijd de neiging heeft zich te spiegelen aan het theater, aan een voorstelling. Ook daar is blijkens de uitpuilende theaters behoefte aan. Dan moet echter alles afwisselend en beslist niet te traag zijn. Dan moet alles kwaliteit hebben en dan behoren de uitvoerenden goed getraind te zijn. Veel kerkdiensten zwalken wat halfslachtig tussen aspecten van een bezinningsmoment (preek en gebed) en van een voorstelling (de sacramenten, het zingen, soms ook de preek) in. Daardoor weet je nooit precies waarvoor je er komt. Daarover zou je duidelijkheid kunnen scheppen. Bij evangelischen slaat de slinger vaak door naar de voorstellingskant. Op de korte termijn trekt dat veel mensen, maar het is wel een kunst om het vol te houden. Met de stilte en het meditatieve weten we in groepsverband slecht om te gaan. Het gaat hier om het beoefenen van de deugd en de ‘vrucht’ van de wijsheid en het geduld (prudentia).

2. Het delen van hoogte- en dieptepunten. 

Vooral hoogtepunten in het leven worden thans meer dan een twintig jaar geleden uitbundig en massaal gevierd. Kosten noch moeite worden gespaard. Ook rondom de dieptepunten groeit een nieuwe markt van rituelen. De kerk beschikt op dit gebied over een traditie van eeuwen, maar houdt die vooral met betrekking tot nieuwe gebruiken – bijvoorbeeld de jaarlijkse herdenking van overlijdensdata – angstvallig verborgen. Bovendien speelt hier nogal eens een triviaal autoriteitsconflict: wie heeft het uiteindelijk voor het zeggen tijdens een huwelijksdienst of begrafenisplechtigheid in de kerk? Mijn indruk is dat zeker dominees veel te veel vergaderen en te weinig bij rituelen ter markering van levensfasen betrokken zijn. Daar zou toch gauw een kwart van hun tijd mee heen moeten gaan. Het gaat hier om de deugd/vrucht van de zelfbeheersing (temperantia).

3. Samen zingen en bidden. 

Het samen hardop zingen en bidden en het reciteren van teksten is via het hindoeïsme en boeddhisme (de mantra’s!) en via de moskeevieringen weer terug van weggeweest. Toen het memoriseren uit de mode raakte in het onderwijs, hebben we ook veel belevingsregels die op herhaling, gemeenschappelijkheid en stemgeving gebaseerd zijn, tot onze schade over boord gezet. Wie wel eens in een voetbalstadion is geweest, weet echter hoe die regels buiten de kerk allang weer erkend zijn. Leer weer gemeenschappelijk reciteren en zingen en wissel niet te veel af, zou mijn motto daarom zijn. Laat het ook een warm bad mogen zijn. Liturgievernieuwing is daarom net als een nieuwe bijbelvertaling tegelijk een noodzaak en een ramp. Dat noopt er toe steeds heel zorgvuldig naar de goede balans te zoeken. Het gaat hier om de deugd/vrucht van de moed (fortitudo) en de vreugde. 

4. Sociaal netwerk van normen en waarden. 

Enigszins elitaire bewegingen als de Rotary, de Lions, de Vrijmetselaars en de antroposofen kennen niet alleen allerlei rituelen, maar ook allerlei gemeenschapsregels en gezamenlijke normen en waarden. ‘Leer’ en leven horen daar bij elkaar. Geen kerkganger kan echter in een paar zinnen nog zeggen langs welke simpele –  laten we zeggen – vijf richtlijnen hij of zij dagelijks leeft. In evangelische kringen kan men dat vaak wel. Officieel hebben we daar de 10 geboden voor maar die moet je dan wel vertalen. Zeker met het oog op de tragische sporen, die niet alleen echtscheidingen, maar ook het uiteengaan van lang samenwonenden, in mensenlevens achterlaten, zou een vorm van huwelijks- of samenwoningstraining, zoals sommige Amerikaanse kerken die kennen, ook bij ons geen overbodige luxe zijn. Marriage Encounter is daar een goed voorbeeld van. Het gaat hier om de deugd/vreugde van de rechtvaardigheid (iustitia) en vrede en  goedertierenheid.

5. Broedplaats van medemenselijkheid en naastenliefde. 

In het boek Handelingen lezen we dat de leden van de eerste christelijke gemeente  ‘in de gunst stonden bij het gehele volk’ (2, 47). De eerste christenen hadden dus een goede naam. Hebben huidige christenen dat ook? In de reclamewereld draait alles om je reputatie. In de kerk lijkt niemand zich daar om te bekommeren. Die reputatie moet uiteraard door inhoudelijke activiteiten gedragen worden. Daarom kan bijvoorbeeld de reputatie van het Leger des Heils niet kapot. Maar waarom niet bewust aan een goede reputatie bij de mensen in de buurt werken? Zal dat niet erg het beeld en daarmee ook de aantrekkingskracht van een kerk bepalen? Uiteraard weet ik dat ook de regel geldt: ‘Laat uw linkerhand  niet weten, wat uw rechterhand doet’. Bescheidenheid past een mens. Maar we hoeven onze ‘kandelaar ook niet onder een korenmaat’ te zetten. We mogen er zelf ook wel een expliciete bijdrage aanleveren dat er ‘goed gerucht’ over ons verspreid wordt. Het gaat hier om de deugd/vrucht van de liefde (caritas).

6. Plaats van godsontmoeting. 

Uiteindelijk gaat een mens naar de kerk om God te ontmoeten. Als dat echter de enige ontmoetingsplaats is, verwachten we teveel van dat ene uurtje. De kern van de zaak, de godsbeleving, hebben we teveel naar de kerk gebracht, zou mijn stelling luiden. God is te ver weg geraakt. Er is een enorme kloof gegroeid tussen het spreken over God in de kerk en al die honderdduizenden jongeren die een kruisje om hun hals dragen, popmelodieën met christelijke teksten neuriën en volgens de godsdienstsociologen veelvuldig bidden. God is niet meer dichtbij ons, laat staat in ons. Sprak Paulus echter niet over de ‘Christus in mij’ die moest groeien? Waarom zijn we daar zo bang voor? Vanwege de huiver hiervoor in de kerk hebben we zelf een New-Age-beweging en allerlei andere bewegingen gecreëerd, lijkt me. Het zijn de onbetaalde rekeningen van de kerk. Het gaat hier om de deugd/vrucht van het geloof (fides).

7. Vindplaats van troost en inspiratie.

Pas een kerk die haar spreken over God dicht bij onze alledaagse ervaringen heeft gebracht, kan troost en inspiratie bieden. Toen ik een aantal jaren geleden eens een managementcursus volgde, ging het daar maar zelden over allerlei organisatiemodellen. Meestal ging het over de persoon van de leider en over de vraag waar hij of zij haar/zijn inspiratie vandaan haalde onder de slogan: ‘de persoon van de leider bepaalt hoe de organisatie waar hij leiding aangeeft, er uit ziet’.  Als je managementboeken leest, is het soms net of je een christelijke dogmatiek leest. Het gaat over wat je schept, hoe dat soms mislukt, hoe je je dan weer herstelt, hoe je met blijvende teleurstellingen omgaat, waar je op hoopt, hoe je je een realistisch korte termijndoel kunt stellen en hoe je een langeretermijnvisie kunt verwoorden. Ik kan er zo de woorden schepping, zondeval, leiderschap tijdens woestijnreis, koning versus profeet, kruis en opstanding, uitstorting van de Geest, verwachting van het koninkrijk Gods, etc. bij invullen. De spiritualiteit of noem het de impliciete religie druipt er doorgaans af, compleet ook vaak met expliciete verwijzingen naar motieven uit de vijf grote religies. Bij de afgelopen olympische spelen zei de succesvolle coach van de dameswaterpoloploeg dat hij veel inspiratie had opgedaan bij een preek die hij net voor vertrek naar China in zijn plaatselijke kerk had gehoord. Die preek ging over ‘empowerment’: over het mobiliseren van krachten, van krachten in jezelf, je van elders geschonken. Kort daarna hoorde ik de PKN-voorzitter op een VU-congres over de Pinksterkerken zeggen dat empowerment, je van je innerlijke krachten bewust worden, niet zijn evangelie was. Hij hield het maar bij de onmachtige zondaar. Alsof dat tegenstellingen zouden moeten zijn! Het gaat hier om de deugd/vrucht van de hoop (spes) en zachtmoedigheid.

8. Samenvatting

Ik kom tot een afronding en vat het hele betoog in een paar zinnen samen.
         Het verlies van kerkleden lijkt vooralsnog een onomkeerbaar proces.
         Uiterlijke secularisatie is een verworvenheid.
         Innerlijke secularisatie een tweeslachtig gebeuren.
         De leegte na de ontideologisering is niet opgevuld.
         De behoefte aan verbondenheid blijft.
         De kerk heeft concurrentie gekregen.
         Vergen nieuwe vragen ook nieuwe antwoorden of valt er een brug te slaan tussen nieuwe en oude vragen en
         dan ook tussen nieuwe en oude antwoorden?  

Martien Brinkman

Dr. Martien Brinkman is hoogleraar interculturele theologie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Bovenstaand tekst heeft hij uitgesproken als de Sminia-lezing op 20 april 2009 in de Nieuwe Jeruzalemkerk te Emmeloord.

Reacties

In uw Sminia-lezing op 20 april 2009 in de Nieuwe Jeruzalemkerk te Emmeloord vraagt u zich het volgende af; 'Dat zou in Drachten ook na te gaan zijn. Waar komen de kerkgangers daar precies vandaan?' Maar volgens mij is dat al eens nagegaan; Aanwas Bethel komt vooral uit andere kerken. http://www.nd.nl/artikelen/2006/mei/02/aanwas-bethel-komt-vooral-uit-andere-kerken en http://www.frieschdagblad.nl/index.asp?artID=28362 Met vriendelijke groet, L.G.Veltens
L.G.Veltens - Veendam



Reactie plaatsen

Reglement

  • Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
  • Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
  • Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.
Naam  
E-mailadres  
Plaats  
Uw reactie  
Gebruik maximaal 1000 tekens. U hebt nog 1000 tekens tekens.
Captcha  
   

Terug naar "Spiritualiteit" | Naar boven

Disclaimer
EnglishDeutschFrancaisEspanol