10/8/09
Je hoeft niet kleiner of groter te zijn dan je bent
Mens zijn. Wat is dat? Wanneer bereik je dat? Maar we zijn het toch al? Er zijn boeken en tijdschriften volgeschreven over hoe je dat doet: mens zijn. Onze maatschappij onderstreept daarbij vooral het belang van het jezélf zijn. Er staat een waaier aan meer of minder spiritueel onderbouwde cursussen en programma’s klaar om ons te helpen erachter te komen wie we dan wel zijn. Zij beloven ons te helpen écht mens te worden. De kerken daarentegen lijken die visie niet te delen. Eerder dan ‘jezelf worden’, roepen zij op tot omzien naar de ander. Je bent pas een goed mens als je naastenliefde betoont.
Het lijken twee tegengestelde bewegingen. Met de nodige vooroordelen worden ze ook vaak tegen elkaar uitgespeeld. Nieuwe spiritualiteit wordt navelstaarderij en ijdelheid verweten. Zij zou ons ertoe aanzetten een egoïstisch mens te worden die geen acht slaat op de wensen en behoeften van anderen. Christendom op haar beurt wordt verweten mensen over te halen zich op te offeren voor anderen, zonder de eigen wensen en behoeften te respecteren. Het zou ons ertoe bewegen altijd maar voor de ander bezig te zijn. Het verlangen van individuele gelovigen naar persoonlijke ontwikkeling zou over het hoofd worden gezien.
Levensverhaal
Zoals vaker ligt de waarheid in het midden. Die ‘waarheid’ valt te ontdekken als de vraag gesteld wordt: hoe doet ‘mens zijn’ zich voor? Hoe ervaren mensen in hun concrete leven wat het betekent om mens te zijn? En als gelovige zoeker is het zinvol om vragen te stellen als: wat leren de bijbel en de christelijke traditie ons over mens zijn? Wat betekent Gods menswording in Christus? Is dat alleen een historisch gebeuren aan de mens Jezus geweest, of gebeurt dat ook vandaag nog?
In mijn onderzoek naar inwijding in het christelijk geloof ben ik prachtige verhalen tegengekomen die ons antwoorden geven op deze vragen. Het zijn verhalen van gelovigen en spirituele zoekers. Voor mijn onderzoek ben ik op zoek gegaan naar mensen die deelnamen aan een of andere vorm van pastoraat: jongeren die op pelgrimstocht gingen of een diaconaal jaar deden; volwassenen die begeleid zijn bij hun toetreding tot de katholieke kerk; parochiebestuurders die een cursus bibliodrama volgden; of mensen die pastorale gesprekken voerden met de dominee of de pastor. Allemaal mensen met een levensverhaal: in hun eigen concrete leven leerden zij ontdekken wat het betekent om mens te zijn.
Niet dat iedereen zich daarvan onmiddellijk bewust was. Niet iedereen is erin geoefend om te reflecteren op het eigen leven. Het benoemen van belangrijke gebeurtenissen in het leven gaat de een beter af dan de ander. Maar er was wel een constante: steeds ging het om verhalen over wat men ervaren had in relaties met anderen. Verschillende personen vertelden hoe het was om op te groeien met psychiatrisch zieke gezinsleden, of om in een internaat te wonen terwijl de ouders in het buitenland verbleven. Anderen spraken over het gevoel een buitenbeentje te zijn en over hun verlangen naar vrienden en een geliefde. Sommigen vertelden over hun relatie die onder grote spanning stond of op de klippen gelopen was. Ouders hadden het over de band met hun kinderen. Iedereen zei wel iets over de omgang met medestudenten of collega’s. En er werd ingegaan op de verhouding met medegelovigen.
Het blijkt dat de vertellers juist in deze relaties zicht kregen op wie zij zijn. Vaak merkten zij anders te zijn dan anderen. En relaties blijken niet altijd opbouwend. Zij kunnen angst oproepen niet te voldoen aan verwachtingen van anderen. De vertellers hebben aanzienlijke gevolgen daarvan ervaren: straf, hoon, uitsluiting, eenzaamheid. Het bracht hen er vaak toe om zich aan te passen. Ze verloochenden hun eigenheid. Ze werden als het ware een schim van zichzelf. Ze bleven klein en onder de maat. Anderen bliezen zich juist op. Zij trokken de mantel van de rede, onverschilligheid of agressie aan om minder raakbaar, minder kwetsbaar te zijn. Maar daartegenover staan relaties waarin de vertellers wel herkenning of bevestiging vonden. Die relaties haalden het beste in hen naar boven. Ze kregen het gevoel zichzelf te kunnen zijn. Dat hielp hen ontspannen rechtop te gaan staan en hun ware grootte aan te nemen.
Vindplaatsen van geloof
De spirituele zoeker en de geloofsleerling van vandaag staan dus altijd in relatie met anderen. En deze relaties blijken ook de vindplaatsen van geloof. God kan zich tonen in relaties. Hij openbaart zich in en tussen mensen. Deelnemen aan een of andere vorm van christelijk pastoraat – wat ik benoem als het ondergaan van de christelijke inwijding – is een toegang om dit te gaan zien. De christelijke inwijding opent een deur om God te zoeken en te vinden in zoiets alledaags als de omgang met de mensen om je heen. De inwijding laat je ontdekken dat de navolging van Christus niet alleen bestaat uit oog of zorg hebben voor de ander. Christus navolgen betekent tegelijkertijd oog – en zorg! – hebben voor jezelf. Dat kan door jezelf de vraag te stellen: wat gebeurt er eigenlijk? Hoe ga ik met de ander om en hoe gaat die ander met mij om? Wat roept dat in mij op aan emoties, aan herinneringen, aan gedachten, aan gedrag? Vaak blijkt dan de verhouding met de ander geheimvoller en weerbarstiger dan gedacht. Er blijkt meer betekenis in te zitten dan op het eerste gezicht gezien. De ander blijkt anders dan vermoed, maar ook jijzelf blijkt niet te zijn wie je altijd had gedacht te zijn. Het beeld dat je van jezelf had, valt niet langer samen met wie je nu ziet dat je bent. Het besef groeit dat ontwikkeling mogelijk is.
Ja, zelfs – in gelovig perspectief – dat we daartoe uitgenodigd worden, geschapen als we zijn naar het beeld en tot gelijkenis van de Schepper. Een jonge vrouw bijvoorbeeld vertelde dat zij altijd het idee had gehad alleen te zijn. Toch besefte ze dat ze mensen had ontmoet die aandacht voor haar hadden. In haar inwijdingsproces heeft zij leren inzien dat door deze mensen heen God er voor haar was. Dat besef deed een appèl op haar; op haar werk in het ziekenhuis wil ze vooral proberen er te zijn voor mensen met haar aandacht, betrokkenheid en ontferming. Zo probeert zij Gods Naam ‘Ik ben er voor jou’ te verwerkelijken. Haar ‘er zijn’ is als een beeld van God.
Innerlijke kruik
Ook de Bijbel geeft talloze voorbeelden van gelovigen die de uitnodiging tot ontwikkeling hebben aangenomen. De Schrift roept op tot reflectie op jezelf. Immers het Woord van God wil werkelijkheid worden in ons eigen leven. Daartoe is het nodig dat de geloofsleerling zijn gedachten, zijn bidden, handelen en spreken onderzoekt. Of zoals de woestijnmonnik Cassianus zegt: “Niemand giet toch in een stinkende en kapotte kruik voortreffelijke zalf of zeer goede honing, of ook maar een scheutje dure drank? Zo is het ook met de kruik van ons innerlijk”. Het omgaan met Gods Woord is erop gericht om de hele kruik, de hele persoon van de gelovige, tegelijk te reinigen en te vullen. Dit vraagt van de geloofsleerling dat hij of zij zich met zichzelf bezighoudt. Toch is deze onderneming niet af te doen met navelstaarderij of ijdelheid. Zij zal doorwerking hebben op degenen die de geloofsleerling ontmoeten en het leven met hem delen. Minder vertroebelde, zuiverder kostbaarheden zal hij door te geven hebben. Gods Woord zal door hem heen óók helend, verlokkend en begeesterend zijn voor anderen.
Mijn onderzoek naar christelijke inwijding laat zien dat ook tegenwoordig geloven zich kan voordoen als het reinigen en laten vullen van de innerlijke kruik. Of met een ander beeld: er zijn ook nu geloofsleerlingen die leren de hemelse schat te zoeken en te vinden in de akker van hun eigen wezen. Met moed, uithoudingsvermogen, geduld en mildheid spitten zij in de modder van hun eigen angsten, pijnen en wanhoop. Met aandacht, erkenning en eerbied ondersteunen zij het ontkiemen van hun verlangen en het groeien van hun liefde. Hun eigen gedrag en handelen, hun emoties en gedachten zien ze gespiegeld in de verhalen uit de Bijbel. Zelfs Jezus blijkt niets menselijks vreemd. Hij vecht tegen verleidingen en gaat door emoties als boosheid, verdriet, angst, mededogen en vreugde heen. Deze ontdekking kan helend werken. Het kan de bereidheid vergroten om álles onder ogen te zien. Ook dat wat je liever wegstopt, wat stinkt, wat je van jezelf veroordeelt.
Ook de moderne mens die geloofsleerling wil zijn, kan op zo’n praktische – dat wil zeggen relationele en zelfbeschouwende – manier leren geloven. Wat opvalt, is dat de geloofsleerlingen van vandaag ook nu nog vele andere gelovigen blijken te ontmoeten. Sommigen wijzen hun de weg, anderen trekken met hen mee op. Er zijn gelovigen die hen bevestigen of juist weerstand bieden. Weer anderen geven onderricht. Veelbetekenend blijken daarbij die ontmoetingen te zijn met gelovigen die uitstralen dat zij leven in verbondenheid met God. Door deze mensen heen komt God aan het licht. In hun gebaren, hun spreken, hun houding zijn ze beeld van Gods aandacht, mededogen, vrede.
Kind van God
Natuurlijk, wie ingewijd wil worden in het geloof, zal zich ook de taal van de traditie, de verhalen en de leer van de kerk eigen moeten maken. Maar het leren van die taal heeft zijn plaats en functie binnen het leren herkennen van Gods betrokkenheid in ons bestaan en binnen het duiden van de ervaringen die we opdoen in het licht van het geloof. Niet alleen voorgangers in het geloof uit vroeger tijden, maar ook hedendaagse gelovigen blijken een visie op mens-zijn en een weg tot menswording te kunnen ontwikkelen. Het concrete bestaan van de gelovige is daarbij het vertrekpunt. Het is daar, in het eigen wezen én in de relaties met de mensen om hem heen, dat Gods aanwezigheid wordt herkend. Daar wordt zijn Woord vlees en bloed. Daar groeit liefde, vrede en rechtvaardigheid in onszelf en in onze omgang met ouders, partners en kinderen, met buren en collega’s. Waar dit gebeurt, wordt niet alleen een mens opnieuw geboren, maar ontstaat ook een nieuwe gemeenschap. Een gemeenschap waarin niemand kleiner of groter hoeft te zijn dan hij is. Wie in de Geest van Christus opgericht wordt en de ander recht in de ogen kan kijken, zal ontdekken net zo te zijn als hij. In wezen zijn wij dezelfden. Ieder is kind van God. Over ieder heeft Hij een droom. Wie dit gaat inzien, zal de eigen ruimte innemen én zal ruimte scheppen voor de ander, die daarin op zijn beurt de mens kan worden die hij in oorsprong en belofte is.
Annemiek de Jong-van Campen
Annemiek de Jong-van Campen promoveerde onlangs aan de Faculteit Katholieke Theologie op het proefschrift: ’Mystagogie in werking. Hoe menswording en gemeenschapsvorming gebeuren in christelijke inwijding’, Boekencentrum, 352 blz., € 27,90.
Reacties
Bij de waardevolle verhalen over de diepte van ons menszijn en bij het ontdekken van die diepte, blijf ik me verbazen dat christenen niet verder komen dan "zelfs Jezus was niets menselijks vreemd". Zijn we vergeten dat christendom ontstaan is uit de geweldige verbazing van Jezus' tijdgenoten over zijn manier van leven en spreken en dat daar de basis ligt voor het latere verrijzenisgeloof? Het is niet de ontdekking, dat 'zelfs Jezus' menselijk is, maar dat met name Jezus de diepte van het menszijn raakt. Dat zijn praten en leven met de Abba-God oproept dat ieder van ons kind van God is en dat zijn droom van het Rijk van God kern is van het geloof in een ideale menselijke toekomst. Met onze moderne exegese krijgen we een steeds scherper en eigentijdser zicht op deze Jezus. En al hebben we nu de grootste moeite om daarbij het woord God of Zoon van God te gebruiken, dat christenen dat in het verleden met het grootste gemak wél konden, moet te maken hebben met deze verbazingwekkend menselijke Jezus.
joost tibosch sr - valkenswaard
Reactie plaatsen
Reglement
- Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
- Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
- Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.