22/1/09
Denken dat God ís en tegelijk als Geest de mensen bezielt
In de jaren 1348-1349 woedde de pest in Europa. Twintig miljoen mensen stierven. Een derde van de toenmalige bevolking. De fundamenten onder de beschaving leken weggeslagen. De theologie op sterven na dood. Toch was er gauw herstel. Met al eind veertiende eeuw een gloednieuwe theologie. De Scholastiek. Onze associatie daarmee is dorre systeembouw. Toen niet. De pest had het gevoel gegeven als mensheid uit Gods hand gevallen te zijn. De Scholastiek herstelde de band tussen God en mens.
Hoe je je die band moet voorstellen? Denk eens aan een stuk hout in de open haard. Je ziet hout, je ziet vuur. Apart van elkaar, toch verbonden. Het hout, kun je zeggen, heeft deel aan ’vuur’. Haal het hout uit de haard. Weg vuur, al kun je wel zien dat het hout ooit vuur ’had’. Denk nu eens aan een gestorven lichaam. Er is iets weg. Iets dat het vroeger bezielde. Noem het leven, of Zijn.
Vuur is vuur. Altijd hetzelfde. Zijn daarentegen, zei de belangrijkste theoloog van de Scholastiek, Thomas van Aquino, kent gradaties. Met God als hoogste, allesomvattend Zijn. Zoals hout dat brandt, deel heeft aan vuur, zo heeft de mens deel aan Zijn, aan God. Uit dat deelhebben volgt verbondenheid en dankzij die verbondenheid heeft de mens van nature een verlangen naar God als hoogste Waarheid en Goedheid. Zo zijn God en mens verbonden.
Toen ik dit zo las bij Louis Dupré (emeritus godsdienstfilosoof aan het Amerikaanse Yale, die geboorteland België in 1968 verruilde voor de VS) moest ik denken aan de regenboog. Teken van Gods verbondenheid met de mens na de zondvloed. Is de scholastieke theologie niet ook een regenboog om na de verschrikking van de pest een zelfde verbondenheid uit te drukken?
Lang heeft die verbondenheid, dat in balans zijn van God en mens, trouwens niet geduurd. Al in Thomas’ eigen theologie zie je de eerste scheuren. Zo zag hij de menswording van Christus als antwoord van God op de zondeval. Als daad om een kloof te overbruggen. En dus niet als ’extra uitstroom’ van goddelijk Zijn. Zo’n uitstroom zou eenheid veronderstellen. Een kloof veronderstelt scheiding. Bovendien zag Thomas God, vooral in zijn latere werk, als degene die de wereld van buitenaf geschapen heeft. Als almachtige Veroorzaker in een aparte hemel en dus niet als liefdevolle ’Overstromer’ die zichzelf meedeelt, zodat alles deel heeft aan hem.
Na Thomas zette die tendens zich krachtig door en een eeuw later, aan het eind van de vijftiende eeuw, was de scheiding tussen God en mens compleet. God was verborgen, onberekenbaar. Liefdevol, maar ook gevreesd om zijn straffende rechtvaardigheid. Waar kwam die behoefte aan scheiding tussen God en mens vandaan? Was het de voortdurende ellende die de mensen willekeurig trof en die zich niet met Godsverbondenheid liet rijmen? Of was het drang naar menselijke zelfstandigheid. Drang op eigen kracht uit te denken hoe de wereld in elkaar steekt en daarbij te beginnen met wat de zintuigen waarnemen en niet bij speculaties over het Zijn.
Ik denk dat beide factoren, het kwaad dat mensen overkomt en de behoefte om intellectueel op eigen benen te staan, een rol gespeeld hebben. Alleen in de euforie van ’Godzijdank, wij leven nog’ na een verschrikking als de pest kan een harmonieuze theologie geformuleerd worden, die staat als een regenboog. Maar de wereld wordt heel gauw weer zoals ze was en de mens staat er weer alleen voor.
Zo kwam het dat de vijftiende-eeuwse theologie God opborg in de hemel en volgens Dupré loopt er een rechtstreeks pad van die theologie naar de Verlichting, de Moderniteit en het Europese atheïsme. Ik sluit het niet uit, maar zou God dan alleen te redden zijn door vast te houden aan de eenheid en verbondenheid tussen God en mens? Zou de katholieke kerk daarom altijd vastgehouden hebben aan Thomas en zijn natuurlijke Godsverlangen? Zien we datzelfde zoeken naar verbondenheid en vloeiende grenzen tussen God en mens niet ook bij de theologen van het panentheïsme – de gedachte dat God is en tegelijk als Geest de mensen bezielt? Ik zou zo graag beide hebben. En nuchter denken over de scheiding tussen God en mens, en me met God verbonden voelen. Of is dat net zo ongrijpbaar als de regenboog?
Jan Greven
Drs. Jan Greven is theoloog en oud-hoofdredacteur van dagblad Trouw. Deze bijdrage is overgenomen uit de Verdieping van Trouw van 13 januari 2009 (www.trouw.nl).
Louis Dupré: Religion and the rise of modern culture. University of Notre Dame Press, Notre Dame, Indiana. $ 25.
Reacties
Voor mij is de regenboog hét symbool dat God ís en tevens ons als Geest bezielt.
God is licht. Wit licht bestaat uit alle kleuren van de regenboog. Ieder mens is een kleur: de een rood, de ander geel, miljarenden unieke schakeringen. Rood is rood omdat ze het rode spectrum van het witte licht reflecteert als ze op haar schijnt. Alle andere absorbeert ze. We reflecteren dus onze uniciteit, maar dragen het goddelijke in ons en zijn, uitsluitend samen, Eén.
"Ik" ben niet bijzonder
en toch ben "ik" uniek
in al mijn doen en laten
mijn spreken en mimiek
"Ik" ben er één van velen
en toch is het die 'een'
door wie ik hier kan spelen
gelijk and'ren om me heen
Mijn eigenheid te tonen
toch één te zijn met hen
die van hetzelfde dromen:
te vinden wie Ik Ben
Mij zelf te kunnen uiten
te dansen naar mijn aard
waar door die stap naar buiten
mijn kleur zich openbaart
Als wij, palet van mensen
elk tonen ons gezicht
verdwijnen onze grenzen
en Zijn wij weer. Wit licht.
Karin Kasdorp - Haarlem
Reactie plaatsen
Reglement
- Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
- Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
- Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.