20/1/09
De spiritualiteit van de bijbel
1.
Er wordt naar stilte gezocht. Stilte zoeken, wordt wel gezegd, is proberen leeg te worden. Leeg waarvan? Ik wil volstromen, bezield worden, nieuwe inzichten vinden, moed verzamelen. Stilte zoeken is onzeker en onrustig zuchten en verzitten; wachten – maar waarop? Op een moment van evenwicht, inzicht en overzicht, van weten: dit ben ik – zo is het met me gesteld – dit moet ik doen voor haar, voor hem, dat niet – dit moet ik vragen, dat niet – zo moet ik niet verder, zo wel. Kerken zijn meestal stille, gastvrije gebouwen, althans de katholieke – de protestantse zitten zes van de zeven dagen op slot. Mensen strijken er neer, kijken wat, zuchten en verzitten, snuiven de geur op van kaarsenwalm en oude lucht, en gaan weer.
Kerken zijn van oudsher de plaatsen waar het bijbelse grote verhaal in een onverstaanbare taal gezegd en gezongen werd, omspeeld door plechtig verslavend ritueel en orgelklank. Wat betekent het allemaal? Waar gaat het over? Je knielt of zit, je mijmert, je schemert, soms even voel je iets, dan waait het weer over. Kerk is ook het woord voor het instituut kerk. De Rooms-Katholieke Kerk. De Protestantse Kerk in Nederland. Georganiseerde godsdienst. Religie is net iets anders dan godsdienst dat naar ‘geloofsleer’ klinkt; religie is meer een fluïdum, ‘zoiets als muziek’.
Vijftig, veertig, dertig jaar geleden waren de meeste kerken nog vol, volgeladen met godsdienst en religie, maar steeds meer mensen denken en voelen niet meer in godsdiensten en kerkelijke organisaties. Zij zoeken ‘spiritualiteit’, spirituele ervaringen en emoties, ik-ervaringen die zij vaak met grote stelligheid ‘godservaringen’ noemen. Salman Rushdie schreef onder de titel ‘Is er dan niets meer heilig?’: “Iedereen loopt rond met vragen waarmee hij geen raad weet. Hoe zijn we hier gekomen? Is dit korte leven alles wat er is? Wat is de zin daarvan? Het gevoel dat je meer bent dan jezelf, dat je op de een of andere manier verbonden bent met het hele leven – ieder van ons, godsdienstig praktiserend of niet, heeft die ervaring ooit gehad. (...) Het is belangrijk dat wij inzien hoezeer wij allen de behoefte
voelen die de godsdienst door de eeuwen heen heeft bevredigd. De behoefte aan een opvlucht van onze geest, de behoefte om een duidelijke vorm te vinden voor de glimpen van vervoering, ontzag en verwondering die we soms even ervaren”.
2.
De christelijke kerken hebben tot ruim halverwege de twintigste eeuw die behoefte aan opvlucht van de geest en glimpen van vervoering vervuld. Waarom de laatste twintig jaar veel minder? Een kwestie van voortschrijdende secularisatie? Van tekort aan ethische bezieling, verlies van mystieke uitstraling? De kerken als bolwerken van georganiseerde religie zijn doorgaans autoritair en ongenuanceerd, en laten weinig ruimte aan individuele beleving en de verwoording daarvan. Gestaag groeiende welvaart verschaft vele van huis uit gelovigen de mogelijkheid om zichzelf spiritueel aan te kleden en in te richten, geheel naar eigen smaak.
Er is een levendige vrije-religie-markt ontstaan met een fantasierijk aanbod; gevarieerd als het muziekleven. Oefeningen in onthaasten, in afkoelen van ‘oververhit verantwoordelijkheidsbesef’, bezoeken aan bijna leeggestorven kloosters, koken volgens oude kloosterlijke recepten, zingen in een gospelkoor, bedevaarten naar verre oorden. Wat is er tegen? Niets. Het kost wat geld, maar er is veel geld. Het heeft iets van conditietraining. Velen zijn spiritueel armlastig opgegroeid, atheïstisch bijvoorbeeld; nu zoeken zij ‘events’, aanrakingen, en ontdekken verlangens en ontroeringen die ze nooit in hun ziel hebben vermoed – het woord ‘ziel’ alleen al kwam niet in ze op. In een boek met meer dan honderd ‘religieuze belevenissen’ (‘gesprekken over het ervaren van God’) lees je heftige beschrijvingen van – wat? Je staat aan het strand, de wind is Gods adem, je raakt begeesterd, je wilt iets doen... iets, voor mensen. Zelfontdekkingen zijn het.
Misschien zullen al die opvluchten, zielsbewegingen en zoektochten ooit leiden tot een nieuwe stijl van gewoon menselijk contact, tot inleving en begrip – je hebt jezelf gezocht en een beetje gevonden, nu weet je ook hoe anderen gezocht en gevonden willen worden.
Dankzij onze hoogstpersoonlijke, vaak onstuimige groei in zelfbewustzijn zullen wij misschien op den duur naar anderen toegroeien – naar heel anderen dan we ooit gedacht hadden... maar nu je muur aan muur met ze woont, en soms oog in oog staat, besef je wat je van je eigen zoektocht hebt geleerd: ik ben als jij – een beetje anders, jij bent als ik – behoorlijk anders. Maar wij zijn wel jij en ik, wij mensen.
3.
Langzaam maar zeker ben ik een leerling van de bijbel geworden, wegwijs gemaakt door met name twee joodse leermeesters: David Flusser en Emmanuel Levinas. “Mijn grootvader Jezus, die zich diepgaand had beziggehouden met het lezen van de Tora, de Profeten en de andere boeken van onze vaderen en die zich daarmee zeer vertrouwd had gemaakt, is er zo toe gekomen ook zelf iets te schrijven dat lering en wijsheid kon verschaffen. Hij hoopte dat de belangstellenden ook van dit geschrift kennis zouden nemen en steeds meer vordering zouden maken in het leven volgens de Tora”. Zo begint het boek van de Wijsheid volgens Jezus Ben Sira, ook wel Jezus Sirach genoemd.
Jezus Sirach, weten we dankzij zijn kleinzoon, was een aanzienlijk leermeester in Jeruzalem – onder de vleugels van de tempel gaf hij onderricht in zijn leerhuis. Dat was rond het jaar 180 vóór het begin van de gangbare jaartelling. Hij was een van de dragers van de grote vernieuwingsbeweging binnen het jodendom, waarin ook Jezus van Nazaret gevormd werd. Hij leerde de gelijkheid van alle mensen, legde de nadruk op liefde voor God boven ‘vreze Gods’ – liefde ongeacht beloning. En het gebod “Heb je naaste lief zoals je jezelf liefhebt” vertaalde en interpreteerde hij als “heb je naaste lief die een mens is zoals jij, even nietig, even goed en niet-goed” – allen zijn wij ‘vlees en bloed’. Die interpretatie van het oeroude gebod, aan Mozes toegeschreven in het boek Leviticus (19:18), maakte hij tot het hart van de joodse godsdienst.
Volgens deze spiritualiteit, door de joodse geleerde David Flusser (1917-2000) de beweging van een ‘nieuwe humane gevoeligheid’ genoemd, heeft ook de grote rabbi Hillel de Tora uitgelegd. Hillel leefde van ongeveer 50 vóór tot 10 na ‘Christus’. Een nieuwe humane gevoeligheid voor de gelijke rechten van alle mensen; een spiritualiteit die universele solidariteit aanbeveelt; begrip, tolerantie en respect vraagt voor ‘slechten en goeden’. Flusser wijst erop dat de herinterpretatie van het liefdesgebod een nieuwe visie op de wereld inhoudt, een andere dan die op vele plaatsen in de joodse bijbel aan het woord is: de tweedeling in goeden en kwaden, Israël en zijn vijanden, kinderen der duisternis – kinderen van het licht, rechtvaardigen en zondaars. Dat zwart-wit schema, dat rechtlijnige oordeel (“kort door de bocht”, zeggen wij) is niet vol te houden. “Daartegenover”, zegt Flusser, “ontstond een diepgaander en complexer gevoel voor de menselijke natuur”. En dat andere mensbeeld riep een ander godsbeeld op. In dat spoor, die traditie, was het mogelijk het woord ‘liefde’ tot naam van God te maken: God is liefde, zo staat in een brief uit de eerste eeuw van de Jezusbeweging, toegeschreven aan Johannes, een leerling van Jezus van Nazaret.
Met name in de evangeliën van Lukas en Matteüs wordt de nieuwe Tora-interpretatie in de mond van Jezus gelegd: “Zoals gij wilt dat de mensen u behandelen, moet gij hun doen – opdat gij kinderen moogt worden van uw vader in de hemel, die de zon laat opgaan over slechten en goeden en het laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. (...) Weest volmaakt zoals uw vader die in de hemel is”. In later tijden duiken dat zwart-wit schema en die rechtlijnigheid weer op, zegt Flusser. In het jodendom en tegelijkertijd in de christelijke kerk. “Maar toch verwierf de humane gevoeligheid zich eens en voorgoed een vooraanstaande plaats in de lange geschiedenis van het jodendom, bloeide op allerlei niveaus en droeg telkens nieuwe vrucht”’ In dit geestelijke klimaat is Jezus gevormd, en Paulus. Het gaat hier over de oudste spiritualiteit van de westerse beschaving. Inleving, begrip, respect, solidariteit tussen mensen is het perspectief van onze beschaving. Dat je leert denken vanuit anderen, met name vanuit die anderen die nietig zijn, bedreigd, op de vlucht, arm. Dat je leert kijken naar deze wereld met de ogen van de arme, de vluchteling, de ontheemde voor wie de wereld onveilig en bedreigend is. Dat is beschaving.
Emmanuel Levinas (1906-1995) heeft deze spiritualiteit van naastenliefde en universele solidariteit in zijn essay ‘Jodendom, een godsdienst van volwassenen’ als volgt geformuleerd: ”In het feit dat de relatie tot het goddelijke via de relatie tot de mensen verloopt en met de sociale rechtvaardigheid samenvalt, ligt de hele geest van de joodse bijbel. Mozes en de profeten bekommeren zich niet om de onsterfelijkheid van de ziel, maar om de arme, de weduwe, de wees en de vreemdeling. De relatie tot de mens, waarin het contact met het goddelijke zich voltrekt, is niet een soort geestelijke vriendschap, maar een vriendschap die zich uit, bewijst en voltooit in een rechtvaardige economie waarvoor iedere mens ten volle verantwoordelijk is”.
Toen begin jaren zestig van de twintigste eeuw in alle christelijke kerken nog heftig gedisputeerd werd over de vraag of het opkomende ‘horizontalisme’, jarenlang ‘medemenselijkheid’ genoemd, even belangrijk was als de verticale relatie met God, kwam Levinas met deze nog altijd opzienbarende woorden: “Relatie met God? Alleen door je persoonlijk ten volle verantwoordelijk te stellen voor een rechtvaardige economie”. Rechtvaardig betekent: gericht op de lotsverbetering van de armsten in de wereld. Deze tekst daagt alle christelijke theologen uit, van Luther en Calvijn tot Karl Barth, Hans Küng en Joseph Ratzinger.
4.
Religies worden niet door enkelingen ontworpen of gesticht, hooguit gemodelleerd. Religies zijn als landschappen ontstaan; hoe, waar en wanneer is nauwelijks bij benadering te schatten. Wanneer de Engelse essayist Cyril Connolly onder het pseudoniem Palinurus in zijn in 1944 verschenen dagboek een eigen godsdienst ontwerpt, vertoont die veel verwantschap met van alles in allerlei religies, met de Griekse uit homerische tijden en met de Rooms-Katholieke, en met die van Jung en Yourcenar, en met die van Bhagwan – maar niet met wat ‘de religie van Israël’ wordt genoemd. Niettemin ontwerpt hij een benijdenswaardig aardige, fantasierijke, diepzinnige en tegelijk lichtvoetige levensstijl die ik mijzelf van harte toewens.
“In mijn godsdienst”, schrijft hij, “zouden alle gelovigen met zonsondergang ophouden met werken en samen iets drinken ‘pour chasser la honte du jour’. Deze borrel zou genuttigd worden in nagedachtenis van de eerste zonsondergang, toen de mens gedacht moet hebben dat de vallende nacht eeuwig zou blijken, en ter ere van de gave van de wijn aan Noach als verlichting van de bodemloze verveling van de frisse, nieuwe wereld van na de zondvloed. Vandaar de instelling van mijn ‘avondborrel’, waardoor alle gelovigen, of ze daar nu benul van hadden of niet, dat ogenblik van nostalgie en avondbeklemming zouden heiligen. (...) In mijn godsdienst zou er geen exclusieve doctrine bestaan; alles zou liefde zijn, poëzie en twijfel. Het leven zou heilig zijn, omdat het alles is wat we hebben, en de dood – onze gemene deler – de bron van bespiegeling. De cyclus van de jaargetijden zou ritmisch gevierd worden, samen met de zeven levensfasen van de mens, zijn identiteit met alle levende dingen, zijn glorieuze verstand en zijn heilige instinctieve driften”.
Deze hoogstpersoonlijk bedachte godsdienst van Palinurus komt dicht in de buurt van wat religie op zijn best kan zijn: aankleding, beschermende omgeving, herbergzaam landschap, speelruimte. Wie heeft er geen behoefte aan spel en bespiegeling die het zelfbewustzijn verruimen, de doodsangst ontspannen? Wie kan leven zonder muziek, of zonder de verzachtende omgangsvormen der erotiek die de eenzaamheid, al is het maar voor even, bezweren? En de schoonheid van begrafenisrituelen, overal ter wereld waar de mensen nog kunnen klagen en treuren om hun doden; en de cultuur van samen drinken en eten – het ritueel van je hand ophouden, brood breken, drinken uit één beker: niets is er tegenin te brengen.
5.
Religie is cultus van de laatste vraag, koestering en viering van de hoop op onsterfelijkheid, vergroting van zelfbewustzijn; is ook, primitief of verfijnd, bezwering van angst. Religie is liturgie rondom de dood, riten rondom de afgrond, een muzikaal visioen van voortleven. Schitterend is religie. Beschaving is het, schoonheid, wijsheid, wijding, ontvankelijkheid voor het mysterie van het leven zelf. Schitterende systemen zijn het, hier en overzee. Prachtig de roomse liturgie van mijn jeugd. Ook stoer en prachtig, iets minder lichtvoetig, de protestantse religie. En wie in de geschiedenis kijkt, ziet kathedralen, het Parthenon, de piramide van Cheops; en overal omgeven juist de armsten der aarde hun doden met pracht en praal en tederheid en hoop. Wie heeft er iets tegen religie?
Maar bij die laatste regel van Palinurus’ religieontwerp voor het vieren van ’s mensen ‘heilige instinctieve driften’, herinner ik mij ineens waartoe die heilige instinctieve driften geleid hebben en waartoe zelfs ons ‘glorieus verstand’ in staat is: tot bloedige feestelijkheden, tot religieuze vervoering wanneer weerloze mensen voor de leeuwen werden geworpen, of met nog meer vernuft werden afgemaakt – wij kennen de devoties van de tirannen, en hoe op grote en op kleine schaal het recht van sterkste gevierd wordt. Heilige instinctieve driften? De bijbel weet ervan, die is dan ook geleefd en geschreven en overgeleverd door mensen die telkens weer aan het recht van de sterksten met hun heilige instinctieve driften ten prooi zijn geweest.
6.
‘Heilig’ is in de taal van de bijbel de levensadem van iedere mens, heilig is ‘Ik-zal-er-zijn’ die een ‘god van armen en ontrechten’ is. ‘Heilig’ is ‘de plek waar jij staat’ roept de stem uit het vuur tegen Mozes, want op die plek begint het horen van de naam en de weg van de bevrijding, van de naastenliefde en de universele solidariteit. Heilig is die weg. En onze zogenaamde ‘instinctieve driften’ kunnen geheiligd worden, dat wil zeggen: ze kunnen ons krachtiger en vollediger doen gaan op die weg – zoals bijvoorbeeld erotische kracht in een liefdesverhouding ten goede kan meewerken. Het is niet in de geest van de Tora te menen dat die instinctieve driften slecht zijn en ons doemen ten kwade - wat welk genre christelijke religie daar ook over meent te moeten zeggen.
Maar een religie die onze instinctieve driften heilig verklaart of onze muzikaliteit, of onze spierkracht, of onze wiskundeknobbel, kan ons niet behulpzaam zijn bij het vervullen van de Tora. Zo’n religie zal ons infantiliseren, vervreemden van onszelf, ten koste van anderen, en opsluiten in projecties: wij zouden onszelf opnieuw gaan projecteren in een godenwereld van Baäls en Astartes – en het is tegen zo’n godenwereld in dat de profeten van Israël, van Elia tot Jezus, de Naam hebben uitgeroepen.
Het uitroepen van de Naam is geen religie, maar is het uitroepen van een bevrijdingsbeweging. En wat men in strikte of rekkelijke zin, in kerkelijke of buitenkerkelijk spraakgebruik ‘religieus’ noemt – mythen of rituelen, wijdingen, doopsels, spijs- en reinigingswetten, zingen en bidden, vasten en nachtwaken, iconen en rozenkransen –, dat is allemaal ook in de traditie van Israël, in schriftelijke en mondelinge overlevering, te vinden. Maar het wordt in de bijbel allemaal getoetst aan de Naam, dus: aan het lot van weduwen en wezen, van hongerlijders en nietsbezitters, vreemdelingen, bijwoners, dat slag onmogelijke minste mensen.
7.
Als alle reli-shoppers van gisteren, vandaag en morgen zichzelf hebben ontplooid, hun verbeelding hebben ontwikkeld, en hun muzikaliteit en hun ironie, en van alle zielsverhuizingen en huiveringwekkende lichtflitsbeleving zijn bijgekomen, zullen velen van hen aan dat alles de intuïtie hebben overgehouden: dat het goed en gelukkig makend is je te richten op anderen die in hun eigen volstrekt andere talen je naaste zijn. En misschien hebben er enkelen geleerd zich het lot aan te trekken van de meest onmogelijken: de ontwortelden, de overbodigen. Dat kun je leren. Mijn ‘betere ik’ wil een ‘betere wereld’. In de bijbel komen de woorden ‘betere ik’ en ‘betere wereld’ niet voor. Wel wordt in de psalmen gebeden om een ‘nieuw hart’ en uitgezien naar ‘een nieuwe hemel en een nieuwe aarde’, ‘een nieuwe wereld’.
Politiek bedrijven, dat is proberen steeds opnieuw, op alle niveaus van onze samenleving, een democratische meerderheid te verwerven voor de realisering van het bijbelse gerechtigheidsvisioen. Opdat geen mens, geen ik en geen jij, een vernederd, geknecht, verlaten en verachtelijk wezen zal zijn.
Huub Oosterhuis
Huub Oosterhuis is theoloog en dichter. Bovenstaande tekst verscheen eerder in ‘Roodkoper, 13, nr. 1 (nov. 2008) en een aantal passages uit dit essay is ook verschenen in ‘Jij die mij ik maakt. Beschouwingen om de liefde te verkrijgen. Een dertigdaagse’, in 2008 uitgebracht ter gelegenheid van de maand van de spiritualiteit bij uitgeverij Ten Have, Kampen.
Reactie plaatsen
Reglement
- Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
- Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
- Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.