11/11/08
Foto Martine Sprangers
Co-referaat bij de VolZin-lezing 2008
Het pleidooi van professor Ter Borg voor een vrijzinnige religiositeit vind ik buitengewoon aantrekkelijk. Maar ik heb problemen met het realiteitsgehalte ervan.
Ik ga niet aankomen met Sociologisch Onderzoek over derde generatie-geloofsafval. Ik kom ook niet aan met de Les Van De Geschiedenis: de leegloop van de Hervormde Kerk in het Interbellum, of van de katholieke kerk na 1970. En ik kom zeker niet aan met het Kerkelijk Leergezag, dat meent – ik citeer kardinaal Simonis – dat vrijzinnigheid tot niets leidt.
Zulke reacties, aldus Ter Borg, zijn reacties die denken vanuit dogma’s en instituties, en dat moeten we juist niet doen. Ter Borg pleit voor een nieuwe vrijzinnigheid, die als het even meezit een clash of civilisations kan voorkomen. Helemaal akkoord.
Maar er zijn een paar tussenzinnetjes waarbij ik blijf haken, en die mij bij nader inzien inderdaad aan de realiteitswaarde van zijn betoog doen twijfelen.
Het gaat mij om twee punten, waarvan punt twee ook weer in twee punten is verdeeld.
Punt 1: de – laat ik maar zeggen – algemeen-menselijke voorwaarden voor vrijzinnigheid. Ik citeer: “Het betekent wel dat vrijzinnigheid iets is dat men zich moet kunnen permitteren. Men moet zijn zekerheden aan iets anders ontlenen dan aan een onschokbaar geloof. Soms was dat maatschappelijke status, soms een sterk karakter, of een combinatie van beide.” Van het eerste zei Bertold Brecht al: “Erst kommt das Fressen, und dann die Moral”. Verder heb je als Ter Borg-vrijzinnige een redelijke intellectuele vorming nodig om dingen tegen elkaar af te kunnen wegen, en bovendien een emotioneel evenwicht dat je niet bij het eerste de beste boerka in angst en paniek doet vallen, een evenwicht dat je onderbuik in toom kan houden. Jazeker: vrijzinnigheid is iets van een elite. Onder de aanhangers van Wilders en Verdonk bijvoorbeeld schijnt aan de eerste twee voorwaarden over het algemeen redelijk voldaan te zijn, maar bij de derde voorwaarde twijfel ik ernstig. Anders gezegd: de samenleving zal door een relatief klein percentage medemensen verbeterd moeten worden – en die zijn gemeenlijk juist niet van het soort dat ambieert minister of president te worden.
Maar nu punt 2, mijn hoofdpunt: religieuze vrijzinnigheid:
Ik permitteer mij nog twee citaten:
Ter Borg noemt de nieuwe vrijzinnigheid “een mentaliteit die zich kenmerkt door een open, kritische houding ten aanzien van de traditie waarin men nu eenmaal staat, zonder die traditie geheel los te willen laten”, en hij zegt verderop: “men is zelf de maatstaf voor de manier waarop men de traditie verwerkt, maar de oriëntatie op de traditie en op de sociale omgeving waarin deze figureert geeft hier inspiratie en een gevoel van geborgenheid.”
Hier struikel ik over maar liefst twee heikele punten.
Allereerst: de traditie, waarin ‘men nu eenmaal staat’. Met dat ‘nu eenmaal’ spreekt Ter Borg een voor mij volstrekt onbegrijpelijke zekerheid uit. Het spijt mij: ik moet nu toch met mijn derde-generatie geloofsafval komen aanzetten. Want ik schat dat velen in deze zaal Ter Borgs portret van een religieus-vrijzinnige herkennen. Maar, zou ik u willen vragen: hoe zit dat met uw kinderen? En als ik zo de zaal in kijk durf ik ook wel te vragen: en hoe zit het met uw kleinkinderen? Staan die ‘nu eenmaal’ in een traditie? Statistisch gezien geloof ik er geen barst van.
Grote vraag dus: als de vrijzinnigheid de toekomst heeft, waar haalt zij haar traditie en haar inspiratie vandaan? Van de grote Europese joods-christelijke traditie die de cultuurkatholiek Kees Fens zo prachtig kon verwoorden? Ik kan nauwelijks geloven dat zijn stukken, hoe mooi ook, ooit iemand tot een enigszins doorleefde religieuze overtuiging hebben gebracht, hoe vrijzinnig ook.
Daarmee kom ik op mijn tweede punt: de sociale omgeving waarin de traditie figureert, de sociale omgeving die inspiratie geeft en een gevoel van geborgenheid. Ik kan mij vergissen, maar ik denk toch van niet: hier smokkelt Ter Borg werkelijk iets als een kerk het betoog binnen. Niet de katholieke kerk natuurlijk, want daar ontbreekt het momenteel zowel aan inspiratie als aan geborgenheid. Maar bijbelgroepjes misschien? Gezamenlijke maaltijden waarbij in alle voorzichtigheid over het heilige wordt gesproken? Groepjes, waarin altijd weer iemand aanwezig blijkt te zijn die gevoel heeft voor de traditie en die weet te inspireren? Maar dan nog: kan ik als lid van zo’n klein kerkje dat dan wel op mijn kinderen en kleinkinderen overdragen? Oeps! Dus dan toch maar zoals mijn vrouw en ik het hebben gedaan? Verplicht eerste communie, catechese en vormsel, en daarna mag je het zelf weten. Ik ben daar niet trots op. Maar vrijzinnigheid is zo verduveld moeilijk over te dragen.
Een laatste, concluderende opmerking: ergens zegt Ter Borg: “De vrijzinnigheid was een voorhoede in het moderniseringsproces en ging de rest van de christenheid daarin voor. Als dit proces zich doorzet, en er is alle aanleiding om te denken dat dat zal gebeuren, dan hebben de vrijzinnigen inderdaad de toekomst.”
Maar ondanks de sterke herkenning die ik bij Ter Borgs betoog voel, moet ik helaas het omgekeerde concluderen: de vrijzinnigen zullen altijd de kerk nodig hebben, want anders leidt het tot niets.
Lodewijk Winkeler
Lodewijk Winkeler is historicus en theoloog en hoofd van het Katholiek Documentatie Centrum te Nijmegen. Zijn co-referaat heeft hij uitgesproken op de VolZinlezing 2008 en is tevens te vinden op de website Volzin.
Reactie plaatsen
Reglement
- Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
- Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
- Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.