1/7/08
De Raad van Kerken veertig jaar
Van meet af aan stelde de Raad dat zij wilde streven naar meer eenheid en samenwerking tussen de uiteenlopende christelijke denominaties. Uit de geschiedenis, en ook vandaag, zien we dat ‘het geloof’ mensen zowel uiteen kan drijven, als bij elkaar brengen; zowel kan worden tot een destructief monster als ontmoetingsplaatsen van inspiratie en hoop. De Raad beschouwt zich als een oecumenische beweging: Laat hen allen één zijn…want gij allen zijt één in Christus (Johannes 17,21; Galaten 3,28).
De vraag die zich hierbij voordoet is: Wat te verstaan onder één zijn in Christus? De eenheid in verscheidenheid wordt belemmerd door het feit dat groepen christenen en hun kerken te sterk uitgaan dat hun waarheid gekoppeld is aan ‘dé Waarheid’. Dat zij van deze waarheid willen getuigen en van mening zijn dat hun medechristenen zich naar die waarheid dienen te richten.
Dat hun verstaan en begrijpen en interpretatie van Gods Woord de enige, juiste is. Waar zijn zij bang voor? Zijn zij bang dat hun medechristenen, die hun vanzelfsprekende waarheid kritisch bevragen en hun zienswijze, eveneens gebaseerd op het Woord van God, duidelijk naar voren brengen? Zijn zij bang dat in de ontmoeting met hun medechristenen hun identiteit, die verstaan wordt als identificatie met dé Waarheid , sterk onder druk kan komen te staan?
Stromingen binnen het christendom die exclusiviteit opeisen blokkeren de oecumene. Gelovigen en voorgangers, pastores en bisschoppen die de exclusiviteit aanhangen blijven de theologische denkfout maken dat het mogelijk is om alle gelovige christenen in de door hen gewenste richting te persen. G-d maakt zich echter op veelkleurige wijze bekend, zowel aan christenen als aan de volkeren. Het antwoord van de gelovige mens kan dan ook niet anders dan veelkleurig zijn.
Dé Waarheid is bij G-d en Zijn Waarheid is ons mensen niet gegeven. De profeet Jesaja getuigt hier van: Zijn goddelijke gedachten en wegen zijn niet zoals de menselijke. Het valt kennelijk nogal moeilijk om zich hierbij neer te leggen. Augustinus en Thomas van Aquino stelden dat het de mens niet gegeven is G-d naar Zijn wezen te kennen. De joodse traditie getuigt: dat geen enkel volk, geen enkele religie het recht kan opeisen G-d volledig te kunnen verstaan en begrijpen.
Wil de oecumene – hier bedoelt als: allen één zijn in Christus – werkelijk slagen, dan zal van zowel protestantse als katholieke zijde elke vorm van exclusiviteit ten opzichte van elkaar opgeheven dienen te worden. Exclusiviteit leidt tot onbegrip tussen christenen onderling, leidt tot wantrouwen, vooroordelen en vervreemding. De exclusiviteit is een belangrijk obstakel op de weg naar verzoening en verbroedering, ondanks de zeker belangrijke successen die er geboekt zijn. Te denken valt aan de wederzijdse dooperkenning (1969) en zo’n vier jaar later dat er een kerkelijk huwelijk gesloten kan worden tussen een protestant en een katholiek, waardoor het spreekwoord: twee geloven op één kussen, daar slaapt de duivel tussen, formeel werd afgeschaft. Het is zeker verheugend dat op plaatselijk niveau best het een en ander gebeurt en de Raad zou de basis sterk moeten ondersteunen en stimuleren.
Het benoemen van ambassadeurs, met als opdracht om de Raad kritisch te volgen en hun eigen kerken door te lichten op haar genegenheid om met andere kerken samen te werken, klinkt sympathiek, maar welk doel wordt hiermee nagestreefd, wat wil de Raad hiermee concreet bereiken? Wanneer het niet meer oplevert dan een mooi rapport met mooie intentieverklaringen kan de vraag gesteld worden wie daar op zit te wachten. De jongeren zeker niet.
De wereld van vandaag is een geheel andere dan die van veertig jaar geleden. Wil de Raad in haar oecumenisch streven slagen zal zij niet aan de jongeren voorbij kunnen gaan: hoe zij in de wereld van vandaag staan, ook kerkelijk gesproken. Een ander belangrijk punt is dat we vandaag in een multireligieuze samenleving leven en dat er ook naar een andere vorm van oecumene gezocht moet worden. De oecumene die er op gericht is om gezamenlijk aan een wereld te werken waar het goed wonen is voor al wat leeft. Het gezamenlijk helen van de wereld, tikoen ha olam. Dit heelmakingsproces zal niet slagen zolang de synagoge, de kerk en de moskee, zich te sterk naar binnen richten om de eigen positie veilig te stellen en de ander niet al te wezenlijk te ontmoeten. Het is dan ook aan de Raad om intensieve contacten te zoeken en te leggen met allerlei groepen die aktief zijn, aan de basis, op het gebod van de interreligieuze dialoog .
Een werkelijke dialoog tussen christenen en een interreligieuze dialoog tussen christenen en niet-christenen heeft pas zin als elke vorm van exclusiviteit van de betrokkenen afwezig is, dan men niet uitgaat dat alleen heil, verlossing, of behoud (of hoe men dat ook wenst te formuleren) mogelijk is via een bepaalde weg. Van joodse zijde kan zeer zeker geleerd worden wanneer deze stelt: Voor elke rechtvaardige is er plaats in de toekomende wereld. En wie rechtvaardig is, komt uiteindelijk aan G-d toe. Voor van huis uit bekeringsgodsdiensten, is deze zienswijze toch een hele stap, zowel rationeel als emotioneel. Van joods oogpunt uit bezien is een ander willen redden, behouden tot de ene, en ware weg, ondiplomatiek uitgedrukt, grote onzin. G-d sluit geen enkele rechtvaardige buiten en beoordeelt de mens niet of deze jood is, christen, dan wel moslim. Het gaat om zijn doen en laten, zoals het volk dan ook bij de Sinaï sprak: We zullen alles DOEN wat de Eeuwige gesproken heeft en NIET: wij zullen alles GELOVEN wat de Eeuwige gesproken heeft.
De Raad van Kerken staat voor een pittige opgave in een snel veranderende wereld, maar in mijn optimisme denk ik dat een en ander de komende veertig jaar zeker bereikt kan worden.
Toen ik nog werkzaam was als leraar maatschappijleer, verpleegkunde en ethiek introduceerde ik het vak: interculturele samenwerking. Het ontworpen lesmateriaal werd op vele scholen gebruikt nadat het in boekvorm was uitgegeven (1993). De school was een mengeling van leraren en leerlingen met uiteenlopende culturele en religieuze achtergronden. De spanningen waren soms te snijden en wederzijds onbegrip en wantrouwen waren bij tijd en wijle sterk aanwezig en dat dit nogal eens leidde tot heftige botsingen en conflicten, zal niet verbazen. Deze ontwikkelingen zagen en zien we ook buiten het schoolgebouw.
Het antwoord op deze problematiek is in zekere zin simpel. Wat mensen bindt zijn gemeenschappelijke ervaringen. Elk jaar van het eerste leerjaar tot en met het laatste leerjaar werd begonnen met een lang weekend met elkaar gaan bivakkeren. Elke lesgroep onder begeleiding van twee leraren intens samen zijn. Samen eten en drinken, zingen en plezier maken, aandacht voor de ander wat betreft zijn culturele, religieuze dan wel andere levensbeschouwelijke achtergrond. De ander werd gezien als mens en niet als de jood, christen, of moslim enz. Er ontstond vertrouwen omdat al vrij snel ingezien werd dat alle mensen hunkeren naar veiligheid, warmte, dat de ander je vertrouwt en niet met vooroordelen tegemoet treedt en je vervolgens stigmatiseert. Wanneer het vertrouwen in elkaar er is en men stevig staat in de eigen wortels, kan er flink en hevig gediscussieerd worden. Kan lief en leed gedeeld worden; kunnen zaken besproken worden die ons met elkaar verbindt, maar ook punten die ons van elkaar scheiden. Het samen leven begint met het leven met elkaar te delen, de ander zien wie hij is: ‘net als ikzelf’, vol vraagtekens en verlangens; hunkerend naar veiligheid, geborgenheid en warmte. Verlangend naar begrip en respect om wie ik ben en wat voor mij heilig en onaantastbaar is. Waarom dan de ander ‘veroordelen’, op basis van welke exclusiviteit? Wanneer we elkaar werkelijk aanzien en G-d herkennen in het gelaat van de ander, verliezen we dan niet elke vorm van exclusiviteit ten opzichte van de ander. Zijn we in feite niet allen vreemdelingen voor elkaar en in hoeverre niet voor onszelf? Is het niet alleen G-d die ons niet herkent als vreemdeling? Is het Gods Woord die de exclusiviteit in het leven geroepen heeft of is het de menselijke theologie?
Wil de Raad van Kerken werkelijk slagen, dan zal zij er zich op dienen toe te leggen om landelijk en plaatselijk jaarlijks weekenden te organiseren waar mensen samen eten en drinken, zingen, praten, discussiëren. Samen gemeenschappelijk laten ervaren. Dit lijkt me een betere methode dan rapporten en mooie intentie verklaringen; een methode die de jongeren ook veel meer aanspreekt. Het is alleen de vraag hoe de vensters naar elkaar open te zetten, zowel christenen naar elkaar, als christenen naar niet-christenen.
Er zijn op verscheidene plaatsen activiteiten die tot voorbeeld en inspiratie kunnen zijn. Nu maar hopen dat de Raad van Kerken deze plaatsen kent en er volop gebruik van gaat maken.
Binjamin Heyl
Reactie plaatsen
Reglement
- Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
- Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
- Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.