20/11/07
Eucharistie vieren in Open Kerk Helvoirt
In 1986, meen ik, werd Engelbertus Schoonus, pastoor van Helvoirt, tijdens zijn vakantie getroffen door een hartstilstand. Zijn toestand was kritiek en hartoperatie en herstel vergden anderhalf jaar. Toen moest hij alsnog besluiten niet als pastoor terug te keren. De lange pastorloze periode werd door de inzet van velen overbrugd totdat in 1988 een pastor/diaken met zijn gezin zijn intrek nam in de pastorie.
In de jaren van pastoor Schoonus was er in de parochie een meditatieve, ingehouden sfeer van vieren gegroeid. Dit niet op grond van willekeurige voorkeur of toevallige begaafdheden van een paar mensen, maar op grond van weloverwogen uitgangspunten waarover zo dadelijk meer. Met de komst van de pastor/diaken - met een theateropleiding - kwam er ook een einde aan deze ingetogen vieringen, die al enkele jaren druk bezocht werden. Er deden zich hierover zo nu en dan schermutselingen voor zoals: het koor moet op allerzielenavond meetrekken naar het kerkhof, welk abrupt verzoek om meerdere redenen niet uitvoerbaar was en niet werd ingewilligd.
Begin 1989 mocht ik – om jongere leraren een kans te geven – voor driekwart terugtreden als leraar aan de Pabo. Dit kwam me, steeds bezig op twee fronten – onderwijs en kerk – goed uit. Ik liet het parochiebestuur weten de vrij gekomen tijd graag te besteden aan kerkwerk, met name aan voorgangers vormen voor avondwake, uitvaart en weekendviering. Pas later ben ik gaan beseffen, dat dit precies tegen het zere been was. Kort hierop kreeg de liturgische werkgroep een brief van de nieuwe voorzitter van het parochiebestuur. Daarin stond: na het zwak functioneren van de vorige pastoor en het futloos gedoe in het pastorloze tijdperk van anderhalf jaar, is er nu een energieke pastor aangetreden, die zich echter in zijn bewegingsvrijheid beknot voelt. Velen waren over deze brief zeer verontwaardigd en ook ik heb een ogenblik gedacht aan vertrekken, maar ben doorgegaan. Niet lang echter. De directe aanleiding weg te gaan uit de Nicolaasparochie deed zich op een adventszondagmorgen in 1989 voor. Onze zoon – als kind handig op piano en orgel – zou, zoals afgesproken, aan de viering van negen uur enige kleur geven. De avond ervoor had het Nicolaaskoor onder mijn leiding de viering opgeluisterd. Daarvoor had ik – zoals steeds met veel moeite – een gebed geschreven, waarvan ik denk dat het deugt en deugd doet: Soms wanneer ik zie wat er buiten gebeurt ... Het tweede ‘couplet’ werd echter totaal verkeerd gezegd. Hierop wilde ik de pastor/diaken voor de viering van zondagmorgen attent maken, maar – in aanwezigheid van misdienaars, koster en lectoren – kreeg ik de volle laag. “Ik ben je loopjongen niet” en “Iedereen zegt een gebed zoals hijzelf wil, zoals iedere pianist zijn eigen interpretatie aan Mozarts pianoconcerten geeft”. Overleg of uitleg bleek op dat moment niet mogelijk.
Anderhalve maand later, na Carnaval en Aswoensdag, ben ik door het parochiebestuur ter verantwoording geroepen. Het eerste gesprek eindigde met de afspraak voor een tweede, waarbij ook emeritus pastoor Schoonus en de pastor/diaken aanwezig zouden zijn. Ze waren er geen van beiden. Mij werden wel besluiten van het bestuur voorgelegd, waarvan de belangrijkste: je mag nog éénmaal per maand teksten voor de weekendvieringen schrijven, alsof dit in plaats van een last een gunst was. Wie de andere weekenden zou verzorgen wist men niet; met de liturgische werkgroep was geen overleg gepleegd. Het was 6 maart 1990. Staande de vergadering heb ik me als koordirigent en tekstschrijver voor de Nicolaasparochie teruggetrokken.
Open Kerk in de Oude Kerk
Er stond echter weer een liturgische studiedag gepland. Het zou de derde worden. Die studiedagen trokken telkens zo’n 250 belangstellenden en er heerste steeds een heerlijke sfeer. In de gegeven omstandigheden annuleerden we de studiedag, maar na veertien dagen kwamen we op dit besluit terug. De studiedag gaat door, gedeeltelijk in het gemeenschapshuis en gedeeltelijk nu niet in de Nicolaaskerk, maar in de Hervormde of Oude kerk. In deze kerk ging ook een koorgroep repeteren voor de studiedag. Zo ontstond er enige vertrouwdheid met deze voor katholieken wat onwennige, ‘eigen-aardige’ kale ruimte. De studiedag van 5 oktober 1990 werd een heerlijke dag en ‘s avonds besloot een groot gedeelte van koor en lectoren, zolang dit nodig zou zijn, in deze kerk door te gaan met vieringen in de geest waarmee ze in de Nicolaaskerk vertrouwd waren geraakt tijdens het pastoraat 1977-1988. Het verlangen hiernaar was de belangrijkste reden om deze in een dorp als Helvoirt toch wat riskante stap te zetten. Van mezelf wist ik alleen tot het schrijven van teksten te komen wanneer mensen of een gemeenschap me daartoe ‘uitdagen’.
Zaterdag 1 december 1990 was de eerste viering van Open Kerk in de Oude Kerk van Helvoirt. Geen priester, dominee, diaken of pastoraal werkende, maar telkens drie lectoren als voorganger; kandelaars van berkenhout, een zelf gemaakte grenen altaartafel, geleende lezenaar; aanvankelijk niet-geconsacreerde hosties als brood, later matse en nu al vele jaren zelf gebakken broodkoeken; aanvankelijk een echte ‘priesterkelk’ als beker, nu kan en beker van aardewerk; een koor van rond vijfentwintig mensen, aangevuld met drie kinderstemmen, later uitgegroeid tot enkele jongedamestemmen; een organist die meekwam vanuit de Nicolaaskerk; voor elke viering een ‘vieringboekje’ waarin alle liederen en teksten inclusief de meditatie staan. De eerste viering trok zo’n twintig mensen, onder wie een groep religieuzen uit Den Bosch. Inmiddels is het aantal aanwezigen tot boven de honderd gestegen. Het schommelt nogal, maar het groeit, al doet het dat – zoals alles in de natuur, behalve bepaald onkruid – zeer geleidelijk. Pogingen om met de pastor/diaken tot een vergelijk te komen, stieten op zijn uiteindelijke veto: “Ik wil het niet”. Open Kerk Helvoirt komt om de veertien dagen op zaterdagavond half acht en op feestdagen samen en blijft zich een tijdelijk bestaan toedichten. Het ‘schisma’ is niet van dogmatische, maar van menselijk/religieuze aard.
De vieringen in de Nicolaaskerk stoelden op twee duidelijke uitgangspunten, die ook ten grondslag liggen aan wat Open Kerk nu doet. We hebben de tijd niet om hier uitvoerig op in te gaan. Het betreft ‘de nieuwe religiositeit’ met de praktische gevolgen daarvan én onze visie op het Afscheid en Testament van Jezus van Nazaret.
Nieuwe religiositeit
De psychiater H. Rümke omschreef religieus-zijn al in 1939 met: “Zich zinvol ingeschakeld voelen in het geheel van het zijnde, dat gevoeld wordt als oergrond van alle delen en als grond van mijn grond” (H. Rümke Karakter en aanleg i.v.m. het ongeloof , 1939). 1939 is lang geleden. Maar nadat Rümke in de loop der jaren in allerlei toonaarden is nagezongen en bijgevallen, schrijft Ad Willems zeer recent:
Ik probeer duidelijk te maken dat religie het gevoelsmatige bewustzijn is van onze verbondenheid met een totaliteit die ons overstijgt, maar waarin we ook zijn opgenomen. Het gaat om een besef dat men fragment is in een alles omvattende totaliteit die in de loop van de geschiedenis verschillende namen heeft gekregen en dikwijls ook ‘god’ genoemd werd en wordt (Ad Willems in: Religie na de grote verhalen, Valkhof Pers 2007).
Dit ‘ingeschakeld en verbonden zijn’, het religieuze besef of de religieuze intuďtie, verandert met de kijk van mensen op de werkelijkheid – de groei van iemands wereld, de stand van de wetenschap – en de wijze waarop mensen in het leven staan, in hun onderhoud voorzien.
De band met de werkelijkheid is in onze streken lange tijd een verbonden zijn in afhankelijkheid geweest. Voor voeding en beschutting waren mensen ervaarbaar van de natuur afhankelijk. Door de ontwikkeling van de wetenschap, met techniek en industrie in het kielzog, is dit besef van verbondenheid-in-afhankelijkheid goeddeels verdwenen. De mens ging zich meer en meer voelen als degene die aan de touwtjes trekt. Hij plaatste zich tegenover de natuur, die hij niet als zijn nest en thuis beleefde, maar als een voorraadschuur productiemiddelen en een arsenaal energieën. Bij al zijn kennis en kunde verloor de ‘ontwikkelde’ mens hierdoor echter zijn gevoel van verbondenheid, raakte ontworteld, vervreemd. Daarop is nu een reactie gaande. Het besef van verbondenheid is zich aan het herstellen, echter niet meer verbonden in afhankelijkheid maar als partner, deelgenoot, participant aan het ene grote, alles omvattende geheel. Dat dit grote gevolgen heeft voor de beleving van de godsdienst, zal duidelijk zijn.
Een tweede kenmerk van de nieuwe religiositeit is dat de hedendaagse mens – bewust onder invloed van de evolutieleer en ook, maar minder, bewust onder invloed van de ruimtevaart – de oude dualismen voorbij geleefd is. Hij herkent zich niet meer in de scheiding tussen natuur en bovennatuur, ervaring en openbaring, geschiedenis en heilshistorie, sacraal en profaan, gewijd en niet-gewijd. Hoe deze appartementen geleidelijk in elkaar schoven, werd in de kerk al duidelijk toen de catechismus ging leren dat wij niet alleen op aarde zijn om het hiernamaals, maar om ‘híér en in het hiernamaals’ gelukkig te zijn; toen we onze schuld gingen belijden niet alleen aan God, maar aan Hem én elkáár; toen de volkstaal godstaal werd en vooral ook toen altaar en priester zich van het priesterkoor richting middenschip van de kerk bewogen. God zoek en vind je niet in de verte, maar temidden van de mensen, in het hart van de gemeenschap. Het goddelijke, het heilige is ín mens en wereld aanwezig; dit is en wordt in allerlei toonaarden door mensen beleden.
Kerk als gemeenschap
Met het verval van de genoemde tweedelingen is de kerk niet langer een instituut tussen hemel en aarde, maar ‘een volk in Jezus’ naam onderweg’. De priester wordt niet meer gezien als middelaar tussen mens en God, maar als begeleider, voorman, voortrekker temidden van het volk onderweg. Sacramenten heiligen het leven niet, zijn geen ‘genademiddelen’, maar belijdenissen en bevestigingen van het heilige in het te heiligen leven. Bidden vangt niet aan met uit jezelf te treden, maar eerder met in de diepte van jezelf af te dalen en van daaruit – vermoedend, belijdend, aanvaardend – opgaan tot het Mysterie, God.
Het enige heilige dat niet alleen is overgebleven, maar zich volgens Ferry steeds sterker manifesteert, is de mens zelf. “Voor een ander mens zijn we in staat ons op te offeren als het moet, misschien ook voor iemand die we niet kennen: er zijn dus waarden die boven het materiële, het biologische uitstijgen, en in die zin dus transcendent zijn.” De heiligheid waar Ferry het over heeft, komt niet uit de hemel maar heeft een menselijk gezicht, het is filosofisch gezegd een ‘transcendentie in immanentie’ (Paul-Kleis Jager Het enige heilige n.a.v. de Franse filosoof Luc Ferry’s Beginnen met filosofie, in Trouw van 18 oktober 2007).
Hoezeer de religieuze intuďtie van eenheid en verbondenheid en van de heiligheid van het leven pastoraal en liturgie parten speelt, blijkt bijvoorbeeld uit wat Mirella Klomp schrijft in het dezer dagen verschenen boek Vaarwel, verschuivingen in vormgeving en duiding van uitvaartrituelen in de reeks Meander , G. en S. Kampen 2007:
De toenemende vraag van nabestaanden naar ‘wereldlijke' muziek in de uitvaartliturgie, weerspiegelt een ontwikkeling die zich breder aftekent: het onderscheid tussen liturgische muziek enerzijds en ‘wereldlijke’ muziek anderzijds blijkt in onze tijd steeds lastiger te handhaven. Het sacrale en profane domein vermengen zich meer en meer. Deze ontwikkeling sluit aan bij een tendens in de hedendaagse dynamiek van cultus en cultuur, waarin het oorspronkelijk ene domein van de verbeelding - dat evolueerde tot de twee domeinen van kunst en liturgie - weer in eenheid wordt hersteld. Is een onderscheid tussen zogenaamd `wereldlijke' en liturgische muziek (nog) relevant? (De sound van de uitvaartdienst).
De hedendaagse religieuze mens beleeft de werkelijkheid waarin hij staat als één ongedeeld geheel waarvan hij participant is en dat heilig en door hem te heiligen is. Tot toewijding aan en wijding van het leven is iedereen geroepen, al kan een gemeenschap sommigen vragen hierbij voor te gaan. Daarom moet diegene voorgaan die dit kan, wil, ervoor gevraagd wordt en geaccepteerd is. Ouders zullen hun kind dopen, naast iemand die het als lid van de mensheid, de gemeenschap doopt. Een zieke zal ‘ten volle bediend worden’ door iemand die de zieke in zijn of haar leven en ziekte nabij is geweest en met wie een vertrouwensband bestaat. Een maatschappij die de werkelijkheid tot product en nut herleidt, pleegt heiligschennis. En een kerk die beweert het leven – geboorte, liefde en trouw, gemeenschap, afscheid – te moeten zegenen vooraleer het gewijd mag heten, ontkent evenzeer de heiligheid van het gegeven leven. Een kerk die haar leer en belevingsvormen ent op een scheiding tussen natuur en boventuur, ervaring en openbaring, profaan en sacraal, gewijd en niet gewijd ontkent de nieuwe religiositeit en belemmert de groei ervan. Tot onheil van kerk en wereld.
Ter herinnering aan hem
In de vieringen rond Brood en Beker viert Open Kerk Helvoirt het leven én het Afscheid en Testament van Jezus van Nazareth. Wat dit afscheid en dit testament openbaren, menen wij – na gedegen studie – te kunnen benaderen vanuit het verwarde verhaal van Jezus’ Laatste Avondmaal volgens Lucas (22,15-34). Dit congres is niet de geschikte gelegenheid om elke conclusie en bewering volledig met ‘bewijzen’ te onderbouwen. Het afscheidsverhaal volgens Lucas is te vergelijken met een oud schilderij dat later – vanuit een andere tijd en situatie – is overgeschilderd maar waar het nieuwe tableau het originele niet helemaal dekt.
In dit afscheidsverhaal wordt Petrus bijvoorbeeld genoemd als degene die de satan weerstaat en opgeroepen wordt zijn broeders te sterken in hun geloof. Maar Petrus wordt hier aangesproken met zijn oude Aramese naam en dit dubbel: Simoon, Simoon. Zo’n dubbele aanspreking leidt in de bijbel steeds een verwijt of berisping in: Abraham, Abraham, Saul Saul, Marta Marta, God, mijn God, waarom ... Het oorspronkelijke oude bericht maakte melding van Petrus die zich tijdens Jezus’ laatste avond verzet heeft tegen diens bereidheid te sterven voor zijn zaak, en van het scherpe verwijt dat Jezus hem hierover maakte: Jezus noemde hem satanisch. (Lc.22,31; Mt.16,22//Mc.8,32; Joh.13,6) Toen Petrus na Jezus’ dood de erkende leider van de christenen geworden was, is het bericht over dit belastend voorval ‘overgelakt’: Petrus zal de satan weerstaan en op voorspraak van Jezus zijn broeders sterken.
Meer to the point. Ook de ons bekende, geautoriseerde ‘instellings- of consecratiewoorden’ zijn, mijns inziens, later door de christenen geënt op een oorspronkelijker ouder afscheidsbericht. Er zijn belangrijke handschriften waarin ze ontbreken, zodat er ook bij Lucas maar éénmaal sprake was van een beker. ”Hij nam een beker, dankte en zei: Pak deze beker aan en geef hem door aan elkaar” (Lc.22,17). Waarom ze de beker uit Jezus’ handen moeten aannemen, maakt hij duidelijk met: “Want ik zal pas weer drinken van de vrucht van de wijnstok, wanneer het rijk Gods gekomen is” (Lc.22,18). In het oorspronkelijke bericht moet Jezus verder gegaan zijn met: “Maar gij die blijft, gij zult de twaalf stammen van Israel leiden” (Lc.22,28.30). Zijn volgelingen voelden zich overvallen door deze beker, deze over- en opdracht, en vroegen zich verbouwereerd af wie van hen het voortouw moest nemen (Lc.22,24). Jezus wees niemand aan, maar hield zijn korte sermoen over het dienstbaar leiderschap en typeerde zichzelf als “dienaar in jullie midden” (Lc.22, 25-27). Ik denk, dat de opdracht van Jezus aan zijn volgelingen om Israel te gaan leiden, Judas, als gezagsgetrouwe Jood, in het verkeerde keelsgat is geschoten. Hij moet het als ondermijning van het gezag, de gevestigde orde en de traditie ervaren hebben. De beker heeft in dit oorspronkelijke oude bericht de betekenis, die deze elders in de bijbel ook heeft (Ps. 16,5; 23,5; 75,9;116,13; Mc. 10,38; 14,36).
‘Dit is mijn lichaam’
In de oude handschriften van Lucas’ Afscheidsverhaal waarin de ons bekende consecratiewoorden ontbreken, staat daarvan alleen “Dit is mijn lichaam”. Dit zinnetje geeft problemen aangezien in Jezus’ moedertaal geen woord voor ‘lichaam’ bestaat; hij kan dit dus niet gezegd hebben. Waarschijnlijk is het de vertaling van zijn woorden “Zie, mijn vlees’, een Aramese zegswijze die niets met lichaam tegenover ziel, geest of bloed van doen heeft, maar waarmee iemand zichzelf met klem en uitdrukkelijk poneert (Ps.16,9; 63,2; 84,3; Job 14,22; Joh.6). Wie deze betekenis van ‘vlees’ niet kennen – bijvoorbeeld Grieks denkende en sprekende Joden – kunnen het, foutief, vertalen met lichaam. Zo kan iemand die de Nederlandse uitdrukkingen ‘over mijn lijk’ of ‘dat zul je wel uit je lijf laten’ niet verstaat, rare vertalingen maken. Volgens het oude bericht heeft Jezus zich de laatste avond van zijn ‘vrije’ leven met brood in zijn handen zeer uitdrukkelijk geponeerd en met alle klem vereenzelvigd met het brood als teken van het gegeven en gedeelde leven. Hij vervolgde met de verzekering of vaste belofte: “En ík verzeker jullie dat je met mij aan tafel zult eten en drinken in Gods rijk” (Lc.22, 30). Ook over deze ‘garantie’ is de zweem van het latere christelijke geloof heen gegaan. Jezus sprak over Gods rijk; de latere christenen over Jezus’ rijk zoals Jezus sprak over de komst van Gods Rijk en de christenen na zijn dood enige tijd geloofden in Jézus’ spoedige (weder)komst.
De ons bekende instellingswoorden zijn na Jezus’ dood ontstaan onder de christenen, die naarmate de tijd vorderde uit de tempel wegbleven of geweerd werden, daardoor priester, offeraar en het gebruikelijke offerritueel gevoelig gingen missen. Uit dit gemis is het geloof ontstaan in Jezus als offer en offeraar, enige ware hogepriester, het nieuwe verbond (Hebreeënbrief). Toen is het brood in Jezus’ handen gezien gaan worden als zijn ‘gegeven, gebroken lichaam’ en de beker die hij overdroeg als ‘het nieuwe verbond in zijn vergoten bloed’. Vergelijk voor deze ontwikkeling in de richting van het offer ook Jezus’ woord over het dienstbaar leiderschap, dat later door de christenen is aangevuld met ”De mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen”, waaraan later is toegevoegd “en zijn leven te geven als losprijs voor velen” (Mt.20/Mc.10; Lc.22,27). De ‘consecratiewoorden’ zijn dus grotendeels een oudchristelijke, maar tijdgebonden interpretatie van een ouder bericht; ze zijn geënt op dit oudere bericht, waarin de beker nog staat voor iemands leven en levensopdracht, en het brood voor het gegeven en gedeelde leven, dat eens zal worden voltooid. Jezus’ Testament is daarom enerzijds een opdracht om te doen wat hij heeft gedaan en hem bezielde, anderzijds het getuigenis van een absoluut vertrouwen in het leven, dat hij met allen deelt, dat ze samen voor elkaar breken en een voltooiing in God zal kennen. Dit Testament probeert Open kerk zo waardig mogelijk te vieren. Weliswaar in het besef, dat eucharistie geen op zich staand ‘ritueel’ is, maar het brandpunt en de vuurhaard voor eucharistisch leven. Wat dit omvat, daarvan getuigt de oudste geschiedenis van het christendom:
Allen die het geloof hadden aanvaard, bleven bijeen en hadden alles gemeenschappelijk. Ze verkochten al hun bezittingen en verdeelden de opbrengst onder degenen die iets nodig hadden. Elke dag kwamen ze trouw en eensgezind samen in de tempel, braken het brood bij elkaar thuis en gebruikten hun maaltijden in een geest van eenvoud en vol vreugde. Ze loofden God en stonden in de gunst bij het hele volk (Handelingen 2,43-47).
Ook getuigen uit onze tijd, van wie we er drie willen citeren.
De herdenking van Jezus' kruisdood heb ik bijna twintig jaar lang mogen vieren in het opdragen van de H. Mis en daarin prachtige momenten beleefd vooral tussen mijn mensen in Congo. De magie van het onbloedig offer sprak mij toen aan. Later werd het mij duidelijk dat de heilige hostie voor de gelovigen vooral een belangrijke fetisch uit de wereld van de blanken was. Met verwondering stel ik nu vast, dat de Kerk de magie van de Eucharistie – op zich een prachtig symbool – nog steeds op een onwerkelijke manier in stand houdt. Ik ervaar de verbondenheid met het goddelijke niet zozeer in de Eucharistie – die dogmatisch, steriel en wereldvreemd geworden is – maar in verbondenheid met mensen en in wezen met mezelf. Levinas zegt: “De echte Eucharistie vindt eerder plaats in de ontmoeting met de ander, dan in brood en wijn” (Ben van den Boom Mijn Spiritualiteit in de komende Roerom van november 2007).
Ik herinner me dat een vrome zuster me eens naar haar ziekenhuis begeleidde. Ze zei: “Vader, ik ben van zover gekomen, omdat we al een week lang geen priester meer hebben. En wij verlangen naar de Heilige Communie. Geef ons de communie, vader, en zo mogelijk ook een priester”. Ik heb haar toen de communie gegeven, maar tegelijk gezegd: “Zuster, u bent de hele dag samen met de levende Christus, u bent samen met al uw zieken: dat is de Christus. U verzorgt hem en verpleegt hem met eigen handen. Dit is een andere eucharistie, een andere tegenwoordigheid van Christus” (Dom Helder Camara (1986) Het gebeurt nog elke dag. Ten Have Baarn).
In het brood is het graan,
de akker, de wassende maan,
de brandende zon;
is de boer die ploegt
de hand van de bakker.
In het brood is de Bron
en proeven wij het geheim
van de Ene in het al (naar Hein Stufkens).
Peer Verhoeven
Peer Verhoeven is schrijven en voorganger in Helvoirt; hij heeft bovenstaand voordracht uitgesproken op het Congres van de Mariënburgvereniging, 27 oktober 2007 in Amersfoort (www.openkerkhelvoirt.nl).
Reactie plaatsen
Reglement
- Alle reacties worden vóór publicatie door de redactie beoordeeld. Wij behouden ons het recht voor reacties te weigeren of in te korten zonder opgaaf van redenen.
- Een inzending mag maximaal 1000 tekens bevatten en moet goed leesbaar zijn.
- Lees andere inzendingen zodat u in uw reactie niet in herhaling vervalt maar nieuwe argumenten geeft. De reactie moet inhoudelijk zijn en iets waardevols toevoegen aan het artikel. Dus bijvoorbeeld geen agressief taalgebruik.